ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)
6 oktober 2021 ( *1 )
„Prejudiciële verwijzing – Luchtvervoer – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Artikel 5, lid 3 – Gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten – Vrijstelling van de verplichting tot compensatie – Begrip ‚buitengewone omstandigheden’ – Staking van het personeel van de luchtvaartmaatschappij – Staking van het personeel van een dochteronderneming uit solidariteit met het personeel van de moedermaatschappij”
In zaak C‑613/20,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Landesgericht Salzburg (rechter in tweede aanleg Salzburg, Oostenrijk) bij beslissing van 10 november 2020, ingekomen bij het Hof op 18 november 2020, in de procedure
CS
tegen
Eurowings GmbH,
wijst
HET HOF (Negende kamer),
samengesteld als volgt: N. Piçarra, kamerpresident, D. Šváby (rapporteur) en S. Rodin, rechters,
advocaat-generaal: P. Pikamäe,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
|
– |
Eurowings GmbH, vertegenwoordigd door W. E. Bloch en Y. Pochyla, Rechtsanwälte, |
|
– |
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door M. J. Ruiz Sánchez als gemachtigde, |
|
– |
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Braun, K. Simonsson en G. Wilms als gemachtigden, |
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
|
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1). |
|
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen CS en Eurowings GmbH over de weigering van laatstgenoemde om CS te compenseren voor annulering van de vlucht waarvoor hij een plaats had geboekt. |
Toepasselijke bepalingen
Verordening nr. 261/2004
|
3 |
De overwegingen 1, 4, 14 en 15 van verordening nr. 261/2004 luiden als volgt:
[...]
[...]
|
|
4 |
Onder het opschrift „Definities” bepaalt artikel 2 van deze verordening het volgende: „Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: [...]
[...]
|
|
5 |
Artikel 5 van de verordening, met als opschrift „Annulering”, luidt als volgt: „1. In geval van annulering van een vlucht: [...]
[...] 3. Een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert, is niet verplicht compensatie te betalen als bedoeld in artikel 7 indien zij kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. [...]” |
|
6 |
Artikel 7 van dezelfde verordening, met als opschrift „Recht op compensatie”, bepaalt in lid 1: „Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers compensatie ten belope van:
[...]” |
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
|
7 |
CS had een plaats gereserveerd voor een vlucht tussen Salzburg (Oostenrijk) en Berlijn (luchthaven Berlin-Tegel, Duitsland). Hemelsbreed is de afstand tussen deze twee steden niet groter dan 1500 km. Eurowings, de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, had deze vlucht op 20 oktober 2019 moeten uitvoeren, maar heeft deze geannuleerd vanwege een staking van haar cabinepersoneel. |
|
8 |
Deze staking werd georganiseerd op initiatief van de vakbond UFO, een vakbond voor stewardessen en stewards. Zij was het gevolg van collectieve onderhandelingen met Lufthansa AG, de moedermaatschappij van Eurowings. Om de onderhandelingen te bespoedigen en de druk op de moedermaatschappij van de groep te verhogen, is de stakingsaanzegging van 14 oktober 2019 op 18 oktober 2019 uitgebreid tot de werknemers van verschillende dochterondernemingen, waaronder Eurowings. De staking, die aanvankelijk voor 20 oktober 2019 van 5.00 uur tot 11.00 uur was gepland, is op de dag zelf zonder aanzegging verlengd tot middernacht. Door deze verlenging kon het voor die dag opgestelde vluchtplan niet worden uitgevoerd. Als gevolg daarvan heeft Eurowings van de 712 vluchten die op 20 oktober 2019 door de staking werden getroffen er 158 moeten annuleren, waaronder die van CS. |
|
9 |
