ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)
16 juni 2022 ( *1 )
„Hogere voorzieningen – Milieu – Verordening (EG) nr. 1272/2008 – Indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels – Verordening (EU) nr. 944/2013 – Indeling van pek, koolteer, hoge temperatuur onder de stoffen van categorie 1 voor acute toxiciteit in het aquatisch milieu (H400) en categorie 1 voor chronische toxiciteit in het aquatisch milieu (H410) – Nietigverklaring – Beroep tot schadevergoeding”
In de gevoegde zaken C‑65/21 P en C‑73/21 P tot en met C‑75/21 P,
betreffende vier hogere voorzieningen krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 2 februari 2021,
SGL Carbon SE, gevestigd te Wiesbaden (Duitsland) (C‑65/21 P),
Química del Nalón SA, voorheen Industrial Química del Nalón SA, gevestigd te Oviedo (Spanje) (C‑73/21 P),
Deza a.s., gevestigd te Valašské Meziříčí (Tsjechië) (C‑74/21 P),
Bilbaína de Alquitranes SA, gevestigd te Lutxana-Baracaldo (Spanje) (C‑75/21 P),
vertegenwoordigd door M. Grunchard, P. Sellar en K. Van Maldegem, avocats,
rekwirantes,
andere partijen in de procedure:
Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Dawes, R. Lindenthal en K. Talabér-Ritz als gemachtigden,
verweerster in eerste aanleg,
Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door L. Aguilera Ruiz en M. J. Ruiz Sánchez als gemachtigden,
Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), vertegenwoordigd door W. Broere, M. Heikkilä en S. Mahoney als gemachtigden,
interveniënten in eerste aanleg,
wijst
HET HOF (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: C. Lycourgos, kamerpresident, S. Rodin, J.‑C. Bonichot (rapporteur), L. S. Rossi en O. Spineanu-Matei, rechters,
advocaat-generaal: M. Szpunar,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 3 februari 2022,
het navolgende
Arrest
1 |
Met hun hogere voorzieningen vorderen SGL Carbon SE, Química del Nalón SA, voorheen Industrial Química del Nalón SA, Deza a.s. en Bilbaína de Alquitranes SA vernietiging van de arresten van het Gerecht van de Europese Unie van 16 december 2020 – respectievelijk SGL Carbon/Commissie (T‑639/18, niet gepubliceerd, EU:T:2020:628; hierna: „eerste bestreden arrest”), Industrial Química del Nalón/Commissie (T‑635/18, EU:T:2020:624; hierna: „tweede bestreden arrest”), Deza/Commissie (T‑638/18, niet gepubliceerd, EU:T:2020:627; hierna: „derde bestreden arrest”), en Bilbaína de Alquitranes/Commissie (T‑645/18, niet gepubliceerd, EU:T:2020:629; hierna: „vierde bestreden arrest”) (hierna gezamenlijk: „bestreden arresten”) – waarbij hun beroepen zijn verworpen die strekten tot vergoeding van de schade die zij zouden hebben geleden als gevolg van de vaststelling van verordening (EU) nr. 944/2013 van de Commissie van 2 oktober 2013 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, met het oog op de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang (PB 2013, L 261, blz. 5) (hierna: „litigieuze verordening”), waarbij pek, koolteer, hoge temperatuur is ingedeeld onder de stoffen van categorie 1 voor acute toxiciteit in het aquatisch milieu (H400) en categorie 1 voor chronische toxiciteit in het aquatisch milieu (H410). |
Toepasselijke bepalingen
2 |
De overwegingen 5 tot en met 8 van verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB 2008, L 353, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 286/2011 van de Commissie van 10 maart 2011 (PB 2011, L 83, blz. 1) (hierna: „verordening nr. 1272/2008”), luiden als volgt:
|
3 |
Artikel 1, lid 1, van verordening nr. 1272/2008 luidt als volgt: „Deze verordening heeft ten doel een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu alsmede het vrije verkeer van stoffen [en] mengsels [...] te waarborgen door:
[...]” |
4 |
Artikel 3, eerste alinea, van deze verordening bepaalt: „Een stof of mengsel waarvoor de criteria voor fysische gevaren, gezondheidsgevaren of milieugevaren van de delen 2 tot en met 5 van bijlage I vervuld zijn, is gevaarlijk en wordt ingedeeld in de toepasselijke gevarenklassen van die bijlage.” |
5 |
Artikel 37 van die verordening ziet op de „[p]rocedure voor de harmonisatie van de indeling en etikettering van stoffen” en bepaalt in lid 1: „Een bevoegde instantie kan bij het Agentschap een voorstel voor een geharmoniseerde indeling en etikettering van stoffen of voor een herziening daarvan indienen, in voorkomend geval met specifieke concentratiegrenzen of [vermenigvuldigingsfactoren (hierna: ‚M-factoren’)].” |
6 |
Artikel 37, lid 4, van verordening nr. 1272/2008 bepaalt dat het Comité risicobeoordeling van het Europees Agentschap voor chemische stoffen („ECHA”) (hierna: „RAC”) – dat is ingesteld bij artikel 76, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB 2006, L 396, blz. 1, met rectificatie in PB 2007, L 136, blz. 3) – „[...] binnen achttien maanden na ontvangst van een voorstel overeenkomstig lid 1 of lid 2 daarover advies [uitbrengt] en [...] de betrokken partijen in de gelegenheid [stelt] opmerkingen te maken” en dat ECHA „[...] het advies en de eventuele opmerkingen aan de Commissie [zendt]”. |
7 |
De procedure voor de vaststelling van de voorgestelde indelingen is in artikel 37, lid 5, van verordening nr. 1272/2008 als volgt geregeld: „Indien de Commissie de harmonisatie van de indeling en etikettering van de desbetreffende stof juist acht, legt zij onverwijld een ontwerpbesluit voor betreffende de opneming van die stof in tabel 3.1 van bijlage VI, deel 3, samen met de bijbehorende indeling en etiketteringselementen en, in voorkomend geval, de specifieke concentratiegrenzen of M-factoren. [...]” |
8 |
Bijlage I bij deze verordening draagt het opschrift „Voorschriften voor de indeling en etikettering van gevaarlijke stoffen en mengsels”. In de inleiding van deze bijlage is met name bepaald dat deze de criteria voor de indeling van stoffen en mengsels in gevarenklassen bevat. |
9 |
Punt 4.1.1.1 van bijlage I bij die verordening is geformuleerd als volgt:
[...]
