CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

M. CAMPOS SÁNCHEZ-BORDONA

van 12 januari 2023 ( 1 )

Gevoegde zaken C‑363/21 en C‑364/21

Ferrovienord SpA

tegen

Istituto Nazionale di Statistica - ISTAT (C‑363/21),

in tegenwoordigheid van:

Procura generale della Corte dei conti,

Ministero dell’Economia e delle Finanze

en

Federazione Italiana Triathlon

tegen

Istituto Nazionale di Statistica - ISTAT,

Ministero dell’Economia e delle Finanze (C‑364/21),

in tegenwoordigheid van:

Procura generale della Corte dei conti

[verzoeken van de Corte dei conti (rekenkamer, Italië) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Verordening (EU) nr. 549/2013 – Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie (ESR 2010) – Classificatie van institutionele eenheden in sector S.13 (overheid) – Regeling voor de statistiek van de Unie – Controlemechanisme – Rechtstreekse werking – Richtlijn 2011/85/EEG – Nationale begrotingskaders – Rechtstreekse werking – Effectieve rechterlijke bescherming – Rechterlijke toetsing door een rekenkamer of door bestuursrechters”

1.

Deze (gevoegde) verzoeken om een prejudiciële beslissing bieden het Hof ( 2 ) de gelegenheid om de draagwijdte te verduidelijken van de regeling inzake het Europees rekeningenstelsel 2010, dat is vastgesteld bij verordening (EU) nr. 549/2013 ( 3 ). De verzoeken moeten in het bijzonder licht werpen op de volgende vragen:

Kunnen deze verordening en richtlijn 2011/85/EU ( 4 ) worden ingeroepen in geschillen tussen verschillende overheidsinstanties onderling of tussen particulieren en statistische autoriteiten?

Welke wijze van effectieve rechterlijke bescherming moeten de lidstaten invoeren bij het instellen van de rechtsmiddelen waarmee de toepassing van de Unieregels op dit gebied kan worden gecontroleerd?

I. Toepasselijke bepalingen

A.   Unierecht

1. Verordening nr. 549/2013

2.

In artikel 1 wordt bepaald:

„1.   Bij deze verordening wordt het Europees rekeningenstelsel 2010 (‚het ESR 2010’ of ‚het ESR’) vastgesteld.

2.   Het ESR 2010 voorziet in:

a)

methoden (bijlage A) betreffende de gemeenschappelijke normen, definities, classificaties en registratieregels die moeten worden gebruikt voor de opstelling van statistische rekeningen en tabellen op vergelijkbare grondslagen ten behoeve van de Unie, en van de resultaten die worden voorgeschreven uit hoofde van artikel 3;

b)

een programma (bijlage B) waarin de termijnen zijn vastgesteld waarbinnen de lidstaten de volgens de onder a) bedoelde methoden op te stellen rekeningen en tabellen bij de Commissie (Eurostat) moeten indienen.

[…]

4.   Deze verordening verplicht de lidstaten er niet toe om ook voor hun eigen behoeften de rekeningen overeenkomstig het ESR 2010 op te stellen.”

3.

In hoofdstuk 1 („Algemene kenmerken en grondbeginselen”) van bijlage A (ESR 2010) is bepaald:

„1.01

Het Europese systeem van rekeningen […] is een internationaal compatibel boekhoudkundig raamwerk voor een systematische en uitvoerige beschrijving van een totale economie (een regio, land of groep landen), de elementen waaruit deze economie is opgebouwd en haar betrekkingen met andere totale economieën.

[…]

1.57

Institutionele eenheden zijn economische eenheden die zelfstandig goederen en activa kunnen bezitten, verplichtingen kunnen aangaan en economische activiteiten en transacties met andere eenheden kunnen verrichten. Voor het ESR-systeem zijn de institutionele eenheden ingedeeld in vijf elkaar uitsluitende binnenlandse institutionele sectoren:

a)

niet-financiële vennootschappen;

b)

financiële instellingen;

c)

overheid;

d)

huishoudens;

e)

instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens.

De vijf sectoren vormen tezamen de totale binnenlandse economie. Iedere sector is onderverdeeld in subsectoren. Dankzij het ESR 2010-systeem kan een volledig rekeningenstelsel (inclusief balansen) worden samengesteld voor iedere sector en subsector, alsmede voor de totale economie. Niet-ingezeten eenheden kunnen betrekkingen aangaan met deze vijf binnenlandse sectoren; de interacties worden in dat geval weergegeven tussen de binnenlandse sectoren en een zesde institutionele sector, de sector buitenland.

[…]”

4.

In hoofdstuk 2 („Eenheden en indeling van eenheden”) van deze bijlage (ESR 2010) is vermeld:

„[…]

2.12

Definitie: Een institutionele eenheid is een economische entiteit die wordt gekenmerkt door zelfstandige beslissingsbevoegdheid bij de uitoefening van haar hoofdfunctie. […]

[…]

2.32

Elke sector en subsector brengt de institutionele eenheden samen die worden gekenmerkt door een gelijksoortig economisch gedrag.

[…]

Overheid (S.13)

2.111

Definitie: De sector overheid (S.13) bestaat uit institutionele eenheden die niet-marktproducenten zijn waarvan de output voor individueel of collectief verbruik is bestemd, en die worden gefinancierd uit verplichte betalingen door eenheden die tot andere sectoren behoren, en institutionele eenheden die zich in hoofdzaak bezighouden met de herverdeling van het nationale inkomen en vermogen.

[…]”

5.

In hoofdstuk 20 („Overheidsrekeningen”) van deze bijlage is bepaald:

„[…]

20.05

De sector overheid (S.13) bestaat uit alle overheidsinstellingen en uit alle instellingen zonder winstoogmerk (IZW’s) die geen marktactiviteiten verrichten en onder toezicht van een overheidsinstelling staan. De sector omvat ook andere niet-marktproducenten, zoals bedoeld in de punten 20.18 tot en met 20.39.

[…]”

2. Richtlijn 2011/85

6.

Artikel 1 luidt:

„In deze richtlijn worden gedetailleerde voorschriften vastgesteld voor de kenmerken van de begrotingskaders van de lidstaten. Die voorschriften zijn noodzakelijk om te waarborgen dat de lidstaten de verplichtingen om overeenkomstig het VWEU buitensporige overheidstekorten te vermijden, naleven.”

7.

In artikel 2 is bepaald:

„Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de definities van ,overheid’, ‚tekort’ en ‚investeringen’ die zijn neergelegd in artikel 2 van het aan het VEU en het VWEU gehechte protocol (nr. 12) betreffende de procedure bij buitensporige tekorten.[ ( 5 )] De definitie van subsectoren van de overheid die is neergelegd in punt 2.70 van bijlage A bij verordening (EG) nr. 2223/96 is van toepassing.

Daarnaast is de volgende definitie van toepassing:

‚begrotingskader’: het samenstel van regelingen, procedures, regels en instellingen dat aan het voeren van het begrotingsbeleid door de overheid ten grondslag ligt, en met name:

[…]

f)

regelingen voor onafhankelijke monitoring en analyse om bepaalde aspecten van de begrotingsprocedure transparanter te maken;

[…]”

8.

In artikel 3, lid 1, wordt bepaald:

„Wat de nationale stelsels voor overheidsboekhouding betreft, beschikken de lidstaten over stelsels voor overheidsboekhouding die volledig en coherent alle subsectoren van de overheid bestrijken en die de informatie bevatten die nodig is voor het genereren van transactiegegevens ter voorbereiding van op de ESR 95-norm gebaseerde gegevens. Deze stelsels voor overheidsverslaggeving zijn aan interne controle en onafhankelijke audits onderworpen.”

3. Verordening nr. 473/2013

9.

Artikel 2 van verordening (EU) nr. 473/2013 ( 6 ) bepaalt:

„1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

,onafhankelijke instanties’: instanties die structureel onafhankelijk zijn of instanties die ten overstaan van de begrotingsautoriteiten van de lidstaat functioneel autonoom zijn, en die stoelen op nationale wettelijke bepalingen die een hoge mate van functionele autonomie en verantwoordingsplicht zeker stellen […];

2.   De definities van ,de sector overheid’ en van ,subsectoren van de sector overheid’, als vastgelegd in punt 2.70 van bijlage A bij verordening (EG) nr. 2223/96 van de Raad van 25 juni 1996 inzake het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap zijn tevens van toepassing op deze verordening.

[…]”

10.

Artikel 5 luidt:

„1.   De lidstaten beschikken over onafhankelijke instanties die toezicht houden op de inachtneming van:

a)

cijfermatige begrotingsregels die de middellangetermijndoelstelling voor de begrotingssituatie als vastgelegd in artikel 2 bis van verordening (EG) nr. 1466/97 in de nationale begrotingsprocedure verwerken;

b)

cijfermatige begrotingsregels als bedoeld in artikel 5 van richtlijn 2011/85/EU.

[…]”

B.   Nationaal recht

1. Wet nr. 196/2009

11.

Artikel 1 van wet nr. 196/2009 ( 7 ) luidt:

„1.   Overheidsinstellingen dragen bij tot de verwezenlijking van de begrotingsdoelstellingen die op nationaal niveau overeenkomstig de door de Europese Unie vastgestelde procedures en criteria zijn geformuleerd, en zij dragen de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheden. […]

2.   […] Onder overheidsinstellingen worden met ingang van het jaar 2012 verstaan […] de lichamen en de personen die voor statistische doeleinden door het [Istituto Nazionale di Statistica (nationaal bureau voor de statistiek, Italië; hierna: ‚ISTAT’] zijn opgenomen in de lijst […] die is bekendgemaakt […] in de Gazzetta Ufficiale van de Italiaanse Republiek […], zoals nadien geactualiseerd overeenkomstig lid 3 van het onderhavige artikel, op basis van de definities in de specifieke regelingen van de Europese Unie […].

