ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

8 september 2022 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Bescherming van in het wild levende dier‑ en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer – Verordening (EG) nr. 338/97 – Artikel 8, lid 3, onder d) – Begrip ‚in gevangenschap geboren en gefokte specimens van diersoorten’ – Verordening (EG) nr. 865/2006 – Artikel 1, punt 3 – Begrip ‚fokdierenbestand’ – Artikel 54, punt 2 – Vorming van het fokdierenbestand – Controle van de afstamming”

In zaak C‑659/20,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Nejvyšší správní soud (hoogste bestuursrechter, Tsjechië) bij beslissing van 25 november 2020, ingekomen bij het Hof op 4 december 2020, in de procedure

ET

tegen

Ministerstvo životního prostředí,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: C. Lycourgos, kamerpresident, S. Rodin (rapporteur), J.‑C. Bonichot, L.S. Rossi en O. Spineanu-Matei, rechters,

advocaat-generaal: L. Medina,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

ET, vertegenwoordigd door P. Pařil, advokát,

de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door L. Dvořáková, M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,

de Slowaakse regering, vertegenwoordigd door S. Ondrášiková als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Ondrůšek en C. Valero als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 3 maart 2022,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1, punt 3, en artikel 54, punt 2, van verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie van 4 mei 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PB 2006, L 166, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een cassatieprocedure tussen ET en het Ministerstvo životního prostředí (ministerie van Milieu, Tsjechië) over de verlening van een ontheffing van het verbod van handelsactiviteiten met betrekking tot vijf specimens van de blauwe ara (Anodorhynchus hyacinthinus).

Toepasselijke bepalingen

Internationaal recht

3

De op 3 maart 1973 te Washington ondertekende Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier‑ en plantensoorten (United Nations Treaty Series, deel 993, nr. I‑14537; hierna: „Cites”) heeft tot doel te waarborgen dat de internationale handel in de in de bijlagen daarbij genoemde soorten, alsmede in delen daarvan en daaruit verkregen producten, de instandhouding van de biodiversiteit niet schaadt en op een duurzaam gebruik van de in het wild levende soorten berust.

4

Aan de Cites, waarbij de Europese Unie op 8 juli 2015 partij is geworden, is met ingang van 1 januari 1984 in de Unie uitvoering gegeven bij verordening (EEG) nr. 3626/82 van de Raad van 3 december 1982 betreffende de toepassing in de Gemeenschap van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (PB 1982, L 384, blz. 1). Deze verordening is ingetrokken bij verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PB 1997, L 61, blz. 1), waarvan artikel 1, tweede alinea, bepaalt dat deze verordening van toepassing is met inachtneming van de doelstellingen, beginselen en bepalingen van de Cites.

5

Artikel II („Grondbeginselen”) Cites bepaalt in lid 1:

„Bijlage I omvat alle met uitsterven bedreigde soorten die door de handel worden of zouden kunnen worden getroffen. De handel in specimens van deze soorten moet aan bijzonder strenge voorschriften worden onderworpen teneinde hun voortbestaan niet verder in gevaar te brengen en zij moet slechts in buitengewone gevallen worden toegestaan.”

6

Sinds 22 oktober 1987 is de blauwe ara opgenomen in bijlage I bij de Cites.

7

In Punt 1 („Terminologie”) van resolutie 10.16 van de Conferentie van de Partijen bij de Cites (hierna: „resolutie conf. 10.16”) staat onder c) te lezen:

„[De Conferentie van de partijen bij de Cites] stelt de volgende definities van de in deze resolutie gebruikte uitdrukkingen vast:

[…]

c)

het ‚fokdierenbestand’ van een programma duidt op het geheel van de dieren in het programma die worden gebruikt voor de reproductie; […]”

8

Punt 2 („Uitdrukking ‚in gevangenschap gefokt’”) van deze resolutie bepaalt onder b), ii), A):

„[De Conferentie van de partijen bij de CITES] besluit:

[…]

b)

dat de uitdrukking ‚in gevangenschap gefokt’ uitsluitend verwijst naar specimens die, volgens de definitie van deze term in artikel I, lid b), [Cites], in een gecontroleerde omgeving zijn geboren of voortgebracht en slechts van toepassing is indien:

[…]

ii)

het fokdierenbestand, ten genoegen van de bevoegde regeringsautoriteiten van het land van uitvoer:

A.

is gevormd in overeenstemming met de bepalingen van de Cites en de relevante nationale wetgeving en op een wijze die het voortbestaan van de soort in het wild geen schade heeft toegebracht”.

9

Punt 5, onder a), van resolutie 12.10 van de Conferentie van de partijen bij de Cites (hierna: „resolutie conf. 12.10”) bepaalt:

„[De Conferentie van de partijen bij de Cites] besluit:

a)

dat een programma slechts volgens de procedure van deze resolutie kan worden geregistreerd indien de hierin voortgebrachte specimens volgens de bepalingen van resolutie conf. 10.16 (Rev) kunnen worden aangemerkt als ‚in gevangenschap gefokt’”.

