6.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 222/33


Beroep ingesteld op 5 mei 2020 — Pšonka/Raad

(Zaak T-269/20)

(2020/C 222/36)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Verzoekende partij: Viktor Pavlovyč Pšonka (Kiev, Oekraïne) (vertegenwoordiger: M. Mleziva, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

nietigverklaring van besluit (GBVB) 2020/373 van de Raad van 5 maart 2020 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (1) en uitvoeringsverordening (EU) 2020/370 van de Raad van 5 maart 2020 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (2), voor zover deze handelingen betrekking hebben op verzoeker;

verwijzing van de Raad van de Europese Unie in zijn eigen proceskosten en in de proceskosten van verzoeker.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van het recht op behoorlijk bestuur

verzoeker onderbouwt zijn beroep onder meer met het argument dat de Raad van de Europese Unie bij de vaststelling van het besluit (GBVB) van de Raad van 4 maart 2019 niet de nodige zorgvuldigheid heeft betracht, aangezien hij vóór vaststelling van het bestreden besluit geen rekening heeft gehouden met de beweringen van verzoeker noch met de door hem overgelegde ontlastende bewijzen en zich in wezen heeft gebaseerd op een beknopte samenvatting van het Oekraïense openbaar ministerie zonder aanvullende gegevens op te vragen over het verloop van het onderzoek in Oekraïne.

2.

Tweede middel: schending van het recht van eigendom van verzoeker

verzoeker stelt in dit verband dat de beperkingen die hem zijn opgelegd, onevenredig en onnodig zijn, en een schending vormen van de garanties van internationaalrechtelijke bescherming van zijn eigendomsrecht.

3.

Derde middel: schending van de fundamentele rechten van verzoeker zoals gewaarborgd door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

verzoeker stelt in dit verband dat de oplegging van de beperkingen een schending vormt van zijn recht op een eerlijk proces, het onschuldsvermoeden, het recht van verdediging en het recht van eigendom.


(1)  PB 2020, L 71, blz. 10.

(2)  PB 2020, L 71, blz. 1.