[...]” |
10 |
In punt 4.1.3 („Indelingscriteria voor mengsels”) van deze bijlage is bepaald:
|
11 |
Punt 4.1.3.5.5 („Optelmethode”) van die bijlage bepaalt: „[...]
|
12 |
Punt 4.1.3.5.5.3 („Indeling in categorie 1 voor acute toxiciteit”) van bijlage I luidt als volgt:
[...]” |
13 |
In punt 4.1.3.5.5.4 („Indeling in de categorieën 1, 2, 3 en 4 voor chronische toxiciteit”) van bijlage I bij verordening nr. 1272/2008 is bepaald:
|
14 |
Deze bijlage bepaalt in punt 4.1.3.5.5.5 („Mengsels met zeer toxische bestanddelen”) het volgende:
[...]” |
Voorgeschiedenis van het geding en bestreden arresten
15 |
SGL Carbon (zaak C‑65/21 P) is de moedermaatschappij van een groep vennootschappen die producten uit koolstof en grafiet vervaardigt, waarvan pek, koolteer, hoge temperatuur (hierna: „CTPHT”) een van de grondstoffen is. Química del Nalón (zaak C‑73/21 P), Deza (zaak C‑74/21 P) en Bilbaína de Alquitranes (zaak C‑75/21 P) zijn de producenten van deze stof. |
16 |
De voorgeschiedenis van het geding is in de punten 16 tot en met 23 van de bestreden arresten uiteengezet als volgt:
|
17 |
Bij akte, neergelegd ter griffie van het Hof op 17 december 2015, heeft de Commissie hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van 7 oktober 2015, Bilbaína de Alquitranes e.a./Commissie (T‑689/13, niet gepubliceerd, EU:T:2015:767). |
18 |
Bij arrest van 22 november 2017, Commissie/Bilbaína de Alquitranes e.a. (C‑691/15 P, EU:C:2017:882), heeft het Hof de hogere voorziening van de Commissie afgewezen. |
Procedure bij het Gerecht en bestreden arresten
19 |
Bij verzoekschriften, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 23 oktober 2018, hebben rekwirantes en twee andere vennootschappen elk beroep ingesteld tot vergoeding van de schade die zij stelden te hebben geleden als gevolg van de onrechtmatige indeling van CTPHT, door de litigieuze verordening, in categorie 1 voor acute toxiciteit in het aquatisch milieu (H400) en categorie 1 voor chronische toxiciteit in het aquatisch milieu (H410). |
20 |
Zij stelden dat de onrechtmatigheid van die indeling – zoals vastgesteld bij het arrest van het Gerecht van 7 oktober 2015, Bilbaína de Alquitranes e.a./Commissie (T‑689/13, niet gepubliceerd, EU:T:2015:767), en bevestigd bij het arrest van het Hof van 22 november 2017, Commissie/Bilbaína de Alquitranes e.a. (C‑691/15 P, EU:C:2017:882) – een voldoende gekwalificeerde schending vormt van een rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen. Voorts voerden zij aan dat die onrechtmatigheid hun financiële schade voor een totaalbedrag van 1022172 EUR had berokkend, bestaande in verschillende kosten: ten eerste, de kosten voor de aanpassing van de verpakking en de vervoersregelingen zoals die voortvloeien uit de modelreglementen van de Verenigde Naties inzake het vervoer van gevaarlijke goederen, te weten met name de Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, het Reglement betreffende het internationale spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen en de Internationale Code voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over zee; ten tweede, de extra kosten die voortvloeien uit de indeling waarin de litigieuze verordening voorziet voor het actualiseren van de veiligheidsinformatiebladen overeenkomstig verordening nr. 1907/2006; ten derde, de kosten voor de aanpassing aan richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van richtlijn 96/82/EG van de Raad (PB 2012, L 197, blz. 1), die ingevolge de onrechtmatige indeling van CTPHT op hen van toepassing was verklaard. |
21 |
Bij zes arresten van 16 december 2020, waaronder de bestreden arresten, heeft het Gerecht deze beroepen tot schadevergoeding in identieke bewoordingen verworpen, op grond dat niet was voldaan aan de eerste voorwaarde voor niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie, namelijk dat er sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die ertoe strekt rechten toe te kennen aan particulieren. |
Procedure bij het Hof en conclusies van partijen
22 |
Bij beslissing van 19 oktober 2021 zijn de zaken C‑65/21 P en C‑73/21 P tot en met C‑75/21 P gevoegd voor de mondelinge behandeling en het arrest. |
23 |
Met hun respectieve hogere voorzieningen, die in dezelfde bewoordingen zijn geformuleerd, verzoeken rekwirantes het Hof:
|
24 |
De Commissie, het Koninkrijk Spanje en ECHA verzoeken het Hof:
|
Hogere voorziening
25 |
Ter ondersteuning van hun hogere voorziening voeren rekwirantes zes middelen aan. |
Eerste middel
Argumenten van partijen
26 |
Rekwirantes betogen dat het Gerecht in punt 71 van het eerste bestreden arrest, in punt 72 van het tweede bestreden arrest, in punt 69 van het derde bestreden arrest en in punt 72 van het vierde bestreden arrest blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het middel betreffende de niet-nakoming door de Commissie van haar zorgvuldigheidsplicht niet-ontvankelijk te verklaren op grond dat dit middel niet specifiek en afzonderlijk in de inleidende verzoekschriften was aangevoerd. Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat dit middel moest worden onderscheiden van het middel waarmee zij betoogden dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door een relevant gegeven voor de indeling van CTPHT niet in aanmerking te nemen. Aangezien rekwirantes in hun verzoekschriften hadden aangevoerd dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout had gemaakt, hoefden zij het middel inzake niet-nakoming van de zorgvuldigheidsplicht door de Commissie niet aan te voeren. |
27 |
De Commissie, ondersteund door ECHA, en de Spaanse regering betwisten dit betoog en zijn van mening dat het eerste middel moet worden afgewezen. |
Beoordeling door het Hof
28 |
In de in punt 26 van het onderhavige arrest genoemde punten van de bestreden arresten heeft het Gerecht het middel inzake niet-nakoming van de zorgvuldigheidsplicht door de Commissie niet-ontvankelijk verklaard, omdat rekwirantes deze niet-nakoming niet specifiek en afzonderlijk hadden aangevoerd in hun inleidende verzoekschriften, maar enkel in hun replieken, en omdat dit middel evenmin kon worden beschouwd als de uitwerking van een middel dat reeds in die verzoekschriften was opgenomen. |
29 |