3.   Het ISTAT stelt elk jaar een besluit vast waarin wordt bepaald welke lichamen en personen worden aangemerkt als overheidsinstelling in de zin van lid 2. Dit besluit wordt uiterlijk op 30 september in de Gazzetta Ufficiale bekendgemaakt.

[…]”

2. Wet nr. 243/2012

12.

Volgens artikel 2, lid 1, onder a), van wet nr. 243/2012 ( 8 ) wordt verstaan onder „‚overheidsinstellingen’: de instellingen die worden geïdentificeerd door middel van de procedures en handelingen die in overeenstemming met het recht van de Europese Unie zijn vastgelegd in de regelgeving inzake overheidsboekhouding en -financiën en die zijn ingedeeld in de subsectoren van de centrale overheid, de lokale overheid en de nationale socialezekerheidsorganen”.

13.

Overeenkomstig artikel 20 is de Corte dei conti (rekenkamer, Italië) verantwoordelijk voor de latere controle op het begrotingsbeheer van de overheidsinstellingen met het oog op de coördinatie van de overheidsfinanciën en het begrotingsevenwicht, volgens de wettelijk voorgeschreven vorm en wijze.

3. Wet nr. 161/2014

14.

In artikel 30 („Uitvoering van de niet rechtstreeks toepasselijke bepalingen van richtlijn 2011/85/EU en verordening nr. 473/2013”), lid 1, van wet nr. 161/2014 ( 9 ) is bepaald dat de Corte dei conti, teneinde volle werking te verlenen aan de niet rechtstreeks toepasselijke delen van richtlijn 2011/85 en verordening nr. 473/2013, wat het toezicht op de naleving van de begrotingsregels betreft, nagaat of de begrotingsgegevens van de overheidsinstellingen stroken met de boekhoudkundige regelgeving.

4. Codice della giustizia contabile

15.

Artikel 11, lid 6, onder b), van de Codice della giustizia contabile ( 10 ), zoals gewijzigd bij wetsbesluit nr. 137/2020, omgezet in wet nr. 176/2020 ( 11 ), schrijft voor:

„De verenigde kamers [van de Corte dei conti] beslissen, in bijzondere samenstelling, op grond van hun exclusieve bevoegdheid op het gebied van de overheidsboekhouding, in enige aanleg in zaken […] betreffende de toekenning van de status van overheidsinstelling door het ISTAT, uitsluitend voor de toepassing van de nationale regeling inzake de beteugeling van overheidsuitgaven.” ( 12 )

II. Feiten, gedingen en prejudiciële vragen

16.

Op 30 september 2020 heeft het ISTAT Ferrovienord SpA en de Federazione Italiana Triathlon (hierna: „FITRI”) op de lijst geplaatst van overheidsinstellingen (hierna: „ISTAT-lijst 2020”) die worden opgenomen in de geconsolideerde winst- en verliesrekening van de Italiaanse Staat. ( 13 )

17.

Ferrovienord en de FITRI hebben bij de Corte dei conti beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij verzochten om nietigverklaring ervan. Volgens hen was niet voldaan aan de voorwaarden voor plaatsing op de ISTAT-lijst 2020.

18.

Het ISTAT heeft zich tegen dat beroep verzet met het betoog dat verzoeksters terecht op de lijst zijn geplaatst. De Procura generale della Corte dei conti (parket-generaal van de rekenkamer, Italië) heeft verzocht dat een prejudiciële vraag zou worden gesteld over de grondwettigheid van artikel 23 quater van wetsbesluit nr. 137/2020. ( 14 )

19.

De Corte dei conti heeft gelast het Ministero dell’Economia e delle Finanze (Ministerie van Economie en Financiën, Italië) in het geding te roepen en heeft er daarnaast op gewezen dat de nieuwe regeling mogelijk niet verenigbaar is met het Unierecht. De partijen is verzocht om een standpunt in te nemen ten aanzien van dit specifieke aspect.

20.

Volgens de Corte dei conti:

verleende artikel 11, lid 6, onder b), van het wetboek begrotingsrecht hem de bevoegdheid om zich uit te spreken over de besluiten van het ISTAT inzake de erkenning van overheidsinstellingen;

is die bepaling bij artikel 23 quater, lid 2, van wetsbesluit nr. 137/2020 evenwel in die zin gewijzigd dat hij zijn toezicht op de ISTAT-lijst voortaan „uitsluitend voor de toepassing van de nationale regeling inzake de beteugeling van overheidsuitgaven” mag uitoefenen ( 15 );

is de samenhang tussen het nationale begrotingsrecht en de uit het Unierecht voortvloeiende verplichtingen een beginsel van nationaal constitutioneel recht, samen met de beginselen van transparantie en evenwicht van de begroting (artikelen 81 en 97 van de Costituzione);

wordt deze samenhang in het nationale recht verzekerd door middel van een saldo, „begrotingsevenwicht” genoemd, dat grenzen stelt aan de mogelijkheid van de verschillende overheden van de Staat om schulden aan te gaan (artikel 4, lid 4, en de artikelen 9 en 10 van wet nr. 243/2012). De saldi en eventuele latere correcties daarvan worden vastgesteld op grond van de door de overheidsinstellingen ingediende gegevens die de geconsolideerde rekening vormen;

volgt hieruit dat de juiste opstelling van de ISTAT-lijst (waarin is vastgesteld welke overheden een begrotingsevenwicht moeten bereiken) van invloed is op de eerbiediging van de doelstellingen inzake de coördinatie van het economisch beleid als bedoeld in artikel 121 VWEU;

kan in de Italiaanse rechtsorde (artikel 24, lid 1, en artikel 113, lid 1, van de Costituzione) tegen de opneming van een entiteit in de ISTAT-lijst beroep worden ingesteld bij de rechter. Tot 2012 was de bestuursrechter bevoegd voor deze besluiten; vanaf dat jaar is deze bevoegdheid toegekend aan de Corte dei conti. Deze rechterlijke instantie toetst de naleving van de nationale en Unieregelgeving op het gebied van begrotingen en garandeert dat de betrouwbaarheid van de winst-en-verliesrekening vanuit een subjectief oogpunt wordt getoetst, op straffe van sancties als bedoeld in artikel 8 van verordening (EU) nr. 1173/2011. ( 16 ) Zij garandeert dus dat de begrotingsdoelstellingen daadwerkelijk worden bereikt;

kan die toetsing na de bij artikel 23 quater van wetsbesluit nr. 137/2020 ingevoerde wijziging niet langer leiden tot de toekenning (of ontkenning) van twee noodzakelijke impliciete consequenties die voorheen tot de bevoegdheid van die rechterlijke instantie behoorden, te weten de vaststelling dat er al dan niet een verplichting bestaat om voor de begroting relevante gegevens mee te delen ter uitvoering en toepassing van wet nr. 243/2012 en wet nr. 196/2009 (verplichting tot uitvoering van verordening nr. 549/2013 en richtlijn 2011/85), en de daaruit volgende toepassing (of niet-toepassing) van de bepalingen inzake het begrotingsevenwicht en de houdbaarheid van de overheidsschuld als bedoeld in de artikelen 3 en 4 van wet nr. 243/2012 (waarbij ook verordening nr. 549/2013 en richtlijn 2011/85 ten uitvoer worden gebracht).

21.

De wetswijziging van 2020 heeft geleid tot een absoluut bevoegdheidsgebrek, en bijgevolg tot een lacune in de bescherming, met betrekking tot de precieze vaststelling welke entiteiten onder sector S.13 (niet-territoriale overheidsinstellingen) vallen en, bijgevolg, met betrekking tot de begrotingssaldi, waardoor het nuttige effect van ESR 2010 en richtlijn 2011/85 wordt belemmerd. Via de ISTAT-lijst bepaalt de Italiaanse Staat de werkingssfeer van het ESR 2010, mede met het oog op de regeling van artikel 126 VWEU en Protocol nr. 12 betreffende buitensporige tekorten.

22.

Volgens de Corte dei conti is het beginsel van loyale samenwerking (artikel 4 VEU) geschonden en wordt de door het ISTAT als overheidsinstellingen geclassificeerde entiteiten de mogelijkheid ontzegd om beroep in te stellen tegen die classificatie, in strijd met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”).

23.

Die rechter voegt daaraan toe dat zelfs indien werd aangenomen, zoals het ISTAT en het ministerie van Economie en Financiën hebben aangevoerd, dat de algemene bevoegdheid van de bestuursrechter door de nieuwe regeling wordt uitgebreid, het onzeker blijft of die regeling:

in strijd is met het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming en met het beginsel van het nuttige effect van het Unierecht en de rechtszekerheid binnen de Unie ( 17 );

in strijd is met het beginsel van processuele gelijkheid en het beginsel van de rechtsstaat (artikelen 2 en 19 VEU), ook in het licht van de in verordening 2020/2092 verankerde correlatie tussen dit laatste beginsel en de bescherming van de financiële belangen van de Unie. ( 18 )

24.

