Zaak T‑678/20

Solar Electric Holding e.a.

tegen

Europese Commissie

Arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 10 november 2021

„Staatssteun – Markt voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, met inbegrip van fotovoltaïsche energie – Verplichting naar Frans recht om elektriciteit af te nemen tegen een hogere prijs dan de marktprijs – Afwijzing van een klacht – Artikel 12, lid 1, en artikel 24, lid 2, van verordening (EU) 2015/1589 – Werkingssfeer”

  1. Steunmaatregelen van de staten – Onderzoek van klachten – Verplichtingen van de Commissie – Klacht ingediend door begunstigden van niet-aangemelde steunmaatregelen ter verkrijging van een besluit dat geen bezwaar wordt gemaakt – Verplichting voor de Commissie om de klacht te onderzoeken – Geen

    [Verordening 2015/1589 van de Raad, art. 1, h), art. 12, lid 1, en art. 24, lid 2]

    (zie punten 22‑39, 43)

  2. Steunmaatregelen van de staten – Respectieve bevoegdheden van de Commissie en van de nationale rechterlijke instanties – Rol van de nationale rechterlijke instanties – Vrijwaring van de rechten van de justitiabelen in geval van niet-nakoming van de verplichting tot voorafgaande aanmelding – Verplichting voor de nationale rechterlijke instanties om overeenkomstig hun nationaal recht alle gevolgen te trekken uit deze niet-nakoming – Omvang

    (Art. 107 VWEU en 108 VWEU)

    (zie punten 30, 31)

  3. Steunmaatregelen van de staten – Onderzoek door de Commissie – Niet-aangemelde steunmaatregelen – Verplichting voor de Commissie om de verenigbaarheid met de interne markt te beoordelen – Voorwaarde – Klacht ingediend door een belanghebbende wegens schending van de staatssteunregels

    [Verordening 2015/1589 van de Raad, art. 1, h), art. 12, lid 1, en art. 24, lid 2]

    (zie punten 49‑54)

Samenvatting

Ter bevordering van de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen op zijn grondgebied heeft Frankrijk in 2000 de wettelijke verplichting voor Électricité de France (EDF) en bepaalde andere elektriciteitsdistributeurs ingevoerd om op verzoek van de belanghebbende producenten overeenkomsten voor de afname van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen (hierna: „groene stroom”) af te sluiten. Deze overeenkomsten werden afgesloten voor 20 jaar en voorzagen in de afname van groene stroom tegen de prijs die was vastgesteld in het ministerieel tariefbesluit dat van kracht was op de dag waarop de producent een volledige aanvraag tot aansluiting op het openbare net had ingediend.

In deze context heeft de groep Solar Electric, die zich bezighoudt met de ontwikkeling, de bouw en de exploitatie van fotovoltaïsche installaties in Guyana en Martinique, overeenkomsten voor de afname van groene stroom door EDF afgesloten tegen de prijzen die respectievelijk bij de tariefbesluiten van 10 juli 2006, 12 januari 2010 en 31 augustus 2010 waren vastgelegd.

Tot eind 2015 werden de aan de verplichting tot afname van groene stroom verbonden kosten van de elektriciteitsdistributeurs volledig vergoed via een mechanisme dat werd gefinancierd met een bijdrage van de elektriciteitsverbruikers. Sinds 2016 worden deze kosten vergoed via een specifieke rekening die wordt gefinancierd met belastingen op het verbruik van energieproducten.

In 2019 heeft de Franse Cour de Cassation (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken) geoordeeld dat de op de tariefbesluiten van 10 juli 2006 en 12 januari 2010 gebaseerde maatregelen tot uitvoering van een regeling van verplichte afname van groene stroom tegen een hogere prijs dan de marktprijs onrechtmatige staatssteun vormden, aangezien zij niet bij de Europese Commissie waren aangemeld.

Nadat Solar Electric van de Commissie de bevestiging had gekregen dat de op de betrokken tariefbesluiten gebaseerde maatregelen niet bij laatstgenoemde waren aangemeld, heeft Solar Electric een klacht ingediend over de uit die tariefbesluiten voortvloeiende steunregelingen en heeft zij de Commissie verzocht om zich uitdrukkelijk uit te spreken over de verenigbaarheid ervan met de interne markt.

Deze klacht werd ingediend krachtens artikel 24, lid 2, van verordening 2015/1589 ( 1 ), op grond waarvan elke belanghebbende een klacht kan indienen om de Commissie in kennis te stellen van mogelijk onrechtmatige steun of van mogelijk misbruik van steun.

Bij brief van 3 september 2020 heeft de Commissie de klacht afgewezen omdat het voorwerp ervan buiten de werkingssfeer van artikel 24, lid 2, van verordening 2015/1589 viel.

Het Gerecht bevestigt deze vaststelling en verwerpt bijgevolg het door Solar Electric ingestelde beroep tot nietigverklaring van dat besluit.