Rekwirantes stellen in essentie dat het middel inzake niet-nakoming van de zorgvuldigheidsplicht niet verschilt van het middel betreffende een kennelijke beoordelingsfout, dat zij in hun verzoekschriften hadden aangevoerd en waarvan het slechts een uitwerking was. |
30 |
De zorgvuldigheidsplicht, die inherent is aan het beginsel van behoorlijk bestuur en algemeen van toepassing is op het handelen van een instantie van de Unie in haar betrekkingen met het publiek, vereist dat deze instantie met zorg en omzichtig handelt [arresten van 16 december 2008, Masdar (UK)/Commissie,C‑47/07 P, EU:C:2008:726, punten 92 en 93, en 4 april 2017, Ombudsman/Staelen,C‑337/15 P, EU:C:2017:256, punt 34]. |
31 |
Zij rust op de instellingen van de Unie wanneer zij hun beoordelingsbevoegdheid uitoefenen. Wanneer een partij aanvoert dat de bevoegde instelling blijk heeft gegeven van een kennelijk onjuiste beoordeling, moet de Unierechter dus toetsen of deze instelling alle relevante gegevens van het geval zorgvuldig en onpartijdig heeft onderzocht (arresten van 18 juli 2007, Industrias Químicas del Vallés/Commissie,C‑326/05 P, EU:C:2007:443, punt 77, en 22 november 2017, Commissie/Bilbaína de Alquitranes e.a.,C‑691/15 P, EU:C:2017:882, punt 35). |
32 |
Uit deze rechtspraak van het Hof volgt dat het middel inzake niet-nakoming van de zorgvuldigheidsplicht vaak samenvalt met het middel dat op een kennelijke beoordelingsfout berust. Dat de betrokken instelling alle relevante gegevens van het geval zorgvuldig en onpartijdig in aanmerking neemt, volstaat op zich weliswaar niet om haar te behoeden voor een kennelijke beoordelingsfout, maar dat neemt niet weg dat deze doorgaans wordt veroorzaakt doordat die instelling haar zorgvuldigheidsplicht niet nakomt. |
33 |
Dit geldt met name voor de kennelijke beoordelingsfout die de Commissie in casu heeft gemaakt door CTPHT op basis van de bestanddelen ervan in te delen bij de stoffen van categorie 1 voor acute toxiciteit in het aquatisch milieu (H400) en categorie 1 voor chronische toxiciteit in het aquatisch milieu (H410). Het Gerecht heeft deze fout vastgesteld in punt 30 van het arrest van 7 oktober 2015, Bilbaína de Alquitranes e.a./Commissie (T‑689/13, niet gepubliceerd, EU:T:2015:767), op grond dat de Commissie „niet [had] voldaan aan haar verplichting om alle relevante elementen en omstandigheden in aanmerking te nemen”. Het Hof heeft deze vaststelling van het Gerecht bevestigd in punt 55 van het arrest van 22 november 2017, Commissie/Bilbaína de Alquitranes e.a. (C‑691/15 P, EU:C:2017:882). |
34 |
Uit de punten 55, 46, 46 en 45 van de inleidende verzoekschriften die respectievelijk door SGL Carbon, Química del Nalón, Deza en Bilbaína de Alquitranes zijn ingediend, blijkt dat laatstgenoemden de Commissie verweten dat zij een kennelijke beoordelingsfout had gemaakt. Die fout vormt overigens de grondslag van hun vorderingen tot schadevergoeding, zoals het Gerecht in herinnering heeft gebracht in punt 61 van het eerste bestreden arrest, in punt 62 van het tweede bestreden arrest, in punt 59 van het derde bestreden arrest en in punt 62 van het vierde bestreden arrest. |
35 |
Bijgevolg heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het middel inzake niet-nakoming van de zorgvuldigheidsplicht niet-ontvankelijk te verklaren op grond dat het geen uitwerking was van een middel dat reeds in de inleidende verzoekschriften was opgenomen, maar een te laat aangevoerd autonoom middel. |
36 |
Het feit dat het middel inzake niet-nakoming van de zorgvuldigheidsplicht ten onrechte als een autonoom middel is beschouwd en derhalve wegens tardiviteit is afgewezen, heeft echter geen invloed gehad op de behandeling van het beroep in eerste aanleg, aangezien dit argument blijkens de punten 32 en 33 van het onderhavige arrest samenvalt met het argument betreffende een kennelijke beoordelingsfout, dat in de inleidende verzoekschriften is aangevoerd (zoals blijkt uit punt 34 van het onderhavige arrest) en door het Gerecht is onderzocht en afgewezen. Bovendien heeft het Gerecht in de laatste volzin van punt 114 van het eerste bestreden arrest, van punt 115 van het tweede bestreden arrest, van punt 112 van het derde bestreden arrest en van punt 115 van het vierde bestreden arrest in ieder geval ten gronde geantwoord op het middel inzake niet-nakoming van de zorgvuldigheidsplicht, zij het ten overvloede, door te oordelen dat bij deze niet-nakoming geen sprake was van een voldoende gekwalificeerde schending die aanleiding kon geven tot aansprakelijkheid van de Unie. |
37 |
Hieruit volgt dat het eerste middel als niet ter zake dienend moet worden afgewezen. |
Vierde middel
Argumenten van partijen
38 |
Met het vierde middel van hun respectieve hogere voorzieningen – dat na het eerste middel moet worden onderzocht, aangezien daarin eveneens sprake is van vermeende niet-nakoming van de zorgvuldigheidsplicht – stellen rekwirantes dat het Gerecht het voorzichtigheids- en zorgvuldigheidscriterium onjuist heeft toegepast. Tot staving van dit middel verwijzen zij naar de punten 104 en 105 van het eerste bestreden arrest, de punten 105 en 106 van het tweede bestreden arrest, de punten 102 en 103 van het derde bestreden arrest en de punten 105 en 106 van het vierde bestreden arrest. |
39 |
Met het eerste onderdeel van dit middel verwijten zij het Gerecht dat het aan de hand van het advies van het RAC heeft onderzocht of oplosbaarheid uitdrukkelijk in verordening nr. 1272/2008 was vermeld als een van de relevante gegevens, in plaats van na te gaan of de Commissie had voldaan aan het vaste rechtsbeginsel dat alle relevante gegevens in aanmerking moeten worden genomen. De redenering van het Gerecht is derhalve irrelevant gelet op hun verzoekschriften. |
40 |
Met het tweede onderdeel van dat middel stellen rekwirantes dat het Gerecht niet uitsluitend rekening had mogen houden met het advies van het RAC om te beoordelen of de Commissie voorzichtig en zorgvuldig had gehandeld, aangezien dit comité zelf geen voorzichtigheids- en zorgvuldigheidsplicht heeft. |
41 |
De Commissie, daarin ondersteund door ECHA, en de Spaanse regering betwisten de gegrondheid van dit middel. |
Beoordeling door het Hof
42 |