CS vordert de in artikel 7, lid 1, onder a), van verordening nr. 261/2004 bedoelde compensatie van 250 EUR. Hij betoogt dat de staking van het cabinepersoneel die tot de annulering van zijn vlucht heeft geleid, geen „buitengewone omstandigheid” in de zin van artikel 5, lid 3, van deze verordening vormt en toerekenbaar is aan Eurowings. De staking lijkt voort te vloeien uit interne herstructureringsmaatregelen van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert zelf. Zij had deze moeten voorkomen door middel van daarmee verband houdende onderhandelingen en akkoorden. Bovendien zijn collectieve arbeidsconflicten inherent aan de bedrijfsuitoefening van een luchtvaartmaatschappij. Ten slotte blijkt uit het later gesloten akkoord dat Eurowings in staat was het collectieve arbeidsconflict op te lossen. De staking maakt dus deel uit van de normale bedrijfsuitoefening van deze luchtvaartmaatschappij en viel niet buiten haar invloed. |
|
10 |
Eurowings betoogt dat de annulering van de vlucht is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden. De stakingsaanzegging van 14 oktober 2019 had uitsluitend betrekking op Lufthansa en is pas op 18 oktober 2019 uitgebreid tot haar dochterondernemingen, waaronder Eurowings. Bovendien zou de staking aanvankelijk duren van 5.00 uur tot 11.00 uur. Pas op de dag van de staking is deze, spontaan en zonder aanzegging door de vakbond, verlengd tot middernacht. Eurowings werd pas op de dag zelf om 5.30 uur op de hoogte gebracht van de verlenging, waardoor haar noodplan voor de aanvankelijke duur van de staking achterhaald was. Bovendien had zij op de dag van CS’ geplande vlucht uiteindelijk slechts 158 vluchten van in totaal 712 betrokken vluchten moeten annuleren, dankzij de inzet van subcharters. Eurowings heeft daarmee alles gedaan wat in haar macht lag om de negatieve gevolgen van de staking voor het geheel van op die dag geplande vluchten te beperken. Tot slot heeft Lufthansa op 18 oktober 2019 toegegeven aan de eisen en een loonsverhoging van 2 % afgekondigd. De waarschuwingsstaking bij Lufthansa werd dus afgezegd, terwijl aan de – nu iedere grondslag ontberende – staking bij Eurowings werd vastgehouden. De staking behoorde daarmee niet tot de normale bedrijfsuitoefening van een luchtvaartmaatschappij en Eurowings kon er evenmin daadwerkelijk invloed op uitoefenen, aangezien de uitbreiding van de staking en de verlenging ervan voor haar onvermijdelijke buitengewone omstandigheden vormden. |
|
11 |
CS heeft bij het Bezirksgericht Salzburg (rechter in eerste aanleg Salzburg, Oostenrijk) gevorderd dat Eurowings zou worden veroordeeld tot betaling van de in artikel 7, lid 1, onder a), van verordening nr. 261/2004 bedoelde compensatie van 250 EUR. Deze rechter heeft de vordering van CS echter afgewezen, op grond dat de staking in kwestie moest worden aangemerkt als „buitengewone omstandigheid” in de zin van artikel 5, lid 3, van die verordening. Deze rechter heeft met name opgemerkt dat, hoewel Lufthansa als moedermaatschappij van de groep gehoor had gegeven aan de eisen van het personeel, de staking is gehandhaafd en zelfs uitgebreid. Daarnaast had Eurowings als dochteronderneming van Lufthansa geen akkoord kunnen sluiten dat de moedermaatschappij bond. Bovendien heeft Eurowings van de 712 op de dag van de staking geplande vluchten slechts 158 vluchten moeten annuleren, en waren die annuleringen onvermijdelijk. |
|
12 |
CS heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, het Landesgericht Salzburg (rechter in tweede aanleg Salzburg, Oostenrijk). |
|
13 |
De verwijzende rechter merkt op dat het Hof zich nog niet heeft hoeven te buigen over de situatie waarin de staking van het personeel van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, plaatsvindt in de context van een groep ondernemingen. Derhalve rijst volgens hem de vraag of en hoe lang het inherent is aan de normale bedrijfsuitoefening van de betrokken luchtvaartmaatschappij, dat werknemers van de dochteronderneming zich solidair verklaren met de oproep tot staking van een vakbond tegen de moedermaatschappij om door de vakbond gestelde looneisen van het cabinepersoneel van die moedermaatschappij te steunen. Deze vraag rijst des te meer wanneer de staking van de dochteronderneming na het bereiken van een akkoord tussen vakbond en moedermaatschappij een zelfstandig karakter krijgt, doordat de vakbond de staking zonder gegronde reden handhaaft en zelfs nog uitbreidt, en het cabinepersoneel gehoor geeft aan de oproep van die vakbond. |