10

Bijlage I („Door de administratieve instantie aan het Secretariaat te verstrekken informatie over te registreren programma’s”) bij resolutie conf. 12.10 bevat een lijst van zestien categorieën gegevens die aan het Secretariaat van de Cites moeten worden meegedeeld, waaronder met name de naam en het adres van de eigenaar en de manager van het programma van in gevangenschap gefokte dieren, de datum van oprichting van het programma en een beschrijving van de faciliteiten die bedoeld zijn om het bestand te huisvesten en te voorkomen dat specimens ontsnappen.

Unierecht

Verordening nr. 338/97

11

Overweging 10 bij verordening nr. 338/97 luidt:

„Overwegende dat het ten behoeve van een volledigere bescherming van de onder deze verordening vallende soorten noodzakelijk is bepalingen vast te stellen voor de controle in de Gemeenschap op de handel en het vervoer van de soorten, alsmede op de manier waarop deze worden ondergebracht; dat voor de certificaten die uit hoofde van deze verordening worden afgeleverd en die bijdragen tot de controle op deze activiteiten, gemeenschappelijke regels moeten worden vastgesteld inzake afgifte, geldigheid en gebruik;”

12

In artikel 1 („Doel”) van verordening nr. 338/97 staat in de eerste alinea te lezen:

„Deze verordening heeft ten doel, in het wild levende dier- en plantensoorten te beschermen en in stand te houden door de controle op het desbetreffende handelsverkeer overeenkomstig de in de volgende artikelen vastgestelde bepalingen.”

13

Artikel 8 („Bepalingen betreffende de controle op handelsactiviteiten”) van die verordening bepaalt in leden 1 en 2, en lid 3, onder d):

„1.   De aankoop, het te koop vragen, de verwerving voor commerciële doeleinden, het tentoonstellen voor commerciële doeleinden, het gebruik met winstoogmerk en het verkopen, het in bezit hebben met het oog op verkoop, het ten verkoop aanbieden of het vervoeren met het oog op verkoop van specimens van de in bijlage A genoemde soorten, is verboden.

2.   De lidstaten kunnen het in bezit hebben van specimens, met name van tot de in bijlage A genoemde soorten behorende levende dieren, verbieden.

3.   In overeenstemming met de voorschriften van andere Gemeenschapswetgeving betreffende de instandhouding van wilde fauna en flora kan per geval ontheffing van de in lid 1 genoemde verbodsbepalingen worden verleend door afgifte van een daartoe strekkend certificaat door een administratieve instantie van de lidstaat waarin de specimens zich bevinden, indien de specimens:

[…]

d)

in gevangenschap geboren en gefokte specimens zijn van een diersoort of kunstmatig gekweekte specimens van een plantensoort of een deel van zo'n dier of zo’n plant zijn of daaruit zijn verkregen; […]”

14

Het geslacht Anodorhynchus, waartoe dieren behoren met de Nederlandse naam „hyacinthara”, is opgenomen in bijlage A bij deze verordening.

Verordening nr. 865/2006

15

Overweging 1 van verordening nr. 865/2006 luidt als volgt:

„Er moeten bepalingen worden vastgesteld om verordening [nr. 338/97] ten uitvoer te leggen en te garanderen dat de [Cites] volledig wordt nageleefd.”

16

Artikel 1 („Definities”) van die verordening bepaalt in punt 3:

„Voor de toepassing van deze verordening wordt, naast de definities van artikel 2 van verordening [nr. 338/97], verstaan onder:

[…]

3.

‚fokdierenbestand’: alle dieren die in het kader van een fokprogramma voor de reproductie worden gebruikt”.

17

Artikel 54 („In gevangenschap geboren en gefokte specimens van diersoorten”) van die verordening bepaalt in punt 2:

„Onverminderd het bepaalde in artikel 55 wordt een specimen van een diersoort uitsluitend beschouwd als zijnde in gevangenschap geboren en gefokt indien ten genoegen van een bevoegde administratieve instantie, welke overleg pleegt met een bevoegde wetenschappelijke autoriteit van de betrokken lidstaat, is aangetoond dat aan de volgende vereisten is voldaan:

[…]

2.

het fokdierenbestand is in overeenstemming met de op het moment van verwerving daarop toepasselijke wettelijke bepalingen op een zodanige wijze gevormd dat het voortbestaan van de betrokken soort in het wild daardoor geen schade heeft ondervonden”.