Met het eerste onderdeel van het vierde middel betogen rekwirantes in essentie dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de door de Commissie begane onrechtmatigheid bestond in schending van verordening nr. 1272/2008, terwijl die onrechtmatigheid, zoals zij in hun inleidende verzoekschriften hadden uiteengezet, erin bestaat dat de Commissie niet alle relevante gegevens in aanmerking heeft genomen, dat wil zeggen bestaat in niet-nakoming van de zorgvuldigheidsplicht. |
43 |
Zoals het Gerecht in herinnering heeft gebracht in de bestreden arresten, moet voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie aan een aantal voorwaarden zijn voldaan, te weten dat er sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen, dat er werkelijke schade is geleden en dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de schending van de op de auteur van de handeling rustende verplichting en de door de benadeelde personen geleden schade (arrest van 10 september 2019, HTTS/Raad,C‑123/18 P, EU:C:2019:694, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
44 |
Wat de eerste van die voorwaarden betreft, heeft het Gerecht respectievelijk in punt 61 van het eerste bestreden arrest, in punt 62 van het tweede bestreden arrest, in punt 59 van het derde bestreden arrest en in punt 62 van het vierde bestreden arrest vastgesteld dat „de geschonden regel, zoals het Gerecht en vervolgens het Hof in hun respectieve arresten hebben vastgesteld, in punt 4.1.3.5.5 van bijlage I bij die verordening is opgenomen, en dat het gaat om de optelmethode”. |
45 |
Opgemerkt zij dat deze methode voor de indeling van mengsels die gevaarlijk zijn voor het aquatische milieu, bestaat in het optellen van de concentraties van de bestanddelen die vallen onder de acute of chronische toxiciteitscategorieën na deze concentraties eerst te hebben gewogen door ze te vermenigvuldigen met de bij hun toxiciteitsprofiel behorende M-factor. Zoals het Hof heeft vastgesteld in punt 51 van het arrest van 22 november 2017, Commissie/Bilbaína de Alquitranes e.a. (C‑691/15 P, EU:C:2017:882), berust die methode op de hypothese dat de in aanmerking genomen bestanddelen 100 % oplosbaar zijn. De bestanddelen van CTPHT kunnen evenwel slechts in beperkte mate uit CTPHT worden geabstraheerd, en die stof is zeer stabiel, zoals het Gerecht terecht heeft geoordeeld in punt 32 van het arrest van 7 oktober 2015, Bilbaína de Alquitranes e.a./Commissie (T‑689/13, niet gepubliceerd, EU:T:2015:767). |
46 |
Uit deze vaststelling heeft het Gerecht in punt 30 van dat laatste arrest niet afgeleid dat de Commissie de optelmethode had geschonden, maar wel dat zij een kennelijke beoordelingsfout had gemaakt bij de toepassing van deze methode voor de berekening van de aquatische toxiciteit van CTPHT. Het Hof heeft in de punten 49 tot en met 55 van het arrest van 22 november 2017, Commissie/Bilbaína de Alquitranes e.a. (C‑691/15 P, EU:C:2017:882), geoordeeld dat die beoordeling door het Gerecht geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. |
47 |
In dit verband zij eraan herinnerd dat de Unie niet-contractueel aansprakelijk kan worden gesteld zonder dat een bepaalde rechtsregel is geschonden. Uit vaste rechtspraak van het Hof volgt immers dat de Unie ook niet-contractueel aansprakelijk kan worden gesteld wegens een kennelijke en ernstige overschrijding door een instelling van de Unie van de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid bij de toepassing van een bepaalde rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen (zie in die zin arresten van 5 maart 1996, Brasserie du pêcheur en Factortame, C‑46/93 en C‑48/93, EU:C:1996:79, punt 55; 4 juli 2000, Bergaderm en Goupil/Commissie, C‑352/98 P, EU:C:2000:361, punt 43, en 30 mei 2017, Safa Nicu Sepahan/Raad,C‑45/15 P, EU:C:2017:402, punt 30). |
48 |
In casu geval lijkt de vaststelling van het Gerecht in de in punt 44 van het onderhavige arrest genoemde punten van de bestreden arresten, volgens welke de Commissie de optelmethode heeft geschonden, voorbij te gaan aan de draagwijdte van zowel het arrest van het Gerecht van 7 oktober 2015, Bilbaína de Alquitranes e.a./Commissie (T‑689/13, niet gepubliceerd, EU:T:2015:767), als het arrest van het Hof van 22 november 2017, Commissie/Bilbaína de Alquitranes e.a. (C‑691/15 P, EU:C:2017:882). |
49 |
Uit een gezamenlijke lezing van de bestreden arresten blijkt echter dat de kwalificatie van de door de Commissie begane onrechtmatigheid als een schending van de regel van de optelmethode niet overeenkomt met het definitieve standpunt van het Gerecht in die arresten. |
50 |
In dit verband moet worden opgemerkt dat het Gerecht in punt 89 van het eerste bestreden arrest, in punt 90 van het tweede bestreden arrest, in punt 87 van het derde bestreden arrest en in punt 90 van het vierde bestreden arrest heeft verklaard dat het wilde onderzoeken of de „tekortkoming van de Commissie” een voldoende gekwalificeerde schending vormde in het licht van de overwegingen die eerst het Gerecht – in het arrest van 7 oktober 2015, Bilbaína de Alquitranes e.a./Commissie (T‑689/13, niet gepubliceerd, EU:T:2015:767) – en vervolgens het Hof – in het arrest van 22 november 2017, Commissie / Bilbaína de Alquitranes e.a. (C‑691/15 P, EU:C:2017:882) – ertoe hebben gebracht vast te stellen dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout had gemaakt bij de indeling van CTPHT. In het kader van dat onderzoek heeft het Gerecht in punt 100 van het eerste bestreden arrest, in punt 101 van het tweede bestreden arrest, in punt 98 van het derde bestreden arrest en in punt 101 van het vierde bestreden arrest bovendien eraan herinnerd dat de Commissie volgens de nietigverklaringsarresten een kennelijke beoordelingsfout had gemaakt „bij de [toepassing] van de optelmethode”. |
51 |
Hoewel het Gerecht in bepaalde punten van de bestreden arresten gewag heeft gemaakt van schending van de regel van de optelmethode, heeft het in die omstandigheden in werkelijkheid willen verwijzen naar de onjuiste toepassing ervan door de Commissie. |
52 |
Zoals ook de advocaat-generaal in punt 62 van zijn conclusie heeft opgemerkt, heeft het Gerecht derhalve geen kritiek geuit op de vaststellingen in de nietigverklaringsarresten dat de onrechtmatigheid van de litigieuze handeling het gevolg was van de kennelijke beoordelingsfout van de Commissie, die erin bestond dat zij bij de indeling van CTPHT niet alle relevante gegevens en omstandigheden in aanmerking had genomen. |
53 |