|
14 |
De verwijzende rechter is van oordeel dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert de buitengewone omstandigheid moet bewijzen, en moet aantonen dat zij die omstandigheid hoe dan ook niet had kunnen voorkomen door op de situatie afgestemde maatregelen te treffen. In dit verband rijst de vraag of het volstaat dat deze maatschappij aanvoert dat de vakbond, ondanks aanvaarding van de eisen door de moedermaatschappij, de stakingsoproep heeft gehandhaafd en later zelfs uitgebreid. De verwijzende rechter is van oordeel dat aan de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert geen buitensporige eisen kunnen worden gesteld met betrekking tot de bewijslast. Indien een impasse in de collectieve onderhandelingen aanleiding geeft tot een staking, maar er uiteindelijk een akkoord wordt gesloten, moet ervan worden uitgegaan dat er geen grond meer bestaat om vast te houden aan de staking en deze te verlengen, voor zover uit de procedure geen aan die luchtvaartmaatschappij toerekenbare oorzaak blijkt. |
|
15 |
Deze rechter merkt tevens op dat het bij het treffen van aanpassingsmaatregelen vanwege een personeelsstaking bij de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, in beginsel toelaatbaar zou zijn om prioriteiten vast te stellen met het oog op een zo klein mogelijke verstoring voor de passagiers als groep. |
|
16 |
In die omstandigheden heeft het Landesgericht Salzburg de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
|
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste tot en met vierde vraag
|
17 |
Met zijn eerste tot en met vierde vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat er sprake is van een „buitengewone omstandigheid” in de zin van deze bepaling in geval van een staking om eisen met betrekking tot loon of andere arbeidsvoorwaarden van werknemers kracht bij te zetten, die is begonnen na een oproep daartoe van een personeelsvakbond van de maatschappij die de vlucht uitvoert uit solidariteit met een staking tegen de moedermaatschappij waarvan eerstgenoemde maatschappij een van de dochterondernemingen is, waaraan wordt deelgenomen door een categorie personeel van de dochteronderneming waarvan de aanwezigheid noodzakelijk is om een vlucht uit te voeren, en die ondanks het bereiken van een akkoord met de moedermaatschappij langer duurt dan de organiserende vakbond aanvankelijk had aangekondigd. |
|
18 |
Vooraf zij eraan herinnerd dat de betrokken passagiers bij annulering van een vlucht volgens artikel 5 van verordening nr. 261/2004 recht hebben op de in artikel 7, lid 1, van deze verordening bedoelde compensatie door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, tenzij deze annulering hun voorafgaandelijk binnen de in dit artikel 5, lid 1, onder c), i) tot en met iii), gestelde termijnen werd meegedeeld. Op grond van artikel 5, lid 3, van deze verordening kan deze luchtvaartmaatschappij echter van deze verplichting tot compensatie worden bevrijd, indien zij aantoont dat de annulering het gevolg is van „buitengewone omstandigheden” die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden (zie in die zin arrest van 23 maart 2021, Airhelp, C‑28/20, EU:C:2021:226, punten 21 en 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
|
19 |
Het begrip „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004, dat strikt moet worden uitgelegd, verwijst naar gebeurtenissen die vanwege hun aard of oorsprong niet inherent zijn aan de normale bedrijfsuitoefening van de betrokken luchtvaartmaatschappij en waarop zij geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen, waarbij per geval moet worden beoordeeld of aan deze twee cumulatieve voorwaarden is voldaan (zie in die zin arrest van 23 maart 2021, Airhelp, C‑28/20, EU:C:2021:226, punten 23 en 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
|
20 |