18

Artikel 55 („Vaststelling van de afstamming”) van verordening nr. 865/2006 luidt:

„Wanneer een bevoegde instantie het met het oog op de toepassing van artikel 54, artikel 62, lid 1, of artikel 63, lid 1, noodzakelijk acht de afstamming van een dier vast te stellen via een typering van het bloed of een ander weefsel, dient deze typering of dienen de daartoe noodzakelijke monsters op de door die instantie vastgestelde wijze beschikbaar te worden gesteld.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

19

ET is een Tsjechische papegaaienfokker. Op 21 januari 2015 heeft hij de bevoegde krajský úřad (regionale autoriteit, Tsjechië) verzocht om ontheffing van het handelsverbod met betrekking tot vijf door hem gefokte specimens van de blauwe ara (Anodorhynchus hyacinthinus) die in 2014 waren geboren.

20

De grootouders van deze papegaaien (hierna: „grootouderpaar”) zijn in eerste instantie ingevoerd in Bratislava (Slowakije) door een onderdaan van Uruguay en vervolgens in juni 1993 door FU per auto overgebracht naar Tsjechië in omstandigheden die onverenigbaar waren met de Cites.

21

Tijdens het vervoer naar Tsjechië is de auto bij de grens door de douaneautoriteiten tegengehouden en is het grootouderpaar vervolgens bij bestuurlijk besluit in beslag genomen. Dit bestuurlijk besluit is in 1996 evenwel nietig verklaard door de Vrchní soud v Praze (rechter in tweede aanleg Praag, Tsjechië).

22

De bevoegde administratieve autoriteit heeft het grootouderpaar vervolgens teruggegeven aan FU, die dat paar vervolgens heeft uitgeleend aan een derde, GV genaamd. In 2000 heeft GV uit deze specimens een paar gefokt (hierna: „ouderpaar”). ET heeft dit laatste paar in datzelfde jaar van GV verworven, zonder dat de geldigheid van de eigendomsoverdracht werd betwist.

23

De bevoegde regionale autoriteit heeft geweigerd om de door ET op 21 januari 2015 aangevraagde ontheffing te verlenen op basis van het advies van de Agentura ochrany přírody a krajiny ČR (agentschap voor de bescherming van de natuur en het landschap van Tsjechië), dat betrekking had op de verenigbaarheid van de verwerving van het fokdierenbestand door ET met artikel 54, punt 2, van verordening nr. 856/2006. Volgens dit advies kon niet met zekerheid worden gesteld dat dit fokdierenbestand in overeenstemming met de wettelijke bepalingen was gevormd, aangezien de registers van 1998, waarin het grootouderpaar wordt genoemd, talrijke onregelmatigheden bevatten en er geen andere informatie over de oorsprong van de betrokken specimens was toegevoegd.

24

ET heeft tegen deze weigering administratief beroep ingediend, in het kader waarvan hij heeft aangevoerd dat de bevoegde regionale autoriteit het begrip „fokdierenbestand” onjuist had uitgelegd, aangezien een dergelijk bestand volgens hem enkel bestond uit het ouderpaar en hun nakomelingen, zodat deze autoriteit niet bevoegd was om de oorsprong van het grootouderpaar te onderzoeken.

25

Het ministerie van Milieu heeft dit beroep afgewezen in de overweging dat de methode van verwerving van het grootouderpaar beslissend was en dat aan ET geen ontheffing kon worden verleend omdat hij niet in staat was de oorsprong van dit paar aan te tonen.

26

ET is tegen de afwijzing van zijn administratief beroep opgekomen bij de Krajský soud v Hradci Králové (rechter in eerste aanleg Hradec Králové, Tsjechië).

27

Deze rechter heeft de vordering afgewezen op grond dat de handel in papegaaien van de soort Anodorhynchus slechts kan worden toegestaan voor zover is voldaan aan de voorwaarden van artikel 54, punt 2, van verordening nr. 856/2006. Volgens deze rechter was in casu aan geen van deze voorwaarden voldaan.

28

Meer in het bijzonder heeft de Krajský soud v Hradci Králové in zijn vonnis vastgesteld dat de Cites ten tijde van de invoer van het grootouderpaar in Tsjechië van kracht was in die lidstaat en in nationaal recht was omgezet. Deze rechter was van oordeel dat volgens de bepalingen ter omzetting van de Cites in Tsjechisch recht, de oorsprong van het fokdierenbestand tot aan het grootouderpaar mag worden onderzocht en dat het begrip „fokdierenbestand” in de zin van verordening nr. 865/2006 in casu de drie generaties papegaaien omvat, en dat de bevoegde regionale autoriteit derhalve het bewijs van de oorsprong van het grootouderpaar kon eisen.

29

ET heeft bij de Nejvyšší správní soud (hoogste bestuursrechter, Tsjechië) tegen deze uitspraak cassatieberoep ingesteld met het betoog dat de Krajský soud v Hradci Králové het begrip „fokdierenbestand” in de zin van verordening nr. 865/2006 onjuist had uitgelegd.

