8.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/60


Beroep ingesteld op 16 december 2020 — Arnautu / Parlement

(Zaak T-740/20)

(2021/C 44/83)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Marie-Christine Arnautu (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: F. Wagner, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

de exceptie van onwettigheid ontvankelijk verklaren en artikel 33, leden 1 en 2, van de bepalingen ter uitvoering van het Statuut van de leden van het Europees Parlement onrechtmatig verklaren;

derhalve vaststellen dat het besluit van de secretaris-generaal van 21 september 2020 geen rechtsgrondslag heeft en dit besluit nietig verklaren;

primair,

vaststellen dat Marie-Christine Arnautu heeft bewezen dat haar medewerker werkzaamheden heeft verricht overeenkomstig artikel 33, leden 1 en 2, van de bepalingen ter uitvoering van het Statuut van de leden van het Europees Parlement en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie;

bijgevolg,

het overeenkomstig artikel 68 van gewijzigd besluit 2009/C 159/01 van het bureau van het Europees Parlement van 19 mei en 9 juli 2008“houdende de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement” vastgestelde besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 21 september 2020, dat op 23 oktober 2020 langs elektronische weg werd meegedeeld, nietig verklaren, bij welk besluit een schuldvordering ten aanzien van verzoekster is vastgesteld van 87 203,46 EUR voor in het kader van kosten voor parlementaire medewerkers ten onrechte betaalde bedragen, en redenen zijn gegeven voor de terugvordering daarvan;

debetnota nr. 7000001577 van 22 oktober 2020 nietig verklaren waarbij een schuldvordering jegens Marie-Christine Arnautu is vastgesteld ingevolge het besluit van de secretaris-generaal van 21 september 2020 tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde, welk besluit is vastgesteld krachtens artikel 68 van de bepalingen ter uitvoering van het Statuut van de leden van het Europees Parlement betreffende de kosten voor parlementaire medewerkers;

het Europees Parlement verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekster twee middelen aan.

1.

Het eerste middel heeft betrekking op een exceptie van onwettigheid die wordt opgeworpen omdat met artikel 33 van de bepalingen ter uitvoering van het Statuut (hierna: “uitvoeringsbepalingen”) zoals vastgesteld bij besluit van het bureau van het Europees Parlement van 19 mei en 9 juli 2008, met name als gevolg van de onduidelijkheid en onnauwkeurigheid van deze bepalingen, het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen worden geschonden. Verzoekster voert aan dat het gebrek aan nauwkeurigheid van de bestreden bepalingen ertoe leidt dat de in de uitvoeringsbepalingen vastgelegde rechtsregel wordt afgebakend door rechtersrecht. De bewijsvoering met betrekking tot een parlementaire medewerker is pas in november 2017 in de arresten Bilde en Montel tot in detail geregeld. Het arrest Gorostiaga uit 2005 betrof namelijk slechts het bewijs dat het salaris door de derdebetalende werd betaald. De bestreden bepalingen bevatten dus vanaf 2008 onzekerheden en onduidelijkheden. Verzoekster voegt daaraan toe dat het Parlement ondanks de dreigende rechtsonzekerheid de procedure voor de controle van parlementaire medewerkers niet nauwkeurig en duidelijk heeft geregeld, de leden evenmin een formele verplichting heeft opgelegd tot het leveren en bewaren van toegelaten, specifiek bepaalbare en gedateerde bewijzen en zelfs geen formele regeling hieromtrent heeft vastgesteld.

2.

Het tweede middel heeft betrekking op schending van een wezenlijk vormvoorschrift en de rechten van de verdediging. Verzoekster stelt dat de secretaris-generaal haar in strijd met artikel 68 van de uitvoeringsbepalingen niet persoonlijk heeft gehoord. Zij voegt daaraan toe dat de secretaris-generaal haar aldus de uitoefening van een grondrecht heeft onthouden, dat hij voorts een rechtstreeks onderhoud heeft verhinderd tussen haar en de autoriteit die voornemens was het besluit te nemen en ten slotte haar een debat op tegenspraak over het bewijs heeft ontzegd.