In de eerste plaats en zoals blijkt uit punt 28 van het arrest van 23 maart 2021, Airhelp (C‑28/20, EU:C:2021:226), belichaamt een staking weliswaar een conflictfase in de relaties tussen werknemers en werkgever, waarvan zij het bedrijf beoogt lam te leggen, maar is staking niettemin een van de mogelijke uitdrukkingsvormen van sociaal overleg en moet zij derhalve worden opgevat als een gebeurtenis die inherent is aan de normale bedrijfsuitoefening van de betrokken werkgever, los van de specifieke kenmerken van de betrokken arbeidsmarkt of de toepasselijke nationale wettelijke regeling voor de uitvoering van het in artikel 28 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) gewaarborgde grondrecht. |
|
21 |
Dergelijke overwegingen moeten ook gelden wanneer de werkgever, zoals in casu, de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert is. Het is de normale gang van zaken dat zij in de uitoefening van haar bedrijf kan worden geconfronteerd met onenigheid of zelfs conflicten met de leden van haar personeel of een deel van dat personeel (zie in die zin arrest van 17 april 2018, Krüsemann e.a., C‑195/17, C‑197/17–C‑203/17, C‑226/17, C‑228/17, C‑254/17, C‑274/17, C‑275/17, C‑278/17–C‑286/17 en C‑290/17–C‑292/17, EU:C:2018:258, punten 41 en 42). Maatregelen inzake de arbeidsomstandigheden en de beloning van het personeel van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert vallen onder het normale beheer van de activiteiten van die luchtvaartmaatschappij (arrest van 23 maart 2021, Airhelp, C‑28/20, EU:C:2021:226, punt 29). |
|
22 |
Een staking die enkel bedoeld is om van een luchtvaartmaatschappij een loonsverhoging voor het cabinepersoneel te verkrijgen, vormt dus een gebeurtenis die inherent is aan de normale bedrijfsuitoefening van deze onderneming, met name wanneer een dergelijke staking met inachtneming van de wettelijke voorschriften wordt georganiseerd (zie in die zin arrest van 23 maart 2021, Airhelp, C‑28/20, EU:C:2021:226, punt 30). |
|
23 |
Bovendien, aangezien zowel het arbeidsvoorwaardenbeleid binnen een moedermaatschappij als het door die maatschappij bepaalde groepsbeleid van invloed kan zijn op het arbeidsvoorwaardenbeleid en de -strategie van de dochterondernemingen van diezelfde groep, kan een staking van het personeel van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert uit solidariteit met een staking van het personeel van de moedermaatschappij waarvan deze luchtvaartmaatschappij een dochteronderneming vormt, niet worden beschouwd als een gebeurtenis die niet inherent is aan de normale bedrijfsuitoefening van deze laatste. Zoals de Europese Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft aangegeven, is het niet uitzonderlijk of onvoorzienbaar dat collectieve arbeidsconflicten zich tijdens collectieve onderhandelingen uitstrekken tot verschillende delen van een concern. |
|
24 |
In de tweede plaats moet een staking die ertoe strekt eisen van het personeel in verband met loon- en arbeidsvoorwaarden kracht bij te zetten, worden beschouwd als een gebeurtenis die niet volledig aan de daadwerkelijke invloed van de betrokken luchtvaartmaatschappij ontsnapt (zie in die zin arrest van 23 maart 2021, Airhelp, C‑28/20, EU:C:2021:226, punt 36), ook wanneer de staking wordt begonnen uit solidariteit met het stakende personeel van de moedermaatschappij waarvan deze luchtvaartmaatschappij een van de dochterondernemingen is. |
|
25 |
Ten eerste, aangezien het recht van werknemers om te staken wordt gewaarborgd door artikel 28 van het Handvest, moet namelijk worden aangenomen dat het feit dat zij zich daarop beroepen en bijgevolg een stakingsactie beginnen voor elke werkgever voorzienbaar is, in het bijzonder wanneer een dergelijke staking wordt voorafgegaan door een aanzegging (zie in die zin arrest van 23 maart 2021, Airhelp, C‑28/20, EU:C:2021:226, punt 32). |
|
26 |
Het Hof heeft overigens in punt 18 van het arrest van 7 mei 1991, Organisationen Danske Slagterier (C‑338/89, EU:C:1991:192), reeds geoordeeld dat een staking die overeenkomstig de nationale wetgeving is aangezegd en die zich blijkens de aanzegging kan uitbreiden naar sectoren waardoor de werkzaamheden van een aanvankelijk niet bij die staking betrokken onderneming worden getroffen, geen abnormale en onvoorzienbare gebeurtenis is. |