Dienaangaande moet worden opgemerkt dat het onderzoek – in de betwiste punten van de bestreden arresten – of oplosbaarheid uitdrukkelijk was vermeld in verordening nr. 1272/2008, anders dan rekwirantes in het eerste onderdeel van het vierde middel stellen, relevant is voor de beoordeling of de fout van de Commissie, die eerst door het Gerecht en vervolgens door het Hof is vastgesteld, opzettelijk of onverschoonbaar was. |
54 |
Bijgevolg moet het eerste onderdeel van het vierde middel worden afgewezen. |
55 |
Met het tweede onderdeel van het vierde middel, waarmee rekwirantes opkomen tegen de punten 104 en 105 van het eerste bestreden arrest, de punten 105 en 106 van het tweede bestreden arrest, de punten 102 en 103 van het derde bestreden arrest en de punten 105 en 106 van het vierde bestreden arrest, verwijten zij het Gerecht dat het zich uitsluitend op het advies van het RAC heeft gebaseerd om te concluderen dat de Commissie als een normaal voorzichtige en zorgvuldige overheid had gehandeld, waarbij het eraan voorbij is gegaan dat dit comité geen voorzichtigheids- en zorgvuldigheidsplicht heeft. |
56 |
Om te beginnen moet worden opgemerkt dat het Gerecht bij de beoordeling van de ernst van de beoordelingsfout van de Commissie bij de indeling van CTPHT, in de punten 88 tot en met 108 van het eerste bestreden arrest, in de punten 89 tot en met 109 van het tweede bestreden arrest, in de punten 86 tot en met 106 van het derde bestreden arrest en in de punten 89 tot en met 109 van het vierde bestreden arrest, andere gegevens heeft onderzocht dan het verslag van het RAC, dat in de in het vorige punt vermelde punten van de bestreden arresten specifiek aan bod is gekomen. Bijgevolg kan niet worden gesteld dat het Gerecht zich enkel heeft gebaseerd op het advies van het RAC om te concluderen dat de Commissie als een normaal voorzichtige en zorgvuldige overheid heeft gehandeld. |
57 |
Voorts moet worden vastgesteld dat het Gerecht in de in punt 56 van het onderhavige arrest genoemde punten van de bestreden arresten niet heeft geoordeeld dat het RAC een voorzichtigheids- en zorgvuldigheidsplicht heeft. Rekwirantes wilden het Gerecht weliswaar verwijten dat het heeft geoordeeld dat de Commissie zich kon baseren op het advies van het RAC en haar voorzichtigheids- en zorgvuldigheidsplicht aan dit comité kon overdragen, maar deze stelling vindt dus geen enkele steun in die punten. |
58 |
Uit het voorgaande volgt dat het tweede onderdeel van het vierde middel ongegrond moet worden verklaard. |
59 |
Hieruit volgt dat het vierde middel van de hogere voorzieningen in zijn geheel moet worden afgewezen. |
Tweede middel
Argumenten van partijen
60 |
Rekwirantes voeren aan dat het Gerecht in punt 98 van het eerste bestreden arrest, in punt 99 van het tweede bestreden arrest, in punt 96 van het derde bestreden arrest en in punt 99 van het vierde bestreden arrest tot de slotsom is gekomen dat punt 4.1.3.5.5 van bijlage I bij verordening nr. 1272/2008 ten tijde van de vaststelling van de litigieuze verordening niet kon worden beschouwd als een duidelijke regel met betrekking tot de beoordelingsmarge waarover de Commissie bij de toepassing van de optelmethode beschikt. Volgens die partijen berust deze vaststelling op een onjuist begrip van hun betoog. Zij hebben in hun inleidende verzoekschriften betoogd dat de Commissie geen rekening had gehouden met een relevant gegeven, namelijk de oplosbaarheid van CTPHT, hoewel de Commissie volgens vaste rechtspraak alle relevante gegevens, zoals de oplosbaarheid, in aanmerking had moeten nemen. Het Gerecht heeft zich bij de beantwoording van de vraag of de betrokken bepaling een duidelijke regel is, dus toegespitst op een argument dat rekwirantes niet hadden aangevoerd. |
61 |
Het Gerecht heeft vervolgens vastgesteld dat die bepaling niet uitdrukkelijk vermeldde dat de oplosbaarheid van een specifieke stof in aanmerking moest worden genomen. Volgens rekwirantes kan de omstandigheid dat een punt niet uitdrukkelijk in de tekst van een handeling van de Unie is vermeld, de Commissie niet vrijstellen van de verplichting om rekening te houden met alle relevante elementen. Het Gerecht is voorbijgegaan aan het algemene rechtsbeginsel dat, ongeacht de letterlijke bewoordingen, alle relevante gegevens in aanmerking moeten worden genomen. |
62 |
Bovendien zijn de met de indeling van stoffen gepaard gaande feitelijke en wetenschappelijke moeilijkheden, zoals beschreven door het Gerecht, volgens rekwirantes irrelevant, aangezien het in casu ging om de beoordeling van de „aquatische toxiciteit” van CTPHT, zodat het vanzelfsprekend was dat rekening moest worden gehouden met de oplosbaarheid van deze stof. De opmerkingen van het Gerecht in de punten 96 en 97 van het eerste bestreden arrest, in de punten 97 en 98 van het tweede bestreden arrest, in de punten 94 en 95 van het derde bestreden arrest en in de punten 97 en 98 van het vierde bestreden arrest, zijn derhalve irrelevant, gelet op de duidelijke en vaste rechtspraak die in punt 35 van het arrest van het Hof van 22 november 2017, Commissie/Bilbaína de Alquitranes e.a. (C‑691/15 P, EU:C:2017:882), in herinnering is gebracht, en volgens welke de Commissie in het kader van de uitoefening van haar beoordelingsbevoegdheid alle relevante gegevens in aanmerking dient te nemen bij de indeling van een stof. |
63 |
De Commissie, ondersteund door ECHA, en de Spaanse regering betwisten dit betoog. |
Beoordeling door het Hof
64 |
Zoals in punt 43 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, kan een door een instelling van de Unie begane onrechtmatigheid slechts tot leiden tot de aansprakelijkheid van de Unie, indien zij voldoende gekwalificeerd is. |
65 |
Tot de elementen die de Unierechter mogelijkerwijs in aanmerking moet nemen bij de beoordeling of aan deze voorwaarde is voldaan, behoren volgens vaste rechtspraak van het Hof met name de mate van duidelijkheid en nauwkeurigheid van de geschonden of onjuist toegepaste regel, de omvang van de beoordelingsmarge die deze regel de instelling van de Unie laat en de vraag of een eventuele onjuiste rechtsopvatting of beoordelingsfout al dan niet verschoonbaar is (zie in die zin met name arresten van 5 maart 1996, Brasserie du pêcheur en Factortame, C‑46/93 en C‑48/93, EU:C:1996:79, punten 55 en 56; 25 januari 2007, Robins e.a.,C‑278/05, EU:C:2007:56, punt 70, en 19 juni 2014, Specht e.a.,C‑501/12-C‑506/12, C‑540/12 en C‑541/12, EU:C:2014:2005, punt 102). |