Binnen deze context verzoekt de Corte dei conti het Hof om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Staan de regel van rechtstreekse toepasselijkheid van het [Europees systeem van rekeningen (ESR)] 2010 en het beginsel van de nuttige werking van [verordening nr. 549/2013] en van richtlijn [2011/85] in de weg aan een nationale regeling volgens welke de nationale rechter die bevoegd is om de juiste toepassing van het ESR 2010 te toetsen, deze bevoegdheid uitsluitend kan uitoefenen met het oog op de toepassing van de nationale regeling inzake de beteugeling van overheidsuitgaven, waardoor afbreuk wordt gedaan aan het belangrijkste nuttige effect van de [Unie]regeling, te weten de toetsing van de transparantie en de betrouwbaarheid van de begrotingssaldi, op grond waarvan wordt nagegaan of Italië vorderingen maakt in de richting van de [middellangetermijndoelstelling (MTD) van een begroting]?

2)

Staan de regel van de rechtstreekse toepasselijkheid van het ESR 2010 en het beginsel van de nuttige werking van [verordening nr. 549/2013] en van richtlijn [2011/85], wat de organisatorische scheiding tussen de begrotingsautoriteiten en de toezichthoudende organen betreft, in de weg aan een nationale regeling volgens welke een uitspraak van de bevoegde nationale rechter over de juiste toepassing van het ESR 2010 uitsluitend gevolgen heeft voor de toepassing van de nationale regeling inzake de beteugeling van overheidsuitgaven, met als gevolg dat geen enkele onafhankelijke toetsing mogelijk is van de vaststelling van de kring van rechtssubjecten die vallen onder de rekeningen van de Italiaanse overheid (zoals gekwalificeerd voor de toepassing [van het Unierecht]) op grond waarvan wordt nagegaan of Italië vorderingen maakt in de richting van de MTD van een begroting?

3)

Verzet het beginsel van de rechtsstaat, in de vorm van effectieve rechterlijke bescherming en processuele gelijkheid, zich tegen een nationale regeling die:

a)

in de weg staat aan elke rechterlijke toetsing van de juiste toepassing van het ESR 2010 door het ISTAT) met het oog op de afbakening van sector S.13, en dus van de juistheid, de transparantie en de betrouwbaarheid van de begrotingssaldi, op grond waarvan kan worden nagegaan of Italië vorderingen maakt in de richting van de MTD (schending van het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming);

b)

indien de door verwerende overheidsinstellingen voorgestelde lezing van de bepaling, ook op grond van een wet tot authentieke uitlegging, juist werd bevonden, voor de verzoekende partij tot gevolg heeft dat zij bij twee rechterlijke instanties beroep zou moeten instellen, met het daaruit voortvloeiende risico dat tegenstrijdige uitspraken worden gedaan over het bestaan van een in het [Unie]recht geregelde status, waardoor het feitelijk onmogelijk wordt om haar recht doeltreffend te beschermen binnen de termijn waarin is voorzien voor de nakoming van de uit die status voortvloeiende verplichtingen (te weten het begrotingsjaar) en afbreuk zou worden gedaan aan de rechtszekerheid met betrekking tot de vraag of een entiteit de status van overheidsinstantie heeft;

c)

indien de door verwerende overheidsinstellingen voorgestelde lezing van de bepaling, ook op grond van een wet tot authentieke uitlegging, juist werd bevonden, bepaalt dat de rechter die zich uitspreekt over de juistheid van de afbakening van de begroting een andere is dan de rechter waaraan de Italiaanse grondwet de bevoegdheid inzake het begrotingsrecht heeft voorbehouden?”

III. Procedure bij het Hof

25.

De verzoeken om een prejudiciële beslissing zijn bij de griffie van het Hof ingekomen op 9 juni 2021. Behandeling volgens de versnelde procedure werd geweigerd.

26.

Ferrovienord, de FITRI, het bureau van de openbare aanklager bij de Corte dei conti, de Italiaanse regering en de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. Zij hebben alle deelgenomen aan de terechtzitting op 19 oktober 2022.

IV. Beoordeling

A.   Opmerking vooraf

27.

Zoals reeds aangegeven, hebben de prejudiciële vragen betrekking op de verenigbaarheid met het Unierecht van één bepaling (hierna: „bestreden bepaling”) van de Italiaanse wetgeving, te weten artikel 23 quater, lid 2, van wetsbesluit nr. 137/2020.

28.

Krachtens die bepaling vindt het toezicht door de Corte dei conti op de besluiten van het ISTAT betreffende de classificatie van „institutionele eenheden” als „overheid”„uitsluitend voor de toepassing van de nationale regeling inzake de beteugeling van overheidsuitgaven” plaats. De cursief gedrukte passage is aan het wetboek begrotingsrecht toegevoegd bij wetsbesluit nr. 137/2020.

29.

De Italiaanse regering is van mening dat de verwijzende rechter de bestreden bepaling verkeerd uitlegt door te stellen dat deze het rechterlijke toezicht op de besluiten van het ISTAT inzake de plaatsing van entiteiten op de lijst van overheidsinstellingen wegneemt.

30.

Volgens de Italiaanse regering strekt deze bepaling er enkel toe het toezicht opnieuw bij de bestuursrechters te leggen, waarbij de Corte dei conti verantwoordelijk blijft voor de rechterlijke toetsing van de rechtsgevolgen van de opname van deze institutionele eenheden in de ISTAT-lijst.

31.

Het Hof is niet bevoegd om in het kader van een prejudiciële verwijzing uitlegging te geven aan regels van het interne recht. Het staat uitsluitend aan de nationale rechter om de juiste strekking van nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen. ( 19 )

32.

Het Hof kan echter wel uitlegging geven aan regels van het Unierecht, naargelang van deze of gene uitlegging van het interne recht. Dat is met name het geval wanneer de verwijzende rechter, zoals hier het geval is, zich schaart achter de argumenten van de „verwerende overheidsinstellingen” (te weten de Italiaanse regering), als stelling die zou kunnen slagen. ( 20 )

B.   Ontvankelijkheid

1. Hoedanigheid van rechterlijke instantie

33.

Eerst moet worden geanalyseerd of de instantie die deze twee prejudiciële verzoeken aan het Hof richt een „rechterlijke instantie van een der lidstaten” is in de zin van artikel 267 VWEU.

34.

Het Hof heeft verzoeken om een prejudiciële beslissing niet-ontvankelijk verklaard die werden ingediend door regionale controlekamers van de Italiaanse Corte dei conti die als administratieve overheden handelden ( 21 ), of door de Corte dei conti in het kader van diverse procedures voor de controle achteraf van het financieel beheer van diverse overheidsinstanties ( 22 ).

35.

Het Hof heeft in gevallen als het onderhavige echter wel een antwoord gegeven op verzoeken van de Corte dei conti om een prejudiciële beslissing in het arrest FIG en FISE ( 23 ), zonder diens hoedanigheid van „rechterlijke instantie” ter discussie te stellen.

36.

In deze zaak moet deze instantie zich uitspreken over een geschil bij de uitoefening van de rechterlijke taken die haar bij de Italiaanse wetgeving zijn toegekend, en niet van haar taken bestaande in de controle achteraf. Het voorwerp van het geding houdt net verband met de reikwijdte van haar rechterlijke taken na de beperking die daaraan werd gesteld bij artikel 23 quater van wetsbesluit nr. 137/2020.

37.

Ter terechtzitting is verduidelijkt dat de rechterlijke bevoegdheid van de Corte dei conti met de wetswijziging niet wordt geschrapt, maar louter wordt ingeperkt: die instantie kan de ISTAT-lijsten tegenwoordig niet erga omnes nietig kan verklaren, maar kan deze in een concreet geding buiten toepassing laten, waarbij de werking beperkt is tot de verzoekende entiteit wat de nationale regeling tot beteugeling van de overheidsuitgaven betreft.

38.

De Corte dei conti oefent kortom rechterlijke taken uit in het kader waarvan hij het Hof om een prejudiciële beslissing kan verzoeken, indien hij zich moet uitspreken over geschillen zoals die welke aanleiding hebben gegeven tot deze prejudiciële verwijzingen.

2. Niet-ontvankelijkheid wegens een eventuele onjuiste uitlegging van het interne recht?

39.

De Italiaanse regering verzet zich op basis van de eerder uiteengezette argumenten ( 24 ) tegen de ontvankelijkheid van de eerste en de tweede prejudiciële vraag en tegen punt a) van de derde prejudiciële vraag, omdat deze uitgaan van de „verkeerde veronderstelling dat het, na de wijziging van artikel 11 van het wetboek begrotingsrecht, niet langer mogelijk zal zijn om zich tot een nationale rechter te wenden om de juiste samenstelling van de S13-lijst van het ISTAT te betwisten”.

40.

Deze tegenwerping kan niet worden aanvaard:

Ten eerste is het zo dat voor zover de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht, zoals hier het geval is, het Hof in beginsel verplicht is daarop te antwoorden, aangezien een vermoeden van relevantie geldt ( 25 ).

Ten tweede heb ik reeds uitgelegd dat het antwoord van het Hof op de twijfels van de verwijzende rechter gebaseerd moet zijn op de door die rechter bepleite uitlegging van de nationale regels, al kan het Hof hem wel aanwijzingen aanreiken voor een andere lezing van die regels, vooral wanneer de verwijzende rechter zelf aangeeft dat hij een dergelijke alternatieve lezing zou kunnen aanvaarden.

41.

Het Hof kan de verwijzende rechter, kortom, met de informatie die beschikbaar is over het Italiaanse interne recht een bruikbaar antwoord verstrekken door uitlegging te geven aan verordening nr. 549/2013, richtlijn 2011/85 en verordening nr. 473/2013.