30

De Nejvyšší správní soud merkt op dat de partijen in het hoofdgeding niet betwisten dat het ouderpaar in 2000 in gevangenschap is geboren in Tsjechië, dat ET dit paar als zodanig rechtmatig heeft verworven en dat de oorsprong van het grootouderpaar verdacht is. Bijgevolg vraagt deze rechter zich in de eerste plaats af of het begrip „fokdierenbestand” in de zin van artikel 54, punt 2, van verordening nr. 865/2006 ook de voorouders van dergelijke dieren omvat die zich op het grondgebied van een lidstaat bevinden.

31

In de tweede plaats rijst bij een strikte uitlegging van het begrip „fokdierenbestand” de vraag of het in artikel 54, punt 2, van verordening nr. 865/2006 opgenomen begrip „vorming” van een dergelijk bestand, in casu enkel ziet op de verwerving van het ouderpaar dat voor de voortplanting wordt gebruikt, dan wel integendeel op het begin van de foklijn, te weten in casu de verwerving van het grootouderpaar.

32

In de derde plaats vraagt de verwijzende rechter zich af of bij het onderzoek van het door ET ingediende ontheffingsverzoek nog rekening moest worden gehouden met bepaalde specifieke omstandigheden.

33

In dit verband herinnert deze rechter eraan dat ET het ouderpaar rechtmatig heeft verworven en dat Tsjechië op de datum van die verwerving geen deel uitmaakte van de Unie en dat, hoewel de Cites er van kracht was, volgens de nationale uitvoeringsregeling in het geval van een binnenlandse overdracht geen certificaat in de zin van de Cites hoefde te worden afgegeven. De verwijzende rechter is bijgevolg van oordeel dat ET er op goede gronden op mocht vertrouwen dat de handel in de nakomelingen van dit ouderkoppel, althans in Tsjechië, was toegestaan.

34

Bovendien is de verwijzende rechter van oordeel dat het mogelijk moet zijn om in het kader van het onderzoek van een ontheffingsverzoek rekening te houden met het feit dat het grootouderpaar krachtens een rechterlijke beslissing aan FU is teruggegeven, evenals met het argument van ET dat de handel in specimens die in gevangenschap zijn geboren de vraag naar illegale aankopen van specimens die aan de natuur zijn onttrokken doet afnemen. Ten slotte voert deze rechter aan dat ingeval de door ET gevraagde ontheffing hem niet zou worden verleend, zijn eigendomsrecht wordt beperkt tot het recht om het ouderpaar en eventueel hun nakomelingen te houden, zonder daarover juridisch te kunnen beschikken.

35

Tegen deze achtergrond heeft de Nejvyšší správní soud de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Omvat het begrip ‚fokdierenbestand’ in de zin van verordening [nr. 865/2006] de specimens die de ouderdieren zijn van specimens die zijn gefokt door een bepaalde fokker, ofschoon die fokker nooit de eigenaar of houder van deze dieren is geweest?

2)

Indien het antwoord op de eerste vraag luidt dat dergelijke ouderspecimens geen deel uitmaken van het fokdierenbestand, zijn de bevoegde autoriteiten dan bevoegd om bij hun onderzoek of is voldaan aan de voorwaarde van artikel 54, punt 2, van verordening [nr. 865/2006] betreffende de vorming van een fokdierenbestand in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke bepalingen en op een zodanige wijze dat het voortbestaan van de betrokken soort in het wild daardoor geen schade heeft ondervonden, de oorsprong van deze ouderdieren te controleren en op grond daarvan te beoordelen of het fokdierenbestand is gevormd in overeenstemming met de in artikel 54, punt 2, van deze verordening bepaalde regels?

3)

Kunnen bij het onderzoek of is voldaan aan de voorwaarde van artikel 54, punt 2, van verordening [nr. 865/2006] betreffende de vorming van een fokdierenbestand in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke bepalingen en op een zodanige wijze dat het voortbestaan van de betrokken soort in het wild daardoor geen schade heeft ondervonden, andere omstandigheden van het concrete geval in aanmerking worden genomen (met name de goede trouw bij de overdracht van de specimens en het gewettigde vertrouwen dat hun eventuele nakomelingen in de handel kunnen worden gebracht en eventueel ook de minder strenge wettelijke voorschriften die in Tsjechië van kracht waren nog vóór de toetreding van die staat tot de Unie)?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

36

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 1, punt 3, van verordening nr. 865/2006 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „fokdierenbestand” in de zin van deze bepaling de voorouders van in een programma gefokte specimens omvat, waarvan die fokker nooit de eigenaar of houder is geweest.