66 |
Wanneer de Unierechter moet beoordelen of een door een instelling begane onrechtmatigheid kan leiden tot de aansprakelijkheid van de Unie, dient hij derhalve alle ter zake relevante elementen te onderzoeken, zoals de voornoemde elementen, ook al zijn zij niet aangevoerd door de partijen. |
67 |
Hieruit volgt dat rekwirantes het Gerecht niet kunnen verwijten dat het zich in de in punt 60 van het onderhavige arrest genoemde punten van de bestreden arresten heeft uitgesproken over de mate van duidelijkheid van de optelmethode, omdat zij zelf dit element niet hadden genoemd in hun schrifturen. |
68 |
Gesteld dat rekwirantes daarenboven kritiek hebben willen uiten op de gegrondheid van de beoordeling van het Gerecht in dezelfde punten van de bestreden arresten, volgens welke de regel in punt 4.1.3.5.5 van bijlage I bij verordening nr. 1272/2008 onduidelijk is, hebben zij evenwel geen argumenten aangevoerd die kunnen afdoen aan deze beoordeling, die is gebaseerd op de vaststelling dat in de bewoordingen van die regel niet is vermeld dat de toepasselijkheid ervan kan variëren naargelang van de oplosbaarheid van het mengsel. |
69 |
Uit het voorgaande volgt dat het tweede middel van de hogere voorzieningen moet worden afgewezen. |
Derde middel
Argumenten van partijen
70 |
Rekwirantes verwijten het Gerecht dat het in de punten 105 en 107 van het eerste bestreden arrest, in de punten 106 en 108 van het tweede bestreden arrest, in de punten 103 en 105 van het derde bestreden arrest en in de punten 106 en 108 van het vierde bestreden arrest heeft geoordeeld dat het rechtskader in het onderhavige geval complex was en dat het feit dat de Commissie bij de toepassing van de optelmethode geen rekening had gehouden met de oplosbaarheid van CTPHT, door die complexiteit als verschoonbaar kon worden bestempeld. |
71 |
Om de toewijzing van kosten te beperken, heeft het Gerecht immers zelf in punt 22 van de beschikking van 25 september 2019, Bilbaína de Alquitranes e.a./Commissie (T‑689/13 DEP, niet gepubliceerd, EU:T:2019:698), geoordeeld dat de betreffende rechtsregel duidelijk was. Volgens rekwirantes heeft het Gerecht, door geen enkele reden ter rechtvaardiging van een dergelijke discrepantie op te geven, zijn beslissing dan ook ontoereikend gemotiveerd, in strijd met artikel 36 en artikel 53, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie. |
72 |
De Commissie, ondersteund door ECHA, en de Spaanse regering zijn van mening dat dit middel moet worden afgewezen. |
Beoordeling door het Hof
73 |
Om te beginnen moet worden opgemerkt dat er geen sprake is van tegenstrijdigheid tussen, enerzijds, de vaststelling in de bestreden arresten dat het rechtskader met betrekking tot de indeling van CTPHT complex is en, anderzijds, de redenering in punt 22 van de beschikking van 25 september 2019, Bilbaína de Alquitranes e.a./Commissie (T‑689/13 DEP, niet gepubliceerd, EU:T:2019:698), volgens welke de kwesties in verband met de indeling van CTPHT die aan de orde waren gesteld in het kader van het beroep tegen die indeling, niet dermate atypisch en complex waren dat zij de verwijzing van dit beroep naar een uitgebreide kamer rechtvaardigden. |
74 |
Bovendien zetten rekwirantes niet uiteen waarom de door hen aangevoerde discrepantie tussen de bestreden arresten en die beschikking wat de mate van duidelijkheid van de optelmethode betreft, gesteld dat deze wordt aangetoond, als zodanig zou leiden tot de onrechtmatigheid van die arresten. |
75 |
In elk geval is het vaste rechtspraak dat de op het Gerecht rustende verplichting om zijn arresten te motiveren, in beginsel niet zo ver kan gaan dat het Gerecht de in een zaak gekozen oplossing moet rechtvaardigen tegen de achtergrond van de oplossing waarvoor het heeft gekozen in een andere zaak die hem is voorgelegd, ook al heeft deze betrekking op hetzelfde besluit (zie in die zin arresten van 11 juli 2013, Team Relocations e.a./Commissie, C‑444/11 P, niet gepubliceerd, EU:C:2013:464, punt 66 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 26 januari 2017, Duravit e.a./Commissie,C‑609/13 P, EU:C:2017:46, punt 90 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
76 |
Uit het voorgaande volgt dat het derde middel van de hogere voorzieningen moet worden afgewezen. |
Vijfde middel
Argumenten van partijen
77 |
Met hun vijfde middel stellen rekwirantes dat de punten 101 en 112 van het eerste bestreden arrest, de punten 102 en 113 van het tweede bestreden arrest, de punten 99 en 110 van het derde bestreden arrest en de punten 102 en 113 van het vierde bestreden arrest ontoereikend zijn gemotiveerd. |
78 |
Met het eerste onderdeel van dit middel stellen zij dat het Gerecht de benadering van de Commissie niet als „strikt” en „voorzichtig” mocht aanmerken, zoals het heeft gedaan in punt 101 van het eerste bestreden arrest, punt 102 van het tweede bestreden arrest, punt 99 van het derde bestreden arrest en punt 102 van het vierde bestreden arrest, terwijl die benadering blijk gaf van een kennelijke beoordelingsfout. |
79 |
Met het tweede onderdeel van het middel betogen rekwirantes dat de motivering van punt 112 van het eerste bestreden arrest, punt 113 van het tweede bestreden arrest, punt 110 van het derde bestreden arrest en punt 113 van het vierde bestreden arrest tegenstrijdig is, voor zover het Gerecht enerzijds heeft vastgesteld dat de redenen waarom CTPHT niet het voorwerp was geweest van een nieuwe indeling nadat de eerste indeling was geannuleerd, niet bekend waren, en anderzijds dat het ontbreken van een nieuwe indeling duidde op de moeilijkheden die verband houden met de correcte toepassing van de optelmethode en dus eraan in de weg stond dat de fout van de Commissie als „onverschoonbaar” wordt aangemerkt. |
80 |
De Commissie, ondersteund door ECHA, en de Spaanse regering zijn van mening dat dit middel niet kan slagen. |
Beoordeling door het Hof
81 |