C.   Eerste prejudiciële vraag

42.

De verwijzende rechter wenst te vernemen of de bestreden nationale bepaling verenigbaar is met de rechtstreekse toepasselijkheid van verordening nr. 549/2013 en met de nuttige werking van die verordening en van richtlijn 2011/85.

43.

Om die vraag te beantwoorden, moeten mijns inziens eerst de volgende aspecten worden geanalyseerd: a) de verbindende kracht en de mogelijke rechtstreekse werking van de verplichtingen tot doorgifte van boekhoudgegevens door de lidstaten aan de Commissie, zoals vastgesteld in verordening nr. 549/2013, en b) of bij richtlijn 2011/85 uitsluitend verplichtingen zijn opgelegd aan statistische autoriteiten en regeringen, maar niet aan andere overheidsinstanties, en of die richtlijn rechten en plichten inhoudt voor particulieren en rechtstreekse werking kan hebben.

44.

De mogelijke afwezigheid van rechterlijke toetsing, die de Corte dei conti eveneens aanhaalt in deze twee prejudiciële vragen, zal ik behandelen in mijn analyse van de derde prejudiciële vraag.

1. Inroepbaarheid van verordening nr. 549/2013

45.

De discipline die buitensporige overheidstekorten verbiedt ( 26 ) wordt toegepast door middel van een procedure waarbij de Commissie en de Raad betrokken zijn. In die procedure wordt de begrotingssituatie van de lidstaten en de hoogte van hun overheidsschuld bewaakt.

46.

Om dit toezicht te verzekeren, moet de Unie over betrouwbare statistieken ( 27 ) beschikken met betrekking tot de economische situatie van de lidstaten, met name hun overheidstekort en overheidsschuld.

47.

De bevoegdheden van de Commissie om statistische gegevens te verifiëren, zijn uitgebreid bij verordening (EG) nr. 479/2009 ( 28 ), waarin de verplichting van de lidstaten om de Commissie in kennis te stellen van de omvang van hun overheidstekorten en overheidsschulden is geconcretiseerd (artikel 3 van Protocol nr. 12 betreffende buitensporige tekorten) en bepaalde toezichtsbevoegdheden aan Eurostat zijn verleend ( 29 ) met betrekking tot de door de lidstaten verstrekte statistische gegevens.

48.

De uitvoering van de kennisgevingsplicht vereist, als noodzakelijk element om de homogeniteit te waarborgen, het gebruik van een uniforme nomenclatuur die gemeenschappelijk is voor de gehele Unie. Momenteel is die nomenclatuur het ESR 2010, waarop verordening nr. 479/2009 is afgestemd.

49.

Het ESR 2010 is in beginsel van toepassing op alle wetgevingshandelingen van de Unie waarin naar het ESR of naar de definities daarvan wordt verwezen. Toch zijn de lidstaten niet verplicht om ook voor hun eigen behoeften de rekeningen overeenkomstig het ESR 2010 op te stellen (artikel 1, leden 3 en 4, van verordening nr. 549/2013).

50.

Volgens verordening nr. 549/2013 moeten de lidstaten de Commissie (Eurostat) de in bijlage B opgenomen rekeningen en tabellen verstrekken binnen de voor iedere tabel voorgeschreven termijn (artikel 3, lid 1) en beoordeelt Eurostat de kwaliteit van de ingediende gegevens (artikel 4, lid 4).

51.

Zoals het Hof heeft geoordeeld, wordt „met het ESR 2010 ten behoeve van de burgers van de Unie en van de Unie als zodanig een referentiekader vastgesteld dat bestemd is voor de opstelling van de rekeningen van de lidstaten. Die rekeningen moeten worden opgesteld op basis van dezelfde, niet voor verschillende uitlegging vatbare beginselen, zodat vergelijkbare resultaten kunnen worden verkregen”. ( 30 )

52.

Meer concreet moeten de lidstaten sector S.13 (overheid) vaststellen overeenkomstig punt 2.111 van bijlage A bij het ESR 2010 ( 31 ), door deze onder te verdelen in vier subsectoren, waarin de overeenkomstige institutionele eenheden worden ondergebracht. Zij moeten de boekhoudgegevens van die entiteiten verzamelen en opstellen overeenkomstig de methode van het ESR 2010 om ze door te geven aan de Commissie.

53.

Om de juiste toepassing van het ESR 2010 op sector S.13 te garanderen, voorziet de Unieregeling in diverse controlemechanismen voor de betrekkingen tussen Eurostat en de lidstaten (in het bijzonder hun nationale instituten voor de statistiek):

de raadplegingsprocedure tussen de Commissie (Eurostat) en de lidstaten (artikel 2, lid 3, van verordening nr. 549/2013 en artikel 10 van verordening nr. 479/2009);

het mechanisme voor voortdurend contact tussen Eurostat en de nationale instituten voor de statistiek (artikelen 11, 11 bis en 11 ter van verordening nr. 479/2009);

de bekendmaking van nationale statistische gegevens met een voorbehoud (artikel 15 van verordening nr. 479/2009). In voorkomend geval kan Eurostat de door de lidstaten ingediende gegevens die niet in overeenstemming zijn met deze verordening wijzigen en de gewijzigde gegevens verstrekken;

de sanctieprocedure in geval van manipulatie van statistieken (artikel 8 van verordening nr. 1173/2011).

54.

De Commissie voert aan ( 32 ) dat de juiste classificatie van institutionele eenheden in sector S.13 wordt verzekerd door deze controlemechanismen. Met deze mechanismen garandeert Eurostat dat de lidstaten hun verplichting nakomen om overeenkomstig het ESR 2010 boekhoudgegevens te verzamelen en door te geven die van voldoende kwaliteit zijn.

55.

Derhalve, zo voegt de Commissie daaraan toe:

– kan Eurostat bij een eventuele onjuiste classificatie door de nationale autoriteiten van een institutionele eenheid in de sector overheid de fout rechtzetten en de juiste gegevens bekendmaken;

– worden bij verordening nr. 549/2013 alleen verplichtingen tot mededeling van statistische gegevens opgelegd aan de nationale autoriteiten, met name de nationale instituten voor de statistiek, maar niet aan particulieren.

56.

Uit het voorgaande leidt de Commissie af dat verordening nr. 549/2013 niet rechtstreeks kan worden ingeroepen door particulieren. Institutionele eenheden (zoals Ferrovienord en de FITRI) die van mening zijn dat zij door het ISTAT onterecht zijn ingedeeld in sector S.13 zouden derhalve niet tegen de besluiten van dat bureau kunnen opkomen met het betoog dat die besluiten niet verenigbaar zijn met verordening nr. 549/2013. Zij kunnen alleen aanvoeren dat de Italiaanse interne regeling is geschonden.

57.

Het standpunt van de Commissie kan mij niet overtuigen.

58.

Ten eerste is verordening nr. 549/2013 hoe dan ook van toepassing in gedingen zoals dit, zij het rechtstreeks, zij het door onvoorwaardelijke verwijzing in het Italiaanse interne recht. Het Hof is bevoegd om er uitlegging aan te geven, ook in louter interne situaties, wanneer „de bepalingen van dat [Unierecht] van toepassing zijn op grond van de nationale wettelijke regeling, waarin ten aanzien van situaties waarvan alle aspecten zich binnen één lidstaat afspelen, is gekozen voor dezelfde aanpak als in het Unierecht”. ( 33 )

59.

De verwijzende rechter geeft een afdoende toelichting bij de toepassing van de statistische regeling van de Unie op de betrekkingen tussen de Italiaanse autoriteiten en de nationale entiteiten ten gevolge van de verwijzing in het Italiaanse recht.

60.

In de gedingen die tot deze twee prejudiciële verwijzingen hebben geleid, classificeert het ISTAT Ferrovienord en de FITRI als overheidsinstellingen en plaatst het hen op de ISTAT-lijst 2020. Daarmee past het specifieke bepalingen van verordening nr. 549/2013 toe, en aan deze plaatsing op de lijst zijn rechtsgevolgen verbonden voor voornoemde entiteiten.

61.

Ten tweede moet een onderscheid worden gemaakt tussen twee stellingen die evenwel tot dezelfde oplossing leiden.

Indien Ferrovienord en de FITRI particuliere entiteiten zouden zijn (voor het inroepen van verordening nr. 549/2013), wat door de verwijzende rechter moet worden bepaald, zouden zij zich kunnen beroepen op de rechtstreekse werking van die verordening ten aanzien van het ISTAT, dat duidelijk een autoriteit van de Italiaanse Staat is. Het zou dan gaan om een verticale betrekking waarin een particulier een verordening van de Unie doet gelden ten aanzien van een overheidsinstantie.

Indien de verwijzende rechter van oordeel zou zijn dat Ferrovienord en de FITRI overheidsinstanties zijn, zou, aangezien verordening nr. 549/2013 in al haar onderdelen verbindend is voor de Italiaanse Staat en alle overheidsinstanties van die staat deze verordening dienen na te leven, een institutionele eenheid van de overheid die gerechtigd is om op te komen tegen een besluit van het ISTAT deze verordening dus kunnen inroepen in een geschil met het ISTAT.

62.

Wanneer het ISTAT, in zijn hoedanigheid van Italiaanse autoriteit voor de statistiek, vaststelt welke autoriteiten in sector S.13 moeten worden opgenomen, past het de nomenclatuur van het ESR 2010 en daarmee verordening nr. 549/2013 toe.

