Beschikking van het Gerecht (Eerste kamer) van 8 november 2021 – Satabank/ECB

(Zaak T‑494/20) ( 1 )

„Economisch en monetair beleid – Prudentieel toezicht op minder belangrijke kredietinstellingen – Verordening (EU) nr. 1024/2013 – Specifieke taken van de ECB – Weigering om rechtstreeks prudentieel toezicht uit te oefenen – Weigering om instructies te geven aan de bevoegde persoon – Beroep dat kennelijk rechtens ongegrond is”

1. 

Gerechtelijke procedure – Beroep bij het Gerecht – Mogelijkheid om het beroep ten gronde te verwerpen zonder vooraf uitspraak te doen op de door de verwerende partij opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid

(zie punten 17, 18)

2. 

Economisch en monetair beleid – Economisch beleid – Toezicht op de financiële sector van de Unie – Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme – Bevoegdheden van de Europese Centrale Bank (ECB) – Decentrale uitoefening door de nationale autoriteiten – Onderwerping van de minder belangrijke entiteiten aan het rechtstreekse prudentiële toezicht van de nationale autoriteiten – Mogelijkheid voor de ECB om rechtstreeks prudentieel toezicht uit te oefenen op deze entiteiten – Voorwaarde

(Verordening nr. 1024/2013 van de Raad, art. 4, lid 1, en art. 6; verordening nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank, art. 67)

(zie punten 24‑29, 33‑37)

Dictum

1) 

Het beroep wordt verworpen.

2) 

Satabank plc wordt verwezen in haar eigen kosten en in de kosten van de Europese Centrale Bank (ECB).


( 1 ) PB C 371 van 3.11.2020.