ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

20 mei 2021 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Douane-unie – Geldigheidstoetsing – Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1357/2013 – Bepaling van het land van oorsprong van zonnemodules die in een derde land worden geassembleerd uit in een ander derde land vervaardigde zonnecellen – Verordening (EEG) nr. 2913/92 – Communautair douanewetboek – Artikel 24 – Oorsprong van goederen bij de vervaardiging waarvan meerdere derde landen betrokken zijn geweest – Begrip ‚laatste ingrijpende verwerking of bewerking’”

In zaak C‑209/20,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) (belastingrechter in tweede aanleg, Verenigd Koninkrijk) bij beslissing van 22 mei 2020, ingekomen bij het Hof op dezelfde dag, in de procedure

Renesola UK Ltd

tegen

The Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: A. Prechal, kamerpresident, N. Wahl, F. Biltgen, L. S. Rossi en J. Passer (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: A. Rantos,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

Renesola UK Ltd, vertegenwoordigd door Y. Melin en B. Vigneron, avocats, alsook door L. Gregory, solicitor,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door F. Clotuche-Duvieusart en M. Kocjan als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de geldigheid van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1357/2013 van de Commissie van 17 december 2013 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 2013, L 341, blz. 47), alsook de uitlegging van artikel 24 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1992, L 302, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2700/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2000 (PB 2000, L 311, blz. 17) (hierna: „communautair douanewetboek”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Renesola UK Ltd (hierna: „Renesola”) en de Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs (belasting- en douanedienst, Verenigd Koninkrijk) over de heffing van antidumping- en compenserende rechten op zonnemodules die in het Verenigd Koninkrijk zijn ingevoerd.

Toepasselijke bepalingen

Communautair douanewetboek

3

Titel II van het communautair douanewetboek draagt het opschrift „Elementen welke ten grondslag liggen aan de toepassing van de rechten bij invoer en de rechten bij uitvoer en de andere maatregelen waaraan het goederenverkeer is onderworpen”. Hoofdstuk 2 daarvan, met als opschrift „Oorsprong van goederen”, bevat de afdelingen 1 en 2, die respectievelijk de niet-preferentiële oorsprong en de preferentiële oorsprong betreffen. Artikel 24 van afdeling 1 van dit hoofdstuk luidt als volgt:

„Goederen bij welker vervaardiging twee of meer landen betrokken zijn geweest, zijn van oorsprong uit het land waar, in een daartoe ingerichte onderneming, de laatste ingrijpende en economisch verantwoorde verwerking of bewerking heeft plaatsgevonden die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt.”

4

Titel IX van dat wetboek, met als opschrift „Slotbepalingen”, bevat onder meer artikel 247, dat bepaalt:

„De voor de uitvoering van deze code vereiste maatregelen […] worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure als bedoeld in artikel 247 bis, lid 2, met inachtneming van de door de [Europese Unie] aangegane internationale verbintenissen.”

5

Artikel 247 bis van die titel bepaalt in de leden 1 en 2:

„1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité douanewetboek (hierna ‚het comité’).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van besluit 1999/468/EG [van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB 1999, L 184, blz. 23), zoals gewijzigd bij besluit 2006/512/EG van de Raad van 17 juli 2006 (PB 2006, L 200, blz. 11),] van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

[…]”

Verordening nr. 2454/93

6

Deel I, „Algemene toepassingsbepalingen”, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van het [communautair douanewetboek] (PB 1993, L 253, blz. 1) bevat een titel IV, met als opschrift „Oorsprong van goederen”, waarvan hoofdstuk 1 betrekking heeft op de niet-preferentiële oorsprong van deze goederen. Afdeling 1 van dit hoofdstuk, getiteld „Be- of verwerking die het karakter van product van oorsprong verleent”, omvat onder meer de artikelen 35 en 39.