|
27 |
Naar analogie is het voorzienbaar dat, wanneer een vakbond het personeel van een moedermaatschappij tot staking oproept, het personeel van andere entiteiten van de groep die door deze moedermaatschappij wordt geleid zich bij de staking aansluit, uit solidariteit of om bij die gelegenheid zijn eigen belangen te verdedigen. |
|
28 |
Ten tweede beschikt de werkgever, aangezien het uitbreken van een staking voor hem een voorzienbare gebeurtenis is, in beginsel over de middelen om zich daarop voor te bereiden en, in voorkomend geval, de gevolgen ervan op te vangen, zodat hij tot op zekere hoogte de controle over de gebeurtenissen behoudt. Aangezien, zoals in punt 19 van het onderhavige arrest is opgemerkt, het begrip „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 strikt moet worden uitgelegd, dient te worden aangenomen dat de keuze van de Uniewetgever voor het woord „buitengewoon” aantoont dat hij alleen omstandigheden waarop de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert geen invloed kan uitoefenen, onder het begrip „buitengewone omstandigheden” wilde laten vallen. Net zoals elke andere werkgever kan de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, wanneer zij wordt geconfronteerd met een personeelsstaking die door eisen in verband met loon en andere arbeidsvoorwaarden is ingegeven, niet beweren dat zij geen enkele invloed kan uitoefenen over die actie (zie in die zin arrest van 23 maart 2021, Airhelp, C‑28/20, EU:C:2021:226, punten 35 en 36). Hetzelfde geldt wanneer een staking wordt uitgeroepen door het personeel van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert uit solidariteit met het personeel van haar moedermaatschappij. |
|
29 |
Om het nuttige effect van de in artikel 7, lid 1, van verordening nr. 261/2004 neergelegde verplichting tot compensatie te waarborgen, kan een staking van het personeel van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert dus niet als „buitengewone omstandigheid” in de zin van artikel 5, lid 3, van deze verordening worden aangemerkt, wanneer die staking verband houdt met eisen inzake loon of andere arbeidsvoorwaarden van het personeel van die luchtvaartmaatschappij, die in het kader van de sociale dialoog binnen de groep ondernemingen waar die maatschappij toe behoort, kunnen worden behandeld. Aan deze vaststelling kan overigens niet worden afgedaan door de mogelijkerwijs onredelijke of buitensporige eisen van de stakers, aangezien de vaststelling van de hoogte van de lonen of meer in het algemeen de arbeidsomstandigheden in ieder geval binnen de werkingssfeer van de arbeidsbetrekkingen tussen de werkgever en zijn werknemers valt (zie in die zin arrest van 23 maart 2021, Airhelp, C‑28/20, EU:C:2021:226, punten 37 en 38). |
|
30 |
Ten derde en zoals blijkt uit punt 42 van het arrest van 23 maart 2021, Airhelp (C‑28/20, EU:C:2021:226), heeft de Uniewetgever, waar hij in overweging 14 van verordening nr. 261/2004 aangeeft dat buitengewone omstandigheden zich met name kunnen voordoen in het geval van stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, willen verwijzen naar stakingen die geen verband houden met het bedrijf van de betrokken luchtvaartmaatschappij. Bijgevolg kunnen met name stakingsacties van luchtverkeersleiders of het luchthavenpersoneel „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5, lid 3, van deze verordening vormen. |
|
31 |
Een staking die onder de leden van het eigen personeel van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert wordt uitgeroepen en uitgevoerd, vormt daarentegen een aan deze onderneming „interne” gebeurtenis. Dit geldt ook voor een staking die is begonnen nadat vakbonden daartoe hadden opgeroepen, aangezien zij in het belang van de werknemers van die onderneming handelen. Indien een dergelijke staking echter haar oorsprong vindt in eisen waaraan alleen de overheid kan voldoen en waarop de betrokken luchtvaartmaatschappij dan ook geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen, kan er sprake zijn van een „buitengewone omstandigheid” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 (arrest van 23 maart 2021, Airhelp, C‑28/20, EU:C:2021:226, punten 44 en 45). |