Beoordeling van het Gerecht

Het Gerecht merkt om te beginnen op dat Solar Electric met haar klacht beoogde dat de Commissie een besluit om geen bezwaar te maken vaststelt met betrekking tot de verenigbaarheid met de interne markt van de door de Franse autoriteiten ten uitvoer gelegde maatregelen die waren gebaseerd op de tariefbesluiten van 10 juli 2006, 12 januari 2010 en 31 augustus 2010.

Solar Electric stelt met haar beroep dus de vraag aan de orde of artikel 24, lid 2, van verordening 2015/1589 aan de begunstigde van onrechtmatig uitgekeerde nieuwe steun een subjectief recht toekent om een klacht bij de Commissie in te dienen teneinde van laatstgenoemde een besluit te verkrijgen waarbij steun die door de betrokken lidstaat niet is aangemeld, verenigbaar met de interne markt wordt verklaard.

Hoewel een letterlijke uitlegging van de bepalingen van verordening 2015/1589 erop lijkt te wijzen dat de begunstigden van onrechtmatig uitgekeerde steun op grond van artikel 24, lid 2, van die verordening een klacht bij de Commissie kunnen indienen, moet een dergelijke conclusie toch van de hand worden gewezen om redenen die verband houden met de structuur van de controle op staatssteun en de opzet van de klachtenregeling.

Wat ten eerste de structuur van de controle op staatssteun betreft, herinnert het Gerecht eraan dat de aanmeldingsplicht een van de fundamentele aspecten van het bij het VWEU ingevoerde controlesysteem op het gebied van staatssteun vormt, die voorziet in een bij artikel 108, lid 3, VWEU ingestelde preventieve controle op voorgenomen nieuwe steun. In dit verband volgt uit de opzet van artikel 108, lid 3, VWEU dat de verplichting tot aanmelding van voorgenomen steun bij de Commissie op de lidstaten rust. Indien zou worden aanvaard dat de begunstigde van onrechtmatig uitgekeerde steun een klacht kan indienen bij de Commissie om te doen vaststellen dat die steun verenigbaar is met de interne markt, zou dat alleen tot gevolg hebben dat deze begunstigde in de plaats kan treden van de betrokken lidstaat, die als enige bevoegd is om een steunmaatregel bij de Commissie aan te melden.

Bovendien zou de toekenning, aan de begunstigde van onrechtmatig uitgekeerde steun, van een dergelijke bevoegdheid om zich tot de Commissie te wenden, afbreuk doen aan het fundamentele en dwingende karakter van de verplichting tot aanmelding van steunmaatregelen en van het verbod op de tenuitvoerlegging ervan krachtens artikel 108, lid 3, VWEU, alsook van de sanctie die in beginsel wordt gekoppeld aan de niet-nakoming door een lidstaat van met name deze verplichting tot voorafgaande aanmelding, te weten de terugbetaling van de onrechtmatig uitgekeerde steun.

Overigens kunnen begunstigden van onrechtmatige steun hun nationale rechterlijke instanties verzoeken om de steunverlenende staat te straffen voor zijn uitdrukkelijke of stilzwijgende weigering om zijn aanmeldingsplicht na te komen. Bijgevolg is er geen reden om hun het recht toe te kennen om, via een klacht bij de Commissie, het onderzoek van de verenigbaarheid van de steun op gang te brengen met het oog op de goedkeuring van die steun.

Wat ten tweede de opzet van de bij verordening 2015/1589 ingestelde klachtenregeling betreft, wijst het Gerecht erop dat die regeling ertoe strekt met de interne markt onverenigbare steun te identificeren. Hieruit volgt dat de werkingssfeer van artikel 24, lid 2, van die verordening beperkt is tot klachten die beogen onrechtmatige steun aan het licht te brengen die volgens de klagers onverenigbaar is met de interne markt. De werkingssfeer van dat artikel 24, lid 2, omvat echter niet de klachten waarbij de klagers stellen dat steun verenigbaar is met de interne markt en daarom door de Commissie moet worden goedgekeurd.

Begunstigden van onrechtmatige steun kunnen zich derhalve niet beroepen op artikel 24, lid 2, van verordening 2015/1589 om een klacht in te dienen over onrechtmatige steun die zij rechtstreeks of onrechtstreeks ontvangen, opdat de Commissie een besluit zou nemen waarbij de verenigbaarheid van deze steun met de interne markt wordt vastgesteld.

Tot slot wijst het Gerecht ook het argument van Solar Electric af, volgens hetwelk het ontbreken van een standpuntbepaling van de Commissie over haar klacht leidt tot een rechtsvacuüm dat de artikelen 107 tot en met 109 VWEU en verordening 2015/1589 beogen te vermijden. Daartoe brengt het Gerecht in herinnering dat het Unierecht de Commissie geen verplichting oplegt om de verenigbaarheid van niet-aangemelde steun te beoordelen zodra zij daarvan in kennis is gesteld door een klacht van een begunstigde zoals Solar Electric.


( 1 ) Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB 2015, L 248, blz. 9; hierna: „verordening 2015/1589”).