1.3.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 72/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Korneuburg (Oostenrijk) op 15 juni 2020 — Airhelp Limited / Austrian Airlines AG

(Zaak C-264/20)

(2021/C 72/10)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesgericht Korneuburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Airhelp Limited

Verwerende partij: Austrian Airlines AG

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 (1) aldus te worden uitgelegd dat sprake is van een buitengewone omstandigheid indien de annulering van de vlucht het gevolg is van het feit dat een ander vliegtuig uit een tegenoverliggende gate naar achteren wordt geduwd en daarbij een hoogteroer van het — voor de later geannuleerde vlucht bestemde — vliegtuig beschadigt?

2)

Dienen artikel 5, lid 3, en artikel 7 van die verordening aldus te worden uitgelegd dat wanneer de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert stelt dat een annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden, zij zich slechts dan op de vrijstelling van artikel 5, lid 3, van die verordening kan beroepen indien zij ook kan aantonen dat de gevolgen van de annulering voor de individuele passagier ook niet hadden kunnen worden voorkomen door een omboeking naar alternatief vervoer?

3)

Moet een omboeking als bedoeld in de tweede vraag voldoen aan nadere temporele of kwalitatieve criteria, in het bijzonder de criteria die zijn vermeld in artikel 5, lid 3, onder c), iii), of artikel 8, lid 1, onder b) en c), van die verordening?

Bij beschikking van 14 januari 2021 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (Negende kamer) als volgt geoordeeld:

1.

Artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, moet aldus worden uitgelegd dat een botsing tussen het hoogteroer van een vliegtuig in parkeerpositie en de winglet van een vliegtuig van een andere luchtvaartmaatschappij, die werd veroorzaakt door de beweging van dit laatste vliegtuig, onder het begrip “buitengewone omstandigheden” in de zin van die bepaling valt.

2.

Artikel 5, lid 1, onder c), van verordening nr. 261/2004 moet aldus worden uitgelegd dat in geval van annulering van de oorspronkelijk geplande vlucht wegens buitengewone omstandigheden het organiseren van een alternatieve vlucht voor een passagier door een luchtvaartmaatschappij, waarmee deze passagier zijn eindbestemming bereikt op de dag na de oorspronkelijk geplande aankomstdatum, een “redelijke maatregel” vormt waardoor deze luchtvaartmaatschappij wordt vrijgesteld van haar compensatieverplichting als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder c), en artikel 7, lid 1, van deze verordening, behalve wanneer er een andere mogelijkheid voor een rechtstreeks of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door haarzelf of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij, tenzij deze laatste aantoont dat het organiseren van een dergelijke alternatieve vlucht voor haar een onaanvaardbaar offer betekende gelet op de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip. Het staat aan de verwijzende rechter om dit te verifiëren.


(1)  Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1, met rectificatie in PB 2006, L 365, blz. 89)