|
32 |
In dit verband kan het voortduren van een staking na het verstrijken van de eventueel in de aanzegging vermelde termijn, ondanks dat intussen met de moedermaatschappij een akkoord is bereikt, niet als doorslaggevend worden beschouwd. Zelfs als de staking op grond van het nationale recht als onwettig zou worden aangemerkt omdat de termijn die de tot staking oproepende vakbond aanvankelijk had bekendgemaakt is overschreden, is dat namelijk niet relevant voor de kwalificatie van die staking vanuit het oogpunt van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 (zie in die zin arrest van 17 april 2018, Krüsemann e.a., C‑195/17, C‑197/17–C‑203/17, C‑226/17, C‑228/17, C‑254/17, C‑274/17, C‑275/17, C‑278/17–C‑286/17 en C‑290/17–C‑292/17, EU:C:2018:258, punt 46). |
|
33 |
Indien een onderscheid zou moeten worden gemaakt tussen stakingen die naar het toepasselijke nationale recht wettig zijn en stakingen die dat niet zijn, om te bepalen of die als „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 moeten worden aangemerkt, zou dat immers – zoals het Hof reeds heeft opgemerkt – tot gevolg hebben dat het recht van de passagiers op compensatie afhankelijk wordt gesteld van de arbeidswetgeving van elke lidstaat, waardoor afbreuk zou worden gedaan aan de in de overwegingen 1 en 4 genoemde doelstellingen van verordening nr. 261/2004 om een hoog niveau van bescherming van de passagiers te waarborgen en ervoor te zorgen dat de luchtvaartmaatschappijen hun bedrijf onder geharmoniseerde voorwaarden uitoefenen op het grondgebied van de Europese Unie (arrest van 17 april 2018, Krüsemann e.a., C‑195/17, C‑197/17–C‑203/17, C‑226/17, C‑228/17, C‑254/17, C‑274/17, C‑275/17, C‑278/17–C‑286/17 en C‑290/17–C‑292/17, EU:C:2018:258, punt 47). |
|
34 |
In deze omstandigheden moet op de eerste tot en met de vierde vraag worden geantwoord dat artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat er geen sprake is van een „buitengewone omstandigheid” in de zin van deze bepaling in geval van een staking om eisen met betrekking tot loon of andere arbeidsvoorwaarden van werknemers kracht bij te zetten, die is begonnen na een oproep daartoe van een personeelsvakbond van de maatschappij die de vlucht uitvoert uit solidariteit met een staking tegen de moedermaatschappij waarvan eerstgenoemde maatschappij een van de dochterondernemingen is, waaraan wordt deelgenomen door een categorie personeel van de dochteronderneming waarvan de aanwezigheid noodzakelijk is om een vlucht uit te voeren, en die ondanks het bereiken van een akkoord met de moedermaatschappij langer duurt dan de organiserende vakbond aanvankelijk had aangekondigd. |
Vijfde en zesde vraag
|
35 |
De vijfde en de zesde vraag hoeven niet te worden beantwoord, aangezien zij berusten op de premisse dat een staking als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, moet worden aangemerkt als „buitengewone omstandigheid” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004. |
Kosten
|
36 |
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
|
Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht: |
|
Artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 moet aldus worden uitgelegd dat er geen sprake is van een „buitengewone omstandigheid” in de zin van deze bepaling in geval van een staking om eisen met betrekking tot loon of andere arbeidsvoorwaarden van werknemers kracht bij te zetten, die is begonnen na een oproep daartoe van een personeelsvakbond van de maatschappij die de vlucht uitvoert uit solidariteit met een staking tegen de moedermaatschappij waarvan eerstgenoemde maatschappij een van de dochterondernemingen is, waaraan wordt deelgenomen door een categorie personeel van de dochteronderneming waarvan de aanwezigheid noodzakelijk is om een vlucht uit te voeren, en die ondanks het bereiken van een akkoord met de moedermaatschappij langer duurt dan de organiserende vakbond aanvankelijk had aangekondigd. |
|
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Duits.