37

Volgens vaste rechtspraak moet bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context van die bepaling en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt [arrest van 8 december 2020, Staatsanwaltschaft Wien (Vervalste overschrijvingsopdrachten),C‑584/19, EU:C:2020:1002, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

38

Wat in de eerste plaats de letterlijke uitlegging van artikel 1, punt 3, van verordening nr. 865/2006 betreft, volgt uit deze bepaling dat het begrip „fokdierenbestand” alle dieren omvat die in het kader van een fokprogramma voor de reproductie worden gebruikt.

39

Zoals de advocaat-generaal in de punten 36 en 37 van haar conclusie heeft opgemerkt, volstaan de bewoordingen van artikel 1, punt 3, van verordening nr. 865/2006 op zich niet om de onduidelijkheid over de aan deze bepaling te geven uitlegging weg te nemen, aangezien de verschillende taalversies ervan verschillende betekenissen suggereren. Uit verschillende taalversies, zoals de Spaanse, de Duitse, de Franse of de Letse versie, komt namelijk naar voren dat alleen de dieren die worden gehouden in een fokprogramma, te weten op een bepaalde locatie met structuren die geschikt zijn voor het fokken van dieren, onder het begrip „fokdierenbestand” in de zin van die bepaling vallen, terwijl andere taalversies, zoals de Griekse, de Engelse, de Kroatische of de Sloveense versie, ruimer verwijzen naar alle dieren in een fokproces en mogelijkerwijs de voorouders van specimens omvatten die als zodanig nooit eigendom zijn geweest van een fokker of door een fokker zijn gehouden.

40

Het staat vast dat de in een van de taalversies van een Unierechtelijke bepaling gebruikte formulering niet als enige grondslag kan dienen voor de uitlegging van die bepaling of voorrang kan hebben boven de andere taalversies, aangezien Unierechtelijke bepalingen uniform moeten worden uitgelegd en toegepast in het licht van de tekst in alle talen van de Unie (zie in die zin arrest van 24 maart 2021, A, C‑950/19, EU:C:2021:230, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

41

In die omstandigheden moeten in de tweede plaats de context van artikel 1, punt 3, van verordening nr. 865/2006, de doelstellingen van deze bepaling en de regeling waarvan zij deel uitmaakt worden onderzocht.

42

In dit verband moet worden opgemerkt dat verordening nr. 865/2006, zoals in overweging 1 ervan wordt aangegeven, tot doel heeft de tenuitvoerlegging van verordening nr. 338/97 te waarborgen en voorts te zorgen voor de volledige naleving van de bepalingen van de Cites zodat, zoals in overweging 10 van deze laatste verordening wordt benadrukt, de in het wild levende dier- en plantensoorten zo volledig mogelijk worden beschermd door de controle op het desbetreffende handelsverkeer.

43

Zoals de advocaat-generaal in voetnoot 19 van haar conclusie heeft beklemtoond, blijkt uit bijlage I bij resolutie conf. 12.10 dat in het kader van de Cites de registratie van een programma van in gevangenschap gefokte dieren de precieze identificatie vereist van een dergelijk programma, zijn eigenaar en manager alsmede van de faciliteiten waarin het bestand wordt gehuisvest. Bijgevolg kan dit begrip „bestand” in het kader van verordening nr. 865/2006 niet aldus worden opgevat dat het verwijst naar een simpel fokproces, dat losstaat van enige concrete fysieke installatie.

44

Gelet op een en ander volgt dat artikel 1, punt 3, van verordening nr. 865/2006 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „fokdierenbestand” in de zin van deze bepaling niet de voorouders van de in een programma gefokte specimens omvat waarvan de desbetreffende fokker nooit de eigenaar of houder is geweest.

Tweede en derde vraag

45

Vooraf moet er ten eerste op worden gewezen dat het krachtens artikel 8, lid 1, van verordening nr. 338/97 verboden is om specimens van de in bijlage A bij deze verordening genoemde soorten te verkopen. Artikel 8, lid 3, van deze verordening staat de lidstaten evenwel toe van een dergelijk verbod af te wijken, met name wanneer de specimens van een in die bijlage A genoemde en te koop aangeboden diersoort in gevangenschap geboren en gefokte specimens zijn. Volgens artikel 54 van verordening nr. 865/2006 wordt een specimen van een diersoort slechts geacht in gevangenschap te zijn geboren en gefokt indien een administratieve instantie de zekerheid heeft dat met name het fokdierenbestand is gevormd in overeenstemming met de op het moment van verwerving daarop toepasselijke wettelijke bepalingen en op een zodanige wijze dat het voortbestaan van de betrokken soort in het wild daardoor geen schade heeft ondervonden.

46

Ten tweede blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt dat ET geen toestemming heeft gekregen om de in het hoofdgeding aan de orde zijnde papegaaien te verkopen op grond dat zij niet konden worden geacht in gevangenschap te zijn geboren en gefokt in de zin van artikel 8, lid 3, van verordening nr. 338/97, omdat het grootouderpaar op onregelmatige wijze door een derde in Tsjechië was ingevoerd. Zoals in punt 44 van het onderhavige arrest is uiteengezet, kan dit paar niet worden geacht deel uit te maken van het door ET gehouden fokdierenbestand, aangezien hij nooit de eigenaar of houder van deze dieren is geweest.