63.

De entiteiten waarop deze besluiten van het ISTAT, in het kader waarvan verordening nr. 549/2013 wordt toegepast, betrekking hebben, kunnen, indien zij volgens het interne recht daartoe gerechtigd zijn, bij de nationale rechters beroep instellen tegen deze besluiten indien zij van mening zijn dat het ISTAT deze ten onrechte heeft vastgesteld.

64.

Institutionele eenheden die bevoegd zijn om bij de nationale rechters beroep in te stellen, kunnen met andere woorden de regels van verordening nr. 549/2013 inroepen om aan te voeren dat het ISTAT het ESR 2010 verkeerd heeft toegepast.

65.

Bij het instellen van de respectieve beroepen tegen de besluiten van het ISTAT, kan verordening nr. 549/2013 kortom zowel worden ingeroepen wanneer de verwijzende rechter Ferrovienord en de FITRI als particuliere entiteiten aanmerkt, als wanneer hij hen als overheidsinstanties aanmerkt.

66.

Het Hof heeft impliciet aanvaard dat verordening nr. 549/2013 van toepassing is op en rechtstreekse werking heeft in gedingen met betrekking tot de kwalificatie van diverse entiteiten in de respectieve hoofdstukken van bijlage A bij die verordening:

In de zaak die tot het arrest FIG en FISE heeft geleid ( 34 ), werd opgehelderd of er al dan niet sprake was van overheidstoezicht door het Italiaans olympisch comité op de Italiaanse golf- en ruitersportfederaties. Niemand zette vraagtekens bij de mogelijkheid om de bepalingen van verordening nr. 549/2013 rechtstreeks in te roepen of bij de verbindende kracht van die bepalingen, en beide sportfederaties konden in de hoofdgedingen opkomen tegen hun kwalificatie als overheidsinstellingen op de ISTAT-lijst.

In de zaak die werd beslecht met het arrest Woningfonds van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ( 35 ), kwam dat fonds op tegen zijn indeling in de sector overheid overeenkomstig het ESR 2010 door de Belgische boekhoudkundige autoriteit. Om het geschil te beslechten, werden de verbindende kracht en de rechtstreekse werking van verordening nr. 549/2013 impliciet en zonder discussie aanvaard.

Datzelfde gebeurde in de zaak die werd beslecht met het recente arrest SeGEC e.a. ( 36 ), waarin onderwijsverenigingen in België opkwamen tegen hun indeling als overheidsinstellingen.

67.

De entiteiten (institutionele eenheden) van een lidstaat, en niet alleen de statistische autoriteiten van die lidstaat, ondervinden de gevolgen van de toepassing van de ESR 2010-regels door laatstgenoemde autoriteiten. ( 37 ) Zowel de verwijzende rechter als de Italiaanse regering ( 38 ) erkent dat plaatsing op de ISTAT-lijst 2020 betekent dat de betrokken rechtspersoon de nationale regeling tot beteugeling van de overheidsuitgaven zal moeten naleven.

68.

Het ESR 2010 bevat weliswaar de regels voor de statistieken van overheidsinstanties, maar houdt ook rekening met de economische activiteit van particulieren, wier rechtssituatie kan worden beïnvloed door de overeenkomstige kwalificaties van het ISTAT.

69.

Daarom kan om het even welke particuliere institutionele eenheid de relevante punten van de ESR 2010-nomenclatuur rechtstreeks aanvoeren opdat een nationale rechter beslist of de nationale autoriteiten deze punten bij de indeling van de institutionele eenheid naar behoren hebben toegepast. Evenzo kan een overheidsinstelling de verbindende kracht van verordening nr. 549/2013 aanvoeren in een geding tegen het ISTAT indien zij krachtens het interne recht gerechtigd is tegen het ISTAT te procederen. ( 39 )

70.

Dat de lidstaten overeenkomstig artikel 1, lid 4, van verordening nr. 549/2013 een andere statistische nomenclatuur mogen gebruiken dan het ESR 2010 om „voor hun eigen behoeften de rekeningen […] op te stellen”, doet niet af aan het voorgaande. Als zij van deze mogelijkheid gebruikmaken, moeten hun statistische autoriteiten de verzamelde gegevens nadien herformuleren om ze overeenkomstig het ESR 2010 aan de Commissie te verstrekken.

71.

Het ISTAT moet de lijst van sector S.13 opstellen op basis van de nomenclatuur van verordening nr. 549/2013. Indien een entiteit als institutionele eenheid van deze sector wordt aangemerkt, moet zij haar economische gegevens aan het ISTAT verstrekken overeenkomstig de nomenclatuur die de Staat heeft vastgesteld. Zoals reeds is aangegeven, heeft Italië het gebruik van de nomenclatuur van het ESR 2010 uitgebreid naar de institutionele eenheden van zijn overheidsapparaat. ( 40 ) Die uitbreiding zorgt ervoor dat verordening nr. 549/2013 rechtstreeks moet worden toegepast door het ISTAT om entiteiten zoals Ferrovienord of de FITRI als „overheid” in te delen. ( 41 )

2. Mogelijkheid om zich op richtlijn 2011/85 te beroepen

72.

Wat hier van belang is, is dat in richtlijn 2011/85:

„gedetailleerde voorschriften [worden] vastgesteld voor de kenmerken van de begrotingskaders van de lidstaten. Die voorschriften zijn noodzakelijk om te waarborgen dat de lidstaten de verplichtingen om overeenkomstig het VWEU buitensporige overheidstekorten te vermijden, naleven” (artikel 1);

de definities van het ESR 2010 van overheid en haar diverse subsectoren zijn opgenomen, voor gebruik in de context van de begrotingskaders van de lidstaten (artikel 2) ( 42 );

wordt gespecificeerd dat „de lidstaten over stelsels voor overheidsboekhouding [beschikken] die volledig en coherent alle subsectoren van de overheid bestrijken en die de informatie bevatten die nodig is voor het genereren van transactiegegevens ter voorbereiding van op [het ESR 2010] gebaseerde gegevens. Die stelsels voor overheidsboekhouding zijn aan interne controle en onafhankelijke audits onderworpen” (artikel 3).

73.

De begrotingskaders voor de middellange termijn en de prognoses en cijfermatige begrotingsregels die bij richtlijn 2011/85 zijn geregeld, worden vastgesteld door de nationale autoriteiten van de lidstaten met het oog op de mededeling ervan aan de Commissie, en hebben in wezen betrekking op de instituten voor de statistiek en de ministeries van Economie. Ik vind in deze richtlijn geen regels die gericht zijn op andere overheidsinstanties of die rechtstreeks van invloed kunnen zijn op de rechtssituatie van particulieren.

74.

Richtlijn 2011/85 bevat dus geen bepalingen die rechtstreekse werking kunnen hebben en rechten en plichten met zich kunnen brengen voor particulieren of voor andere overheidsinstanties dan de instanties voor de statistiek of de ministeries van Economie.

75.

Dat de Italiaanse regeling die is uitgewerkt om de bij richtlijn 2011/85 opgelegde verplichtingen in het interne recht op te nemen aanvullende maatregelen bevat naast het bepaalde in de richtlijn, doet niet af aan deze overweging. Het zijn de nationale rechterlijke instanties die in voorkomend geval deze aanvullende regelingen in de interne bepalingen tot omzetting van richtlijn 2011/85 zullen moeten uitleggen en toepassen.

3. Tussenconclusie

76.

Ik ben kortom van oordeel dat:

verordening nr. 549/2013 door een institutionele eenheid (een publieke of particuliere entiteit) kan worden ingeroepen met betrekking tot haar indeling door het ISTAT in sector S.13 (overheid) van het ESR 2010;

richtlijn 2011/85, voor zover zij uitsluitend regels bevat voor de betrekkingen van de nationale instanties voor de statistiek en economische planning met de instellingen van de Unie, en geen bepalingen die van toepassing zijn op andere soorten publieke of particuliere entiteiten, niet door dergelijke entiteiten kan worden ingeroepen.

D.   Tweede prejudiciële vraag

77.

De Corte dei conti wenst te vernemen of de beperking van zijn rechterlijke toetsing van de ISTAT-lijst 2020 verenigbaar is met richtlijn 2011/85 en met verordening nr. 473/2013. Naar zijn oordeel wordt met de bestreden nationale bepaling het onafhankelijke toezicht op de begrotingsautoriteiten ontmanteld dat bij deze Unieregeling is vastgesteld en belet de bestreden bepaling hem om de toepassing van de begrotingsregels te toetsen.

78.

Richtlijn 2011/85 schrijft voor dat de lidstaten:

begrotingskaders vaststellen die onder meer „regelingen voor onafhankelijke monitoring en analyse om bepaalde aspecten van de begrotingsprocedure transparanter te maken” omvatten [artikel 2, onder f)];

beschikken over „stelsels voor overheidsboekhouding [die] aan interne controle en onafhankelijke audits [zijn] onderworpen” (artikel 3, lid 1, in fine);

beschikken over „landspecifieke cijfermatige begrotingsregels [die] bijzonderheden [bevatten over de] effectieve en tijdige monitoring van de inachtneming van de regels, gebaseerd op een betrouwbare en onafhankelijke analyse door onafhankelijke instanties of instanties die ten overstaan van de begrotingsautoriteiten van de lidstaten functioneel autonoom zijn” [artikel 6, lid 1, onder b)].

79.

