30.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 103/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal d’arrondissement (Luxemburg) op 24 januari 2020 — WM/Luxembourg Business Registers

(Zaak C-37/20)

(2020/C 103/22)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal d’arrondissement

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: WM

Verwerende partij: Luxembourg Business Registers

Prejudiciële vragen

Vraag 1: begrip “uitzonderlijke omstandigheden”

1a)

Kan artikel 30, lid 9, van richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering (1), zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU (2), voor zover hierin de beperking van de toegang tot informatie over economisch begunstigden afhankelijk wordt gesteld van “uitzonderlijke in het nationaal recht vast te stellen omstandigheden”, aldus worden uitgelegd dat een nationale wet het begrip “uitzonderlijke omstandigheden” uitsluitend kan definiëren als een “onevenredig risico, een risico van fraude, ontvoering, chantage, afpersing, pesterijen, geweld of intimidatie”, begrippen die reeds een voorwaarde vormen voor de toepassing van de beperking van de toegang in de redactie van bovengenoemd artikel 30, lid 9?

1b)

Indien vraag 1a ontkennend wordt beantwoord en indien de nationale omzettingsregeling het begrip “uitzonderlijke omstandigheden” enkel definieert door middel van een verwijzing naar de ontoereikende begrippen “onevenredig risico, een risico van fraude, ontvoering, chantage, afpersing, pesterijen, geweld of intimidatie”, moet artikel 30, lid 9, dan aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter de voorwaarde van “uitzonderlijke omstandigheden” buiten beschouwing kan laten of moet hij dit verzuim van de nationale wetgever compenseren door de strekking van het begrip “buitengewone omstandigheden” aan de hand van de rechtspraak te bepalen? Kan het Hof van Justitie van de Europese Unie in dat geval, aangezien de inhoud van de voorwaarde volgens artikel 30, lid 9, door het nationale recht wordt bepaald, de nationale rechter aanwijzingen geven voor zijn taak? Indien deze laatste vraag bevestigend wordt beantwoord, wat zijn dan de richtsnoeren voor de nationale rechter bij de bepaling van de inhoud van het begrip “uitzonderlijke omstandigheden”?

Tweede vraag: begrip “risico”

2a)

Moet artikel 30, lid 9, van richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU, voor zover hierin de beperking van de toegang tot informatie over economisch begunstigden afhankelijk wordt gesteld van een “onevenredig risico, een risico op fraude, ontvoering, chantage, afpersing, pesterijen, geweld of intimidatie”, worden uitgelegd als een verwijzing naar een reeks van acht situaties, waarbij de eerste betrekking heeft op een algemeen risico waarvoor de voorwaarde van onevenredigheid geldt en de zeven andere betrekking hebben op specifieke risico’s waarvoor de voorwaarde van onevenredigheid niet geldt, of als een verwijzing naar een geheel van zeven situaties die elk betrekking hebben op een specifiek risico waarvoor de voorwaarde van onevenredigheid geldt?

2b)

Moet artikel 30, lid 9, van richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU, voor zover hierin de beperking van de toegang tot informatie over economisch begunstigden afhankelijk wordt gesteld van “een risico”, aldus worden uitgelegd dat de beoordeling van het bestaan en de omvang van dat risico daarbij wordt beperkt tot de banden die de economisch begunstigde heeft met de rechtspersoon ten aanzien waarvan hij uitdrukkelijk verzoekt om een beperking van de toegang tot informatie over zijn hoedanigheid van economisch begunstigde, of aldus dat rekening wordt gehouden met de banden die de betrokken economisch begunstigde heeft met andere rechtspersonen? Indien rekening moet worden gehouden met de banden met andere rechtspersonen, moet dan uitsluitend rekening worden gehouden met de hoedanigheid van economisch begunstigde ten opzichte van andere rechtspersonen of moet er rekening worden gehouden met alle soorten banden met andere rechtspersonen? Indien alle soorten banden met andere rechtspersonen in aanmerking moeten worden genomen, wordt de beoordeling van het bestaan en de omvang van het risico dan beïnvloed door de aard van deze banden?

2c)

Moet artikel 30, lid 9, van richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU, voor zover hierin de beperking van de toegang tot informatie over economisch begunstigden afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde van “een risico”, aldus worden uitgelegd dat de bescherming die voortvloeit uit een beperking van de toegang wordt uitgesloten wanneer die informatie, of andere elementen die de economisch begunstigde aanvoert om het bestaan en de omvang van het “risico” te onderbouwen, voor derden gemakkelijk toegankelijk is via andere informatiekanalen?

Derde vraag: begrip “onevenredig” risico

3)

Met welke uiteenlopende belangen moet rekening worden gehouden bij de toepassing van artikel 30, lid 9, van richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU, voor zover deze de beperking van de toegang tot informatie over een economisch begunstigde afhankelijk stelt van een “onevenredig” risico?


(1)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB 2015, L 141, blz. 73).

(2)  PB 2018, L 156, blz. 43.