47

Ten derde volgt ook uit de verwijzingsbeslissing dat aan de hand van de afstamming van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde papegaaien kan worden vastgesteld welke specimens aan de natuur zijn onttrokken, aangezien tussen partijen in het hoofdgeding vaststaat dat het in casu gaat om dit grootouderpaar.

48

Het Hof beantwoordt de tweede en de derde vraag in het licht van deze overwegingen.

49

Bijgevolg moet worden geoordeeld dat de verwijzende rechter met zijn tweede en derde vraag, die samen moeten worden onderzocht, in wezen wenst te vernemen of artikel 54, punt 2, van verordening nr. 865/2006, gelezen in samenhang met artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) en het vertrouwensbeginsel, aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een door een fokker gehouden specimen van een in bijlage A bij verordening nr. 338/97 vermelde diersoort kan worden geacht in gevangenschap te zijn geboren en gefokt in de zin van artikel 8, lid 3, van die verordening, wanneer voorouders van dit specimen, die geen deel uitmaken van het fokdierenbestand van die fokker, vóór de inwerkingtreding van die verordeningen door een derde zijn verworven in strijd met de toepasselijke wettelijke bepalingen of op een zodanige wijze dat het voortbestaan van de betrokken soort in het wild daardoor schade heeft ondervonden.

50

In de eerste plaats zij eraan herinnerd dat volgens de in punt 37 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak niet alleen rekening moet worden gehouden met de bewoordingen van artikel 54, punt 2, van verordening nr. 865/2006, maar ook met de context ervan en met de doelstellingen die worden nagestreefd met de regeling waarvan deze bepaling deel uitmaakt.

51

Voorts moet worden benadrukt dat artikel 8, lid 3, van verordening nr. 338/97, voor zover het een uitzondering vormt op de algemene regel dat elk commercieel gebruik van specimens van de in bijlage A bij deze verordening genoemde soorten is verboden, strikt moet worden uitgelegd. Derhalve moeten ook de voorwaarden waaronder op grond van artikel 54, punt 2, van verordening nr. 865/2006 kan worden aangenomen dat een specimen van een diersoort in gevangenschap is geboren en gefokt, strikt worden uitgelegd, aangezien deze bepaling ertoe strekt de draagwijdte van dat artikel 8, lid 3, te verduidelijken.

52

Zoals de advocaat-generaal in punt 52 van haar conclusie heeft benadrukt, vindt deze vaststelling steun in artikel II, lid 1, Cites, volgens hetwelk de handel in specimens van bedreigde soorten aan bijzonder strenge voorschriften moet worden onderworpen teneinde hun voortbestaan niet verder in gevaar te brengen, en slechts in buitengewone gevallen moet worden toegestaan.

53

In de tweede plaats verwijst artikel 54, punt 2, van verordening nr. 865/2006, zoals de advocaat-generaal in punt 51 van haar conclusie in wezen heeft opgemerkt, naar het begrip „vorming” van het fokdierenbestand. Dit begrip heeft een ruime draagwijdte en maakt het mogelijk om bij het onderzoek of een dergelijk fokdierenbestand voldoet aan de vereisten van deze bepaling rekening te houden met gebeurtenissen die dateren van vóór de eigenlijke verwerving van het fokdierenbestand door de fokker.

54

Deze vaststelling vindt steun in artikel 55 van verordening nr. 865/2006, op grond waarvan de bevoegde instanties de afstamming van een dier met het oog op de toepassing van artikel 54 van deze verordening kunnen onderzoeken. Zoals de advocaat-generaal in punt 55 van haar conclusie heeft aangegeven, biedt deze bepaling de bevoegde instanties immers de mogelijkheid om de afstamming van het fokdierenbestand te onderzoeken teneinde na te gaan of er is voldaan aan de voorwaarden die zijn uiteengezet in artikel 54, lid 2, van verordening nr. 865/2006.

55

Bovendien pleit de doelstelling van verordening nr. 865/2006, zoals die in punt 42 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, voor de uitlegging dat de bevoegde autoriteiten bevoegd zijn om de afstamming van een fokdierenbestand te onderzoeken in het kader van een verzoek om een ontheffingscertificaat voor de verkoop van in gevangenschap geboren en gefokte specimens.

56

Zoals de advocaat-generaal in punt 57 van haar conclusie in dat verband heeft opgemerkt, komen de voorwaarden van artikel 54, lid 2, van verordening nr. 865/2006 overeen met die van lid 2, onder b), ii), A), van resolutie conf. 10.16 Deze resolutie is aangenomen naar aanleiding van de bezorgdheid in verband met het feit dat een groot deel van de handel in specimens die zijn aangegeven als in gevangenschap geboren en gefokt, blijft plaatsvinden in strijd met de Cites en de resoluties van de Conferentie van de partijen bij de Cites, en schadelijk kan zijn voor het voortbestaan van de populatie van de betrokken soort in het wild.

