7.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 423/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Ravensburg (Duitsland) op 24 juli 2020 — QY / Bank 11 für Privatkunden und Handel GmbH

(Zaak C-336/20)

(2020/C 423/23)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Ravensburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: QY

Verwerende partij: Bank 11 für Privatkunden und Handel GmbH

Prejudiciële vragen

1)

Betreffende de wettigheidsfictie overeenkomstig artikel 247, § 6, lid 2, derde volzin, en § 12, lid 1, derde volzin, EGBGB [Einführungsgesetz zum Bürgerlichen Gesetzbuche (invoeringswet van het Duitse burgerlijk wetboek)]:

a)

Zijn artikel 247, § 6, lid 2, derde volzin, en artikel 247, § 12, lid 1, derde volzin, EGBGB onverenigbaar met artikel 10, lid 2, onder p), en artikel 14, lid 1, van richtlijn 2008/48/EG (1), voor zover deze bepalen dat met de vereisten van artikel 10, lid 2, onder p), van richtlijn 2008/48/EG strijdige contractuele bedingen voldoen aan de eisen die zijn gesteld in artikel 247, § 6, lid 2, eerste en tweede volzin, en artikel 247, § 12, lid 1, tweede volzin, punt 2, onder b), EGBGB?

Zo ja:

b)

Volgt uit het Unierecht, in het bijzonder artikel 10, lid 2, onder p), en artikel 14, lid 1, van richtlijn 2008/48/EG, dat artikel 247, § 6, lid 2, derde volzin, en artikel 247, § 12, lid 1, derde volzin, EGBGB buiten toepassing moeten worden gelaten voor zover deze bepalen dat met de vereisten van artikel 10, lid 2, onder p), van richtlijn 2008/48/EG strijdige contractuele bedingen voldoen aan de eisen die zijn gesteld in artikel 247, § 6, lid 2, eerste en tweede volzin, en artikel 247, § 12, lid 1, tweede volzin, punt 2, onder b), EGBGB?

Indien de eerste prejudiciële vraag, onder b), ontkennend wordt beantwoord:

2)

Betreffende de verplichte informatie overeenkomstig artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/48/EG:

a)

Moet artikel 10, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/48/EG aldus worden uitgelegd dat met betrekking tot het soort krediet in voorkomend geval moet worden vermeld dat het om een gelieerde kredietovereenkomst gaat?

Zo nee:

b)

Moet artikel 10, lid 2, onder l), van richtlijn 2008/48/EG aldus worden uitgelegd dat de bij het sluiten van de kredietovereenkomst geldende vertragingsrentevoet in absolute cijfers moet worden meegedeeld, althans op zijn minst de geldende referentierentevoet (in dit geval de basisrente volgens § 247 BGB) aan de hand waarvan de geldende vertragingsrentevoet kan worden vastgesteld door een opslag (in casu van vijf procentpunten overeenkomstig § 288, lid 1, tweede volzin, BGB)?

Zo nee:

c)

Moet artikel 10, lid 2, onder t), van richtlijn 2008/48/EG aldus worden uitgelegd dat de tekst van de kredietovereenkomst de wezenlijke vormvereisten voor het indienen van een klacht en/of het instellen van beroep in een buitengerechtelijke klachten- en beroepsprocedure moet bevatten?

Indien één van de voorgaande vragen onder a) tot en met c) van de tweede prejudiciële vraag, bevestigend wordt beantwoord:

d)

Moet artikel 14, lid 1, tweede volzin, onder b), van richtlijn 2008/48/EG aldus worden uitgelegd dat de termijn waarbinnen een overeenkomst kan worden herroepen pas ingaat wanneer de informatie als bedoeld in artikel 10, lid 2, van deze richtlijn volledig en inhoudelijk juist is verstrekt, en dat het niet van belang is of het ontbreken dan wel de onjuistheid van informatie afbreuk kan doen aan de mogelijkheid voor de consument om de omvang van zijn verplichting te beoordelen?

Indien de voorgaande eerste prejudiciële vraag, onder a), en/of één van de vragen onder a) tot en met c) van de tweede prejudiciële vraag bevestigend worden beantwoord:

3)

Betreffende het verval van het in artikel 14, lid 1, eerste volzin, van richtlijn 2008/48/EG bedoelde herroepingsrecht:

a)

Kan het herroepingsrecht als bedoeld in artikel 14, lid 1, eerste volzin, van richtlijn 2008/48/EG komen te vervallen?

Zo ja:

b)

Gaat het bij het verval om een beperking in de tijd van het herroepingsrecht, die in een parlementaire wet moet zijn geregeld?

Zo nee:

c)

Geldt als voorwaarde voor het beroep op het verval in subjectieve zin dat de consument op de hoogte was van het voortbestaan van zijn herroepingsrecht of in ieder geval voor zijn onwetendheid als gevolg van grove nalatigheid verantwoordelijk is?

Zo nee:

d)

Staat de mogelijkheid van de kredietgever om de kredietnemer de informatie als bedoeld in artikel 14, lid 1, tweede volzin, onder b), van richtlijn 2008/48/EG alsnog te verstrekken en daardoor de herroepingstermijn te laten ingaan, in de weg aan de toepassing van de regels inzake het verval van recht volgens het beginsel van goede trouw?

Zo nee:

e)

Is dit verenigbaar met de vaste beginselen waaraan de Duitse rechter krachtens de grondwet gebonden is en, zo ja, hoe moeten Duitse rechtsbeoefenaren een conflict tussen de dwingende bepalingen van het internationale recht en de vereisten van het Hof van Justitie van de Europese Unie oplossen?

Ongeacht de beantwoording van de voorgaande eerste tot en met derde prejudiciële vraag:

4)

Betreffende de verwijzingsbevoegdheid van een alleensprekende rechter overeenkomstig artikel 267, tweede alinea, VWEU:

Is § 348a, lid 2, punt 1, Zivilprozessordnung (ZPO) (Duits wetboek van burgerlijke rechtsvordering), voor zover deze regeling ook betrekking heeft op verwijzingsbeslissingen als bedoeld in artikel 267, tweede alinea, VWEU, onverenigbaar met de verwijzingsbevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties overeenkomstig artikel 267, tweede alinea, VWEU, en moet deze bepaling dus met betrekking tot de uitvaardiging van verwijzingsbeslissingen buiten toepassing worden gelaten?


(1)  Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB 2008, L 133, blz. 66).