Met het eerste onderdeel van het middel verwijten rekwirantes het Gerecht dat het in de in punt 78 van het onderhavige arrest genoemde punten van de bestreden arresten heeft geoordeeld dat de Commissie in casu een strikte en voorzichtige benadering had gevolgd, op grond dat zij „de optelmethode [had] toegepast onder strikte inachtneming van de bewoordingen van punt 4.1.3.5.5 [van bijlage I bij verordening nr. 1272/2008]”, dat zij „voornemens was te handelen binnen de grenzen van haar bevoegdheid, wat in de regel kan worden beschouwd als een voorzichtige aanpak” en, onder verwijzing naar punt 75 van de conclusie van advocaat-generaal Bobek in de zaak Commissie/Bilbaína de Alquitranes e.a. (C‑691/15 P, EU:C:2017:646), dat „[het uitgangspunt van] een dergelijk standpunt [kan] worden onderschreven”. |
82 |
Opgemerkt zij dat dit betoog berust op een onjuiste lezing van de bestreden arresten. |
83 |
Ten eerste heeft het Gerecht, anders dan rekwirantes stellen, niet de benadering van de Commissie in het onderhavige geval als „voorzichtig” aangemerkt, maar alleen het feit dat een instelling in het algemeen binnen de grenzen van haar bevoegdheden handelt. Het Gerecht heeft met name benadrukt dat de Commissie wilde handelen met inachtneming van haar bevoegdheden en dat haar beoordelingsfout derhalve niet opzettelijk of onverschoonbaar was. |
84 |
Ten tweede heeft het Gerecht niet nagelaten om aan het einde van punt 101 van het eerste bestreden arrest, punt 102 van het tweede bestreden arrest, punt 99 van het derde bestreden arrest en punt 102 van het vierde bestreden arrest, alsmede aan het begin van de volgende punten van die arresten eraan te herinneren dat de benadering van de Commissie in casu onjuist was gebleken en door het Gerecht en het Hof werd geacht blijk te geven van een kennelijke beoordelingsfout. |
85 |
Bijgevolg is de grief die rekwirantes in het eerste onderdeel van het vijfde middel formuleren, ongegrond. |
86 |
Het tweede onderdeel van het vijfde middel heeft betrekking op de vermeende tegenstrijdige motivering van de in punt 79 van het onderhavige arrest genoemde punten van de bestreden arresten, waarin het Gerecht de consequenties heeft getrokken uit de – in punt 111 van het eerste bestreden arrest, in punt 112 van het tweede bestreden arrest, in punt 109 van het derde bestreden arrest en in punt 112 van het vierde bestreden arrest vermelde – omstandigheid dat de Commissie niet was overgegaan tot een nieuwe indeling van CTPHT op de datum waarop de bestreden arresten zijn gewezen, na het arrest van het Hof van 22 november 2017, Commissie/Bilbaína de Alquitranes e.a. (C‑691/15 P, EU:C:2017:882), waarbij de gedeeltelijke nietigverklaring van de litigieuze verordening is bevestigd. |
87 |
Vastgesteld moet worden dat de motivering van deze punten tegenstrijdig is, zoals rekwirantes stellen. Terwijl het Gerecht in de eerste zin erkent dat het geen conclusies kan trekken uit de omstandigheid dat CTPHT niet het voorwerp is geweest van een nieuwe indeling nadat de vorige indeling was geannuleerd, omdat het de redenen daarvoor niet kent, verklaart het in de volgende zinnen dat deze omstandigheid „de moeilijkheden kan illustreren die verband houden met de correcte toepassing van de optelmethode” en dat „[d]e omstandigheid dat de door de Commissie begane fout moeilijk kan worden rechtgezet, zoals mogelijkerwijs blijkt uit het onderhavige geval, [...] [eraan] in de weg [staat] dat die fout als onverschoonbaar wordt aangemerkt”. |
88 |
Deze tegenstrijdigheid kan de vernietiging van de bestreden arresten echter niet rechtvaardigen. |
89 |
Opgemerkt zij immers dat het Gerecht tot de slotsom is gekomen dat de kennelijke beoordelingsfout van de Commissie verschoonbaar was op grond van een bewijsvoering die zich uitstrekt over de punten 99 tot en met 113 van het eerste bestreden arrest, de punten 100 tot en met 114 van het tweede bestreden arrest, de punten 97 tot en met 111 van het derde bestreden arrest en de punten 100 tot en met 114 van het vierde bestreden arrest. |
90 |
Bijgevolg hebben de in punt 79 van het onderhavige arrest genoemde punten van de bestreden arresten, die in het kader van het tweede onderdeel van het vijfde middel worden bekritiseerd, uitsluitend betrekking op een ondergeschikt aspect van de motivering die het Gerecht ter ondersteuning van het dictum van de bestreden arresten heeft ontwikkeld. In die motivering wordt de verschoonbaarheid van de kennelijke beoordelingsfout van de Commissie hoofdzakelijk gerechtvaardigd door de complexiteit van het proces van indeling van een stof en de moeilijkheid om de regel van de optelmethode te interpreteren. De hogere voorzieningen bevatten evenwel geen betoog dat ertoe strekt aan te tonen dat deze motivering in haar geheel ontoereikend is. Hieruit volgt dat het tweede onderdeel van het vijfde middel de vernietiging van de bestreden arresten niet kan rechtvaardigen en derhalve moet worden afgewezen. |
Zesde middel
Argumenten van partijen
91 |
Rekwirantes verwijten het Gerecht dat het in de punten 106 en 108 van het eerste bestreden arrest, in de punten 107 en 109 van het tweede bestreden arrest, in de punten 104 en 106 van het derde bestreden arrest en in de punten 107 en 109 van het vierde bestreden arrest blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de aanpak van de Commissie verschoonbaar was vanwege het voorzorgsbeginsel. |
92 |
Volgens rekwirantes veronderstelt de toepassing van het voorzorgsbeginsel dat er nog sprake is van onzekerheid over het bestaan of de omvang van risico’s voor de menselijke gezondheid en dat beschermende maatregelen kunnen worden genomen zonder dat hoeft te worden gewacht totdat de realiteit en de ernst van deze risico’s volledig zijn aangetoond. |
93 |
Dit beginsel is niet van toepassing in het kader van de indeling van een stof, zoals blijkt uit het feit dat dit beginsel niet is vermeld in verordening nr. 1272/2008. Dat beginsel kan immers pas na een risicobeoordeling worden aangevoerd, zoals het Hof heeft geoordeeld in het arrest van 1 oktober 2019, Blaise e.a. (C‑616/17, EU:C:2019:800). Pas na een risicobeoordeling kunnen de bevoegde autoriteiten zich ter rechtvaardiging van beperkingen op het voorzorgsbeginsel beroepen. Daarentegen kan het voorzorgsbeginsel niet in een eerdere fase worden ingeroepen. |
94 |
De Commissie, ondersteund door ECHA, en de Spaanse regering betwisten dit betoog. |
Beoordeling door het Hof
95 |