Wat verordening nr. 473/2013 betreft, is in artikel 2, lid 1, onder a), en artikel 5 daarvan voorzien in de verplichting voor de lidstaten om te beschikken over instanties die onafhankelijk zijn ten overstaan van de begrotingsautoriteit om de effectieve monitoring van de inachtneming van de begrotingsregels van de Unie te verzekeren. Die onafhankelijke nationale instanties moeten eveneens meewerken aan het opstellen van de begrotingsprognoses [artikel 2, lid 1, onder b)].

80.

In richtlijn 2011/85 en verordening nr. 473/2013 wordt de lidstaten de vrijheid gelaten om te bepalen welke onafhankelijke instanties zullen waken over de effectieve inachtneming van de begrotingsregels van de Unie.

81.

In overweging 3 van richtlijn 2011/85 wordt de mogelijkheid genoemd dat de onafhankelijke audits worden uitgevoerd door openbare instellingen zoals rekenkamers. ( 43 ) Niets belet een lidstaat echter om te kiezen voor een ander soort instantie of om deze taak te verdelen over zijn rekenkamer en andere organen. Dat valt ook af te leiden uit overweging 17 van verordening nr. 473/2013. ( 44 )

82.

Onder voorbehoud van de lezing van de nationale regelingen door zijn rechterlijke instanties, lijkt alles erop te wijzen dat de bestreden taken in Italië worden uitgevoerd door de rekenkamer en het Ufficio Parlamentare di Bilancio (parlementaire begrotingsinstantie, Italië). ( 45 )

83.

De oprichting van onafhankelijke controle-instanties is krachtens richtlijn 2011/85 en verordening nr. 473/2013 uitsluitend verplicht in verband met het toezicht op de inachtneming van de begrotingsregels van de Unie.

84.

Noch die Unieregels, noch verordening nr. 549/2013 houden evenwel een verplichting in voor de lidstaten om te beschikken over onafhankelijke instanties voor het opstellen van de statistische gegevens die zij aan de Commissie (Eurostat) moeten meedelen. Die taak wordt, zoals ik reeds heb toegelicht, vervuld door de nationale instituten voor de statistiek, waarvan in geen enkele Unieregeling is vastgesteld dat zij onafhankelijk moeten zijn.

85.

Krachtens richtlijn 2011/85 en verordening nr. 473/2013 staat het de lidstaten met andere woorden vrij om de betrokkenheid van hun rekenkamers bij de toepassing van het ESR 2010 op overheidsinstellingen te beperken en die taak geheel of ten dele aan een andere onafhankelijke instantie toe te vertrouwen.

E.   Derde prejudiciële vraag

86.

De Corte dei conti wenst te vernemen of „het beginsel van de rechtsstaat, in de vorm van effectieve rechterlijke bescherming en processuele gelijkheid” zich verzet tegen de bestreden nationale bepaling.

87.

Uit de informatie in het procesdossier, de opmerkingen van partijen en de antwoorden op de ter terechtzitting geformuleerde vragen valt af te leiden dat de bestuursrechters de besluiten van het ISTAT inzake de toekenning van de status van overheidsinstelling op grond van het ESR 95 (de voorloper van het ESR 2010) controleerden tot die bevoegdheid bij wet nr. 228/2012 ( 46 ) aan de Corte dei conti werd toegewezen.

88.

Bij wet nr. 228/2012 is het volgende lid 6 toegevoegd aan artikel 11 van het wetboek begrotingsrecht: „De verenigde kamers [van de Corte dei conti] beslissen, in bijzondere samenstelling, op grond van hun exclusieve bevoegdheid op het gebied van de overheidsboekhouding, in enige aanleg in zaken […] betreffende de toekenning van de status van overheidsinstelling door het ISTAT”.

89.

Bij een nieuwe regeling (wetsbesluit 137/2020, zoals bevestigd door wet nr. 176 van 2020) is aan het einde van de aangehaalde bepaling de wending „uitsluitend voor de toepassing van de nationale regeling inzake de beteugeling van overheidsuitgaven” toegevoegd.

90.

Naar het oordeel van de verwijzende rechter is het zo dat de bestreden bepaling:

„in de weg staat aan elke rechterlijke toetsing van de juiste toepassing van het ESR 2010 door het ISTAT met het oog op de afbakening van sector S.13”;

voor de verzoekende partij betekent dat zij bij twee rechterlijke instanties beroep moet instellen, waardoor het feitelijk onmogelijk wordt om haar recht doeltreffend te beschermen binnen de termijn waarin is voorzien en afbreuk wordt gedaan aan de rechtszekerheid met betrekking tot de vraag of een entiteit de status van overheidsinstantie heeft;

tot gevolg heeft (voor zover de door het ISTAT en het ministerie van Economie en Financiën verdedigde stelling correct is) dat „de rechter die zich uitspreekt over de juistheid van de afbakening van de begroting een andere is dan de rechter waaraan de Italiaanse grondwet de bevoegdheid inzake het begrotingsrecht heeft voorbehouden”.

91.

De Italiaanse regering voert daarentegen aan dat de beperking van de bevoegdheid van de Corte dei conti om de besluiten van het ISTAT inzake de aanwijzing van overheidsinstellingen te toetsen uitsluitend inhoudt dat die bevoegdheid wordt voorbehouden aan (verschoven naar) de bestuursrechters. De situatie van vóór 2012 wordt met andere woorden hersteld, en de effectieve rechterlijke bescherming van de bij de Unieregeling verleende rechten ontbreekt geenszins.

92.

Het Hof kan zich niet uitspreken over de draagwijdte van de wetswijziging van 2020, die door de bevoegde Italiaanse rechters moet worden bepaald. Het kan al helemaal niet ingaan op de vraag of deze wijziging de Italiaanse grondwet al dan niet schendt. Het kan echter wel bepalen of deze of gene uitlegging een schending vormt van het Unierecht.

93.

Artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU verplicht de lidstaten om voor de justitiabelen te voorzien in de nodige rechtsmiddelen om daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het Unierecht vallende gebieden te verzekeren ( 47 ), overeenkomstig artikel 47 van het Handvest.

94.

Dit artikel van het Handvest kan logischerwijs alleen worden ingeschakeld volgens de voorwaarden van artikel 51, lid 1, van het Handvest. In deze zaak is het toepasselijke Unierecht concreet uitgewerkt in verordening nr. 549/2013, zoals reeds is geanalyseerd. Aangezien het om een rechtssituatie gaat die, uit materieel oogpunt, is geregeld bij het Unierecht dat de Italiaanse autoriteiten moeten toepassen, zijn de bepalingen van het Handvest van toepassing.

95.

Desalniettemin is noch in deze verordening, noch in enige andere Unieregeling vermeld welke nationale rechters de effectieve rechterlijke bescherming concreet moeten verstrekken. De (vrije) keuze van elke lidstaat in dit verband moet evenwel voldoen aan de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid. ( 48 )

96.

In dat verband moeten de twee scenario’s worden onderzocht die de verwijzende rechter zelf overweegt.

97.

Indien de bevoegdheid om de effectieve rechterlijke bescherming van de door de Uniewetgeving toegekende rechten te verstrekken in de nationale wetgeving uitsluitend aan een van de nationale rechterlijke instanties zou zijn toegekend in plaats van aan een andere, zou noch artikel 47 van het Handvest, noch artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU zijn geschonden.

98.

Wanneer een lidstaat ervoor kiest om de rechterlijke toetsing van de besluiten uit hoofde van het ESR 2010 hetzij aan zijn rekenkamer, hetzij aan zijn bestuursrechters toe te kennen, oefent hij immers zijn procedurele autonomie uit op een gebied waarop het Unierecht geen specifieke oplossing voorschrijft of verbiedt. Voor zover zij voldoet aan de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid, maakt deze keuze geen inbreuk op het recht op effectieve rechterlijke bescherming.

99.

Indien de rechterlijke toetsing van de besluiten van het ISTAT inzake de opname van institutionele eenheden in sector S.13 van het ESR 2010 door de wetswijziging van 2020 echter volledig verdwenen zou zijn, zou er een leemte zijn in de effectieve rechterlijke bescherming met betrekking tot de toepassing van verordening nr. 549/2013. Deze institutionele eenheden zouden zich in dat geval niet tot een rechter kunnen wenden om het handelen van het ISTAT, dat die verordening toepast, te laten controleren.

100.

Ter terechtzitting hebben de meeste partijen en interveniënten aangevoerd dat bij de wetswijziging alleen de wijze van rechterlijke bescherming voor in de ISTAT-lijst 2020 opgenomen entiteiten is aangepast. Vanaf dat jaar zijn de bestuursrechters bevoegd om zich rechtstreeks uit te spreken over de geldigheid van de besluiten van het ISTAT tot indeling van institutionele eenheden in sector S.13. ( 49 )

101.

De verwijzende rechter blijft hoe dan ook bevoegd om zich uit te spreken over de classificatie van de entiteiten door het ISTAT, zij het dan met het oog op de toepassing van de nationale regeling inzake de beteugeling van de overheidsuitgaven. De Italiaanse regering stelt dat de Corte dei conti in het kader van die bevoegdheid incidenteel kan oordelen over de geldigheid van de besluiten van het ISTAT, en deze in het specifieke geval buiten toepassing kan laten. ( 50 )

102.

Strookt deze dubbele mogelijkheid om beroep in te stellen met de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid?

103.