7

In artikel 35 van die verordening is bepaald:

„In dit hoofdstuk wordt bepaald welke be- of verwerkingen van, enerzijds, textielstoffen en textielwaren van afdeling XI van de gecombineerde nomenclatuur en van, anderzijds, bepaalde andere producten dan textielstoffen en textielwaren geacht worden te beantwoorden aan de criteria van artikel 24 van het [communautair douanewetboek], waardoor deze producten het karakter verkrijgen van product van oorsprong uit het land waar de be- of verwerkingen hebben plaatsgevonden.

Onder ‚land’ wordt, al naargelang van het geval, een derde land of de [Unie] verstaan.”

8

Artikel 39, eerste alinea, van die verordening luidt:

„Van de verkregen producten genoemd in bijlage 11, wordt de in kolom 3 van deze bijlage genoemde be- of verwerking beschouwd als een be- of verwerking waardoor de oorsprong wordt verkregen overeenkomstig artikel 24 van het [communautair douanewetboek].”

Uitvoeringsverordening nr. 1357/2013

9

Uitvoeringsverordening nr. 1357/2013 is vastgesteld op basis van artikel 247 van het communautair douanewetboek.

10

In de overwegingen 1, 3 tot en met 7 en 13 van die uitvoeringsverordening heet het:

„(1)

De niet-preferentiële oorsprongsregels moeten worden toegepast op alle niet-preferentiële handelspolitieke maatregelen, inclusief antidumping- en compenserende rechten.

[…]

(3)

De aangifte voor het vrije verkeer van fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan is bij verordening (EU) nr. 513/2013 van de Commissie [van 4 juni 2013 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen en wafers), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China, en tot wijziging van verordening (EU) nr. 182/2013 tot onderwerping van de invoer van deze goederen van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China aan registratie (PB 2013, L 152, blz. 5)] onderworpen aan voorlopige antidumpingrechten.

(4)

Met het oog op de correcte en uniforme toepassing van de voorlopige antidumpingrechten moeten voor de interpretatie van het in artikel 24 van [het communautair douanewetboek] vastgelegde beginsel voor de vaststelling van de oorsprong van de producten waarvoor deze maatregelen gelden, gedetailleerde bepalingen inzake de fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium en van een van de belangrijkste onderdelen daarvan, fotovoltaïsche cellen van kristallijn silicium, worden vastgesteld.

(5)

Het productieproces van fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium kent de volgende essentiële stadia: de productie van wafers van silicium, de verwerking van wafers van silicium tot fotovoltaïsche cellen van kristallijn silicium en het assembleren van verschillende fotovoltaïsche cellen van kristallijn silicium tot een fotovoltaïsche module of een fotovoltaïsch paneel van kristallijn silicium.

(6)

Het belangrijkste stadium bij de vervaardiging van de fotovoltaïsche panelen of modules van kristallijn silicium is de verwerking van wafers van silicium tot fotovoltaïsche cellen van kristallijn silicium. Dat is het beslissende productiestadium, waarbij het toekomstige gebruik van de onderdelen van het paneel of de module definitief wordt vastgelegd en waarin de specifieke eigenschappen ervan worden bepaald.

(7)

Deze […] verwerking moet daarom worden beschouwd als de laatste ingrijpende […] verwerking in het productieproces van fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium overeenkomstig artikel 24 van [het communautair douanewetboek]. Het land waarin de fotovoltaïsche cellen van kristallijn silicium worden vervaardigd, is dus het land van niet-preferentiële oorsprong van de fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium.

[…]

(13)

Verordening [nr. 2454/93] moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.”

11

Bij die uitvoeringsverordening zijn in bijlage 11 bij verordening nr. 2454/93, met als opschrift „Lijst van be- of verwerkingen van materialen die niet van oorsprong zijn waardoor het vervaardigde product al dan niet het karakter van product van oorsprong verkrijgt – Andere producten dan textielstoffen en textielwaren die onder afdeling XI zijn ingedeeld”, twee nieuwe posten (ex