Vooraf moet worden opgemerkt dat, hoewel artikel 191, lid 2, VWEU bepaalt dat het milieubeleid onder meer berust op het voorzorgsbeginsel, dit beginsel ook dient te worden toegepast in andere beleidsdomeinen van de Unie, inzonderheid dat van de bescherming van de volksgezondheid, alsook wanneer de instellingen van de Unie in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of het internemarktbeleid maatregelen nemen ter bescherming van de menselijke gezondheid (arrest van 1 oktober 2019, Blaise e.a.,C‑616/17, EU:C:2019:800, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
96 |
Volgens het voorzorgsbeginsel kunnen bij onzekerheid over het bestaan of de omvang van risico’s voor de menselijke gezondheid, beschermende maatregelen worden genomen zonder dat hoeft te worden gewacht totdat de realiteit en de ernst van deze risico’s volledig zijn aangetoond. Wanneer het bestaan of de omvang van het gestelde risico niet met zekerheid kan worden bepaald omdat de resultaten van de verrichte onderzoeken niet concludent zijn, maar reële schade voor de volksgezondheid waarschijnlijk blijft ingeval het risico intreedt, rechtvaardigt het voorzorgsbeginsel dat beperkende maatregelen worden getroffen (arrest van 1 oktober 2019, Blaise e.a.,C‑616/17, EU:C:2019:800, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
97 |
Bijgevolg is dit beginsel met name van toepassing in het kader van de indeling van een stof op basis van verordening nr. 1272/2008, wanneer na de beoordeling van de risico’s van deze stof voor het milieu en de gezondheid van de mens nog steeds onzekerheid bestaat. |
98 |
Derhalve heeft het Gerecht in de in punt 91 van het onderhavige arrest bedoelde punten van de bestreden arresten terecht geoordeeld dat aan „het voorzorgsbeginsel [...] niet [kan] worden voorbijgegaan bij de indeling van chemische stoffen en mengsels”, dat dit beginsel „de bevoegde autoriteiten het recht [geeft] om in geval van onzekerheid passende maatregelen te nemen om bepaalde potentiële risico’s voor de volksgezondheid, de veiligheid en het milieu te voorkomen zonder te hoeven wachten tot de realiteit en de ernst van die risico’s volledig zijn aangetoond” en dat de indeling van de stoffen en mengsels „de doelstelling [nastreeft] om een hoog niveau van milieubescherming te waarborgen met volledige inachtneming van het voorzorgsbeginsel”. |
99 |
Om deze redenen is het Gerecht, althans impliciet, van oordeel dat het voorzorgsbeginsel van toepassing is op de onderhavige zaak en mogelijkerwijs de indeling van CTPHT onder de stoffen van categorie 1 voor acute toxiciteit in het aquatisch milieu (H400) en categorie 1 voor chronische toxiciteit in het aquatisch milieu (H410) heeft gerechtvaardigd. Deze door rekwirantes voorgestelde uitlegging van de bestreden arresten vindt steun in het feit dat punt 105 van het eerste bestreden arrest, punt 106 van het tweede bestreden arrest, punt 103 van het derde bestreden arrest en punt 106 van het vierde bestreden arrest melding maken van een „situatie van onzekerheid over de exacte samenstelling van CTPHT”. |
100 |
Noch uit het arrest van het Gerecht van 7 oktober 2015, Bilbaína de Alquitranes e.a./Commissie (T‑689/13, niet gepubliceerd, EU:T:2015:767), waarin de kennelijke beoordelingsfout van de Commissie bij de indeling van CTPHT is vastgesteld, noch uit het arrest van het Hof van 22 november 2017, Commissie/Bilbaína de Alquitranes e.a. (C‑691/15 P, EU:C:2017:882), waarbij de hogere voorziening tegen eerstgenoemd arrest is afgewezen, blijkt evenwel dat er onzekerheid bestond over de risico’s van de toxiciteit van CTPHT in het aquatisch milieu zodat de Commissie zich kon beroepen op het voorzorgsbeginsel. Aangezien het Gerecht en het Hof hebben geoordeeld dat de risicobeoordeling door de Commissie blijk gaf van een dergelijke fout, kan niet worden gesteld dat deze onjuiste beoordeling onzekerheid liet bestaan over de omvang van die risico’s. |
101 |
Hieruit volgt dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het voorzorgsbeginsel diende te worden toegepast in het kader van de indeling van CTPHT zodat de in deze context door de Commissie begane fout niet kon leiden tot de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie. |
102 |
Uit de bestreden arresten, meer in het bijzonder uit punt 106 van het eerste bestreden arrest, uit punt 107 van het tweede bestreden arrest, uit punt 104 van het derde bestreden arrest en uit punt 107 van het vierde bestreden arrest, blijkt echter dat het Gerecht slechts ten overvloede heeft geoordeeld dat ook het voorzorgsbeginsel een dergelijke indeling kon rechtvaardigen. Zoals met name blijkt uit punt 114 van het eerste bestreden arrest, uit punt 115 van het tweede bestreden arrest, uit punt 112 van het derde bestreden arrest en uit punt 115 van het vierde bestreden arrest, heeft het Gerecht immers geoordeeld dat de fout van de Commissie niet kon leiden tot de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie, voornamelijk gelet op de complexiteit van het proces van indeling van een stof en de moeilijkheid om de regel van de optelmethode te interpreteren. |
103 |
Bijgevolg is het zesde middel van de hogere voorzieningen niet ter zake dienend en moet het worden afgewezen. |
104 |
Gelet op een en ander moeten de hogere voorzieningen worden afgewezen. |
Kosten
105 |
Volgens artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof beslist het Hof over de kosten wanneer de hogere voorziening ongegrond is. Volgens artikel 138, lid 1, van dat Reglement, dat krachtens artikel 184, lid 1, van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen voor zover dat is gevorderd. |
106 |
Artikel 140, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering, dat op grond van artikel 184, lid 1, van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, bepaalt dat de lidstaten en de instellingen die in het geding hebben geïntervenieerd, hun eigen kosten dragen. |
107 |
Artikel 184, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering bepaalt dat, wanneer een partij die in eerste aanleg heeft geïntervenieerd deelneemt aan de procedure, het Hof kan beslissen dat zij haar eigen kosten draagt. |
108 |
Aangezien rekwirantes in het ongelijk zijn gesteld, moeten zij overeenkomstig de vordering van de Commissie worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Commissie. |
109 |
Het Koninkrijk Spanje en ECHA, interveniënten in eerste aanleg, zullen hun eigen kosten dragen. |
Het Hof (Vierde kamer), rechtdoende, verklaart: |
|
|
|
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Engels.