Het gelijkwaardigheidsbeginsel zou kunnen worden geschonden indien het interne procesrecht in vergelijkbare gevallen alleen in rechtstreekse beroepen zou voorzien. De Italiaanse regering heeft ter terechtzitting evenwel meegedeeld dat er in haar wetgeving soortgelijke incidentele beroepsmogelijkheden bestaan (bijvoorbeeld op belastinggebied). ( 51 ) Het gelijkheidsbeginsel lijkt derhalve niet te zijn geschonden.

104.

Wat het doeltreffendheidsbeginsel betreft, herinner ik eraan dat volgens het Hof:

– „het Unierecht de lidstaten er in beginsel weliswaar niet toe verplicht om bij hun nationale rechterlijke instanties andere rechtsmiddelen in te voeren ter bescherming van de rechten die justitiabelen aan het Unierecht ontlenen dan die welke in het nationale recht zijn vastgesteld […]” ( 52 );

– maar dat „dit anders is wanneer uit de opzet van de betrokken nationale rechtsorde blijkt dat er geen rechtsgang bij de rechter beschikbaar is waarmee, al was het maar incidenteel, de eerbiediging van de rechten die de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen, kan worden verzekerd of wanneer de justitiabelen slechts toegang tot de rechter hebben door onrechtmatig te handelen” ( 53 ).

105.

De verwijzende rechter heeft kritiek op de bestreden bepaling omdat die tot gevolg heeft dat beroep moet worden ingesteld bij twee rechterlijke instanties (de bestuursrechters en de Corte dei conti). Die tweeledigheid zou tot tegenstrijdige uitspraken kunnen leiden, wat het rechtszekerheidsbeginsel zou aantasten.

106.

Volgens hetgeen de Italiaanse regering ter terechtzitting heeft meegedeeld, zijn op de ISTAT-lijst 2020 geplaatste entiteiten die hun classificatie als overheidsinstelling willen aanvechten niet verplicht om twee keer beroep in te stellen. Zij kunnen het rechtsmiddel gebruiken dat zij verkiezen, volgens hun belangen:

bij de bestuursrechter kunnen zij de nietigverklaring erga omnes van het besluit van het ISTAT vorderen en verkrijgen;

bij de Corte dei conti kunnen zij de gevolgen (met betrekking tot de maatregelen tot beteugeling van de overheidsuitgaven) van hun classificatie als overheidsinstelling op de ISTAT-lijst aanvechten en in voorkomend geval, zij het louter incidenteel, verkrijgen dat die classificatie buiten toepassing wordt gelaten.

107.

Indien de hier beschreven situatie strookt met de werkelijkheid (hetgeen de verwijzende rechter moet bepalen), ben ik niet van oordeel dat zij afbreuk doet aan de doeltreffendheid van het na de goedkeuring van de bestreden bepaling opgezette stelsel van beroepsmogelijkheden. De betrokken institutionele eenheden kunnen in de Italiaanse rechtsorde een effectieve rechterlijke bescherming verkrijgen, op zijn minst incidenteel, die lijkt te stroken met de door het Unierecht vereiste norm, aangezien zij niet worden verplicht om in elk geval twee keer beroep in te stellen om hun vorderingen toegewezen te zien.

108.

Het aldus opgezette stelsel garandeert als dusdanig echter niet dat er geen tegenstrijdige rechterlijke uitspraken worden gedaan, waarvan het naast elkaar bestaan de rechtszekerheid kan aantasten. Het is evenwel aan het Italiaanse procesrecht om, indien dat nog niet het geval is, de nodige mechanismen in te voeren om eventuele conflicten tussen interne jurisdicties te beslechten. De enkele mogelijkheid dat dergelijke conflicten zich voordoen, lijkt me echter niet voldoende om dit stelsel in strijd te verklaren met artikel 47 van het Handvest.

V. Conclusie

109.

Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging om de vragen van de Corte dei conti als volgt te beantwoorden:

„1)

Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie (ESR 2010) is verbindend en heeft rechtstreekse werking, en kan derhalve door een institutionele eenheid (een publieke of particuliere entiteit) worden ingeroepen in verband met haar indeling door het nationale bureau voor de statistiek in sector S.13 (overheid) van het ESR 2010.

Richtlijn 2011/85/EU van de Raad van 8 november 2011 tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten bevat uitsluitend regels voor de betrekkingen van de nationale instanties voor de statistiek en economische planning met de instellingen van de Unie, en bevat geen bepalingen die van toepassing zijn op andere soorten publieke of particuliere entiteiten, waarvoor zij dus geen rechtstreekse werking heeft.

2)

Richtlijn 2011/85 en verordening (EU) nr. 473/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van de eurozone laten de lidstaten de vrijheid om te bepalen welke onafhankelijke instanties over de effectieve inachtneming van de begrotingsregels van de Unie moeten waken.

3)

Een nationale wettelijke regeling waarbij de rechterlijke toetsing door de nationale rekenkamer van de lijst met institutionele eenheden die krachtens het ESR 2010 als overheidsinstellingen zijn geclassificeerd, tot een incidenteel rechtsmiddel wordt beperkt en waarbij de rechtstreekse rechterlijke toetsing van dat besluit wordt toegekend aan de bestuursrechter, schendt het bij artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie beschermde recht op effectieve rechterlijke bescherming niet.”


( 1 ) Oorspronkelijke taal: Spaans.

( 2 ) De rechtspraak van het Hof op dit gebied is nog beperkt en pril, en bevat in het bijzonder het arrest van 11 september 2019, FIG en FISE (C‑612/17 en C‑613/17, EU:C:2019:705; hierna: „arrest FIG en FISE”).

( 3 ) Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie (PB 2013, L 174, blz. 1).

( 4 ) Richtlijn van de Raad van 8 november 2011 tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten (PB 2011, L 306, blz. 41).

( 5 ) Hierna: „protocol nr. 12 betreffende buitensporige tekorten”.

( 6 ) Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van de eurozone (PB 2013, L 140, blz. 11).

( 7 ) Legge n. 196 del 31 dicembre 2009, di contabilità e finanza pubblica (wet nr. 196 van 31 december 2009 op de overheidsboekhouding en -financiën) (GURI nr. 303 van 31 december 2009, gewoon supplement nr. 245).

( 8 ) Legge n. 243, del 24 dicembre 2012, disposizioni per l’attuazione del principio del pareggio di bilancio ai sensi dell’articolo 81, sesto comma, della Costituzione (wet nr. 243 van 24 december 2012, Bepalingen voor de toepassing van het beginsel van begrotingsevenwicht in de zin van artikel 81, lid 6, van de grondwet) (GURI nr. 12 van 15 januari 2013).

( 9 ) Legge n. 161 – Disposizioni per l’adempimento degli obblighi derivanti dall’appartenenza dell’Italia all’Unione europea – Legge europea 2013-bis, del 30 ottobre 2014 (wet nr. 161 houdende bepalingen ter nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit het lidmaatschap van Italië van de Europese Unie – Europese wet 2013 bis) (GURI nr. 261 van 10 november 2014 – Gewoon supplement nr. 83).

( 10 ) Decreto legislativo n. 174, del 26 agosto 2016, Codice di giustizia contabile, adottato ai sensi dell’articolo 20 della legge 7 agosto 2015, n. 124 (wetboek inzake begrotingsrecht, vastgesteld krachtens de wet van 7 augustus 2015; hierna: „wetboek begrotingsrecht”) (GURI nr. 209 van 7 september 2016 – Gewoon supplement nr. 41).

( 11 ) Decreto legge n. 137 del 28 ottobre 2020, Ulteriori misure urgenti in materia di tutela della salute, sostegno ai lavoratori e alle imprese, giustizia e sicurezza, connesse all’emergenza epidemiologica da COVID-19, convertito con modificazioni dalla Legge n. 18 dicembre 2020, n. 176, del 18 dicembre 2020 (wetsbesluit nr. 137 van 28 oktober 2020, Dringende maatregelen op het gebied van gezondheidsbescherming, steun aan werknemers en ondernemingen, recht en veiligheid in verband met de epidemiologische noodtoestand inzake COVID-19 (GURI nr. 269 van 28 oktober 2020), met wijzigingen omgezet in wet nr. 176 van 18 december 2020) (GURI nr. 319 van 24 december 2020 – Gewoon supplement nr. 43) (hierna: „wetsbesluit nr. 137/2020”).

( 12 ) Mijn cursivering.

( 13 ) Het ISTAT stelt deze lijst jaarlijks vast overeenkomstig artikel 1, lid 3, van wet nr. 196/2009, op grond van verordening nr. 549/2013.

( 14 ) Op dat verzoek is niet ingegaan.

( 15 ) De verwijzende rechter verduidelijkt dat diezelfde wijziging was ingevoerd bij artikel 5, lid 2, van een ander wetsbesluit (wetsbesluit nr. 154 van 23 november 2020). Dat artikel werd ingetrokken bij wet nr. 176/2020 tot omzetting van wetsbesluit nr. 137/20, waarin de inhoud van het artikel desalniettemin werd overgenomen in artikel 23 quater van wetsbesluit nr. 137/2020.

( 16 ) Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 inzake de effectieve handhaving van het begrotingstoezicht in het eurogebied (PB 2011, L 306, blz. 1).

( 17 ) Aangezien beide rechterlijke instanties (de rekenkamer en de bestuursrechter) volgens hem zouden moeten nagaan of het ESR 2010 juist is toegepast op een en dezelfde entiteit, zou het gevaar bestaan dat tegenstrijdige uitspraken worden gedaan met betrekking tot dezelfde vordering en de juiste afbakening van de kring van entiteiten die onder sector S.13 vallen, wat afbreuk doet aan de werking van het Unierecht.