57

De uitlegging dat de bevoegde nationale autoriteiten de afstamming van een fokdierenbestand mogen onderzoeken is dus in overeenstemming met het door de Conferentie van de partijen bij de Cites nagestreefde doel om de controle op de afstamming van in gevangenschap gefokte specimens te versterken.

58

Hoewel artikel 54, punt 2, van de verordening nr. 865/2006 van deze autoriteiten eist dat zij controleren op welke wijze de voorouders van het fokdierenbestand aan hun natuurlijke omgeving zijn onttrokken teneinde zich ervan te vergewissen dat dit niet gebeurd is op een wijze waardoor het voortbestaan van de betrokken soort in het wild schade heeft ondervonden, blijkt niettemin uit de bewoordingen zelf van deze bepaling dat zij die autoriteiten niet verplicht om na te gaan of de voorouders van het fokdierenbestand zijn verworven overeenkomstig de op het moment van verwerving toepasselijke wettelijke bepalingen, maar enkel om zich ervan te vergewissen dat de op de verwerving van het fokdierenbestand toepasselijke wettelijke bepalingen in acht zijn genomen.

59

Om te bepalen of een fokdierenbestand niet is gevormd op een wijze waardoor het voortbestaan van de betrokken soort in het wild schade ondervindt omdat een voorouder van dit bestand aan de natuurlijke omgeving is onttrokken, moet bovendien rekening worden gehouden met de toestand van de betrokken soort op het tijdstip van die onttrekking. Wanneer deze soort op die datum, zoals in casu, was opgenomen in bijlage I bij de Cites, moet de onttrekking ervan hoe dan ook als schadelijk voor het voortbestaan van de betrokken soort in het wild worden beschouwd en mag geen enkele lidstaat krachtens artikel 8, lid 3, van verordening nr. 338/97 een ontheffing verlenen van het verbod op de verkoop van specimens die van deze voorouder afstammen.

60

Wat in de derde plaats de praktische aspecten van het onderzoek uit hoofde van artikel 54, punt 2, van verordening nr. 865/2006 betreft, moet worden geoordeeld dat, voor zover deze bepaling de bevoegde autoriteit verplicht om met zekerheid vast te stellen dat aan de daarin genoemde criteria is voldaan, maar niet bepaalt op welke wijze een dergelijk onderzoek moet worden verricht en met welke bewijsmiddelen kan worden aangetoond dat aan deze criteria is voldaan, het aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten wordt overgelaten om dergelijke nadere regels en bewijsmiddelen vast te stellen. Deze bewijsmiddelen omvatten de in die verordening bedoelde vergunningen of certificaten dan wel elk ander passend document dat de bevoegde nationale autoriteiten ter zake dienend achten (zie naar analogie arrest van 16 juli 2009, Rubach, C‑344/08, EU:C:2009:482, punt 27).

61

Bijgevolg kunnen dergelijke onderzoeksmethoden, zoals de advocaat-generaal in wezen heeft benadrukt in de punten 66 en 67 van haar conclusie, met name afhangen van de risicoanalyse naargelang de omstandigheden van elk geval en mede het onderzoek van de documentatie inzake de verwerving van het fokdierenbestand omvatten.

62

In de vierde plaats moet worden benadrukt dat het verbod om specimens te verkopen waarvan een van de voorouders is verworven op een wijze waardoor het voortbestaan van de soort in het wild schade ondervindt – dat voortvloeit uit artikel 8, leden 1 en 3, van verordening nr. 338/97, gelezen in samenhang met artikel 54, punt 2, van verordening nr. 865/2006 –, niet onverenigbaar is met het eigendomsrecht zoals verankerd in artikel 17 van het Handvest.

63

In dit verband moet in herinnering worden gebracht dat het eigendomsrecht geen absolute gelding heeft en dat de uitoefening ervan, met inachtneming van de in artikel 52, lid 1, van het Handvest gestelde voorwaarden, kan worden onderworpen aan een beperking die haar rechtvaardiging vindt in een door de Unie erkende doelstelling van algemeen belang (arrest van 20 september 2016, Ledra Advertising e.a./Commissie en ECB, C‑8/15 P–C‑10/15 P, EU:C:2016:701, punt 69 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

64

De bescherming van de natuur vormt een dergelijk legitiem doel van algemeen belang (zie in die zin arrest van 19 juni 2008, Nationale Raad van Dierenkwekers en Liefhebbers en Andibel, C‑219/07, EU:C:2008:353, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

