11.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 9/32


Beroep ingesteld op 17 november 2020 — HB/EIB

(Zaak T-689/20)

(2021/C 9/46)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: HB (vertegenwoordiger: C. Bernard-Glanz, advocaat)

Verwerende partij: Europese Investeringsbank (EIB)

Conclusies

het besluit van de plaatsvervangend secretaris-generaal van de EIB van 27 april 2020, waarbij verzoeksters arbeidsovereenkomst is beëindigd, en, voor zover noodzakelijk, het besluit tot afwijzing van het verzoek tot herziening, nietig verklaren; en

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert verzoekster drie middelen aan.

1.

Het bestreden besluit geeft blijk van een kennelijke beoordelingsfout, schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en niet-nakoming van de zorgplicht, omdat:

de beëindiging van verzoeksters contract op grond van bezuinigingsmaatregelen kennelijk onjuist was en in strijd was met de specifieke subsidieovereenkomst voor 2020 van de Gezamenlijke Ondersteuning van projecten in de Europese regio’s (Jaspers) en met het besluit van het directiecomité van de EIB van 2019;

de beëindiging van verzoeksters contract op grond dat de werklast van de Smart Development Division (afdeling voor slimme ontwikkeling) van Jaspers, waar verzoekster was aangesteld, lager was dan die van de andere afdelingen van Jasper, waardoor er geen operationele behoefte was om verzoekster aan te houden, kennelijk onjuist was; en

de beëindiging van verzoeksters contract kennelijk indruiste tegen het dienstbelang, zij het vanuit een administratief of financieel oogpunt, of vanuit het oogpunt van de werklast, en in strijd was met het beginsel van behoorlijk bestuur en de zorgplicht.

2.

Het bestreden besluit geeft blijk van willekeur en schendt het beginsel van behoorlijk bestuur, omdat het in een context waarin verweerster stelt dat zij een deel van haar personeel moet ontslaan in verband met bezuinigingsmaatregelen, in strijd is met het beginsel van behoorlijk bestuur en blijk geeft van willekeur om geen sociaal plan op te stellen — waarin met name wordt aangeduid hoeveel personeelsposten moeten worden opgegeven en op grond van welke objectieve criteria deze posten worden geselecteerd — op basis waarvan besluiten betreffende individuele personeelsleden zouden kunnen worden genomen, alvorens besluiten tot beëindiging van arbeidsovereenkomsten te nemen, zoals het door verzoekster bestreden besluit.

3.

Degene die de handeling heeft vastgesteld was onbevoegd, aangezien het bestreden besluit is vastgesteld door de plaatsvervangend secretaris-generaal van de EIB, die hiertoe niet bevoegd was.