( 18 ) Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (PB 2020, L 433I, blz. 1).

( 19 ) Arresten van 28 april 2022, SeGEC e.a. (C‑277/21, EU:C:2022:318, punt 21), en 4 maart 2020, Schenker (C‑655/18, EU:C:2020:157, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 20 ) Derde prejudiciële vraag, onder b) en c).

( 21 ) Beschikking van 4 oktober 2021, Comune di Camerota (C‑161/21, niet gepubliceerd, EU:C:2021:833).

( 22 ) Beschikkingen van 26 november 1999, RAI (C‑440/98, EU:C:1999:590, punt 14), en ANAS (C‑192/98, EU:C:1999:589, punt 23).

( 23 ) De oorspronkelijke gedingen hadden destijds betrekking op de plaatsing voor 2017 van twee entiteiten (de Federazione Italiana Golf en de Federazione Italiana Sport Equestri) op de lijst van overheidsinstellingen die in aanmerking moeten worden genomen bij de opstelling van de geconsolideerde winst-en-verliesrekening van de overheid, zoals vastgesteld door het ISTAT.

( 24 ) Punten 30 e.v. van deze conclusie.

( 25 ) Arresten van 17 maart 2022, Daimler (C‑232/20, EU:C:2022:196, punt 44), en 25 november 2021, job-medium (C‑233/20, EU:C:2021:960, punt 17).

( 26 ) In wezen mag het overheidstekort van de lidstaten nooit meer dan 3 % van hun bbp bedragen en mogen hun overheidsschulden niet meer dan 60 % van hun bbp bedragen (artikel 126 VWEU en Protocol nr. 12 betreffende buitensporige tekorten).

( 27 ) De algemene regeling van de Unie op het gebied van statistiek is verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB 2009, L 87, blz. 164). In die verordening is bepaald dat het Europees statistisch systeem het partnerschap is tussen de communautaire statistische instantie, te weten de Commissie (Eurostat), en de nationale instituten voor de statistiek en andere nationale instanties die in elke lidstaat voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken verantwoordelijk zijn.

( 28 ) Verordening van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten (PB 2009, L 145, blz. 1).

( 29 ) Eurostat vervult namens de Commissie de taak van statistische instantie overeenkomstig besluit 97/281/EG van de Commissie van 21 april 1997 inzake de rol van Eurostat bij de productie van communautaire statistieken (PB 1997, L 112, blz. 56). Eurostat is, eveneens namens de Commissie, belast met de beoordeling van de kwaliteit van de gegevens en het verstrekken van gegevens voor de procedure bij buitensporige tekorten.

( 30 ) Arresten FIG en FISE, punt 32; van 3 oktober 2019, Woningfonds van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (C‑632/18, EU:C:2019:833, punt 32), en 28 april 2022, SeGEC e.a. (C‑277/21, EU:C:2022:318, punt 23).

( 31 ) Zie de in punt 4 van deze conclusie opgenomen tekst hiervan.

( 32 ) Schriftelijke opmerkingen van de Commissie, punt 29.

( 33 ) Zie in die zin arresten van 18 oktober 1990, Dzodzi (C‑297/88 en C‑197/89, EU:C:1990:360, punten 36, 37 en 41); 15 november 2016, Ullens de Schooten (C‑268/15, EU:C:2016:874, punt 53), en 27 juni 2018, SGI en Valériane (C‑459/17 en C‑460/17, EU:C:2018:501, punt 28.

( 34 ) De indelingsmethode vloeit meer bepaald voort uit de in onderlinge samenhang gelezen punten 1.35, 2.34, 2.130, 3.31, 20.05, 20.13 en 20.17 van bijlage A bij verordening nr. 549/2013. Het algemene begrip „zeggenschap” wordt in de punten 1.36, 20.15, 20.18, 20.306 en 20.309 van bijlage A bij die verordening op een soortgelijke manier omschreven.

( 35 ) Arrest van 3 oktober 2019 (C‑632/18, EU:C:2019:833).

( 36 ) Arrest van 28 april 2022 (C‑277/21, EU:C:2022:318).

( 37 ) Arrest FIG en FISE, punt 32: „Zoals blijkt uit de overwegingen 1 en 3 van verordening nr. 549/2013 alsook uit de punten 1.01 en 1.19 van bijlage A daarbij, wordt met het ESR 2010 ten behoeve van de burgers van de Unie en van de Unie als zodanig een referentiekader vastgesteld dat bestemd is voor de opstelling van de rekeningen van de lidstaten” (cursivering van mij).

( 38 ) Punten 13 en 14 van de schriftelijke opmerkingen van de Italiaanse regering. Zij onderstrepen dat een entiteit de op de ISTAT-lijst 2020 wordt geplaatst, bepaalde sociale voordelen bijvoorbeeld niet zal kunnen toekennen aan haar werknemers of zal worden onderworpen aan beperkingen inzake de aan- en verkoop van bepaalde goederen.

( 39 ) In sommige lidstaten moeten conflicten tussen overheidsinstanties of -instellingen verplicht langs een andere weg dan de gerechtelijke weg worden beslecht.

( 40 ) De Commissie laat weten dat er lidstaten zijn die soortgelijke regelingen als de Italiaanse hebben vastgesteld, waarbij de nomenclatuur van het ESR 2010 verplicht wordt gesteld bij de verstrekking van gegevens aan hun instituten voor de statistiek, terwijl andere lidstaten andere nomenclaturen gebruiken.

( 41 ) Zie de punten 39‑41 van deze conclusie.

( 42 ) De begrotingskaders omvatten met name: stelsels voor begrotingsboekhouding en statistische rapportage; regels en procedures voor het opstellen van prognoses voor begrotingsplanning; landspecifieke cijfermatige begrotingsregels; begrotingsprocedures; begrotingskaders voor de middellange termijn; regelingen voor onafhankelijke monitoring en analyse om bepaalde aspecten van de begrotingsprocedure transparanter te maken, en mechanismen en regels die de budgettaire betrekkingen tussen overheidsinstanties in alle subsectoren van de overheid reguleren.

( 43 )

( 44 )

( 45 ) In wet 243/2012, hoofdstuk VII, zijn de taken geregeld van deze onafhankelijke instantie die belast is met de analyse en de monitoring van de ontwikkeling van de overheidsfinanciën en de evaluatie van de naleving van de begrotingsregels.

( 46 ) Legge n. 228 del 24 dicembre 2012, disposizioni per la formazione del bilancio annuale e pluriennale dello Stato (Legge di stabilità 2013) [wet nr. 228 van 24 december 2012 houdende bepalingen tot opstelling van de jaar‑ en meerjarenbegroting van de Staat (stabiliteitswet 2013)] (GURI nr. 302 van 29 december 2012, gewoon supplement nr. 212).

( 47 ) Arrest van 26 maart 2020, Miasto Łowicz en Prokurator Generalny (C‑558/18 en C‑563/18, EU:C:2020:234, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 48 ) „[B]ij ontbreken van Unievoorschriften ter zake, [is het] krachtens het beginsel van procedurele autonomie een zaak van de interne rechtsorde van de lidstaten om de procedureregels vast te stellen voor de […] rechtsmiddelen, op voorwaarde evenwel dat die regels in situaties die onder het Unierecht vallen, niet ongunstiger zijn dan die welke voor soortgelijke situaties naar nationaal recht gelden (gelijkwaardigheidsbeginsel) en de uitoefening van de door het Unierecht verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel).” Arresten van 21 december 2021, Randstad Italia (C‑497/20, EU:C:2021:1037, punt 58), en 10 maart 2021, Konsul Rzeczypospolitej Polskiej w N. (C‑949/19, EU:C:2021:186, punt 43).

( 49 ) Zoals ter terechtzitting is opgemerkt, hebben de bestuursrechters de algemene bevoegdheid die hun, behoudens een toepasselijke bijzondere regeling, bij artikel 7 van de Codice del processo amministrativo (wetboek bestuursprocesrecht), wetsbesluit nr. 104 van 2 juli 2010 (GURI van 7 juli 2010, blz. 1), is toegekend, teruggekregen. Tussen 2012 en 2020 lag deze bevoegdheid tot nietigverklaring, zoals ik reeds heb aangegeven, bij de Corte dei conti.

( 50 ) Het zou gaan om een procesincident dat vergelijkbaar is met de exceptie van onwettigheid van artikel 277 VWEU.

( 51 ) Zie artikel 7, lid 5, van Decreto Legislativo n. 546, di 31 dicembre 1992, Disposizioni sul processo tributario in attuazione della delega al Governo contenuta nell’art. 30 della legge 30 dicembre 1991, n. 413 (wetsbesluit nr. 546 van 31 december 1992 houdende bepalingen betreffende de fiscale procedure overeenkomstig de volmacht die op grond van artikel 30 van wet nr. 413 van 30 december 1991 aan de regering is verleend) (GU nr. 9 van 13 januari 1993 - Gewoon supplement nr. 8).

( 52 ) Arresten van 14 mei 2020, Országos Idegenrendészeti Főigazgatóság Dél-alföldi Regionális Igazgatóság (C‑924/19 PPU en C‑925/19 PPU, EU:C:2020:367, punt 143); 21 december 2021, Randstad Italia (C‑497/20, EU:C:2021:1037, punt 62), en 7 juli 2022, Hoffmann-La Roche e.a. (C‑261/21, EU:C:2022:534, punt 47).

( 53 ) Ibidem (cursivering van mij).