65

Bovendien bieden verordening nr. 338/97 en verordening nr. 865/2006, zoals de advocaat-generaal in punt 77 van haar conclusie heeft opgemerkt, een evenwicht tussen dat recht en de verplichtingen die verband houden met de bescherming van de natuur. Er zij tevens op gewezen dat dergelijke verplichtingen kunnen rechtvaardigen dat het in de handel brengen van specimens van bedreigde soorten in beginsel verboden is. Wat meer in het bijzonder het argument van ET betreft dat deze handel het aantal aan de natuur onttrokken specimens van deze soorten kan verminderen, volstaat het op te merken dat een dergelijke handel bijdraagt tot het ontstaan, het behoud of de uitbreiding van een markt voor de verwerving van dergelijke specimens. De Uniewetgever heeft terecht het standpunt ingenomen dat alleen al het bestaan van een dergelijke markt tot op zekere hoogte een bedreiging vormt voor het voortbestaan van bedreigde soorten.

66

Ten slotte kunnen de door de verwijzende rechter aangevoerde elementen inzake de bescherming van het gewettigd vertrouwen van ET dat hij de nakomelingen van zijn fokdierenbestand op de markt kon brengen, niet tot een andere conclusie leiden.

67

Ten eerste is – zoals de advocaat-generaal in punt 74 van haar conclusie heeft opgemerkt –, zelfs indien de bevoegde instantie vaststelt dat het fokdierenbestand ten tijde van de verwerving rechtmatig is gevormd, die vaststelling alleen niet voldoende voor het verlenen van een ontheffing van het verbod op de verkoop van de specimens die van dit fokdierenbestand afstammen, aangezien, zoals in punt 59 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, nog moet worden gecontroleerd dat het voortbestaan van de betrokken soort in het wild door de vorming van dit fokdierenbestand geen schade heeft ondervonden.

68

Ten tweede is het feit dat de geldende regelgeving minder streng was toen ET in 2000 zijn fokdierenbestand heeft verworven, aangezien de Tsjechische Republiek op die datum nog geen lid van de Unie was, evenmin relevant.

69

In dit verband hoeft slechts in herinnering te worden gebracht dat aan het vertrouwensbeginsel niet een dusdanig ruime draagwijdte mag worden gegeven dat een nieuwe regelgeving nooit van toepassing kan zijn op de toekomstige gevolgen van situaties die onder de oude regelgeving zijn ontstaan [arrest van 21 december 2021, Skarb Państwa (Dekking van de motorrijtuigenverzekering), C‑428/20, EU:C:2021:1043, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

70

Wat ten derde de omstandigheid betreft dat het grootouderpaar in casu op grond van een rechterlijke beslissing aan de importeur is teruggegeven, volstaat het op te merken dat een dergelijke beslissing, gelet op de datum waarop deze beslissing is gegeven, te weten vóór de toetreding van de Tsjechische Republiek tot de Unie, hoe dan ook geen factor kan zijn waarmee rekening moet worden gehouden bij de vaststelling of het fokdierenbestand waarover ET beschikt overeenkomstig artikel 54, punt 2, van verordening nr. 865/2006 is gevormd.

71

Uit een en ander volgt dat artikel 54, punt 2, van verordening nr. 865/2006, gelezen in samenhang met artikel 17 van het Handvest en het vertrouwensbeginsel, aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een door een fokker gehouden specimen van een in bijlage A bij verordening nr. 338/97 vermelde diersoort kan worden geacht in gevangenschap te zijn geboren en gefokt in de zin van artikel 8, lid 3, van die verordening, wanneer voorouders van dit specimen, die geen deel uitmaken van het fokdierenbestand van die fokker, vóór de inwerkingtreding van die verordeningen door een derde zijn verworven op zodanige wijze dat het voortbestaan van de betrokken soort in het wild daardoor schade heeft ondervonden.

Kosten

72

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 1, punt 3, van verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie van 4 mei 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer,

moet aldus worden uitgelegd dat:

het begrip „fokdierenbestand” in de zin van deze bepaling niet de voorouders van de in een programma gefokte specimens omvat waarvan de desbetreffende fokker nooit de eigenaar of houder is geweest.

 

2)

Artikel 54, punt 2, van verordening nr. 865/2006, gelezen in samenhang met artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het vertrouwensbeginsel,

moet aldus worden uitgelegd dat:

het eraan in de weg staat dat een door een fokker gehouden specimen van een in bijlage A bij verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer vermelde diersoort kan worden geacht in gevangenschap te zijn geboren en gefokt in de zin van artikel 8, lid 3, van die verordening, wanneer voorouders van dit specimen, die geen deel uitmaken van het fokdierenbestand van die fokker, vóór de inwerkingtreding van die verordeningen door een derde zijn verworven op zodanige wijze dat het voortbestaan van de betrokken soort in het wild daardoor schade heeft ondervonden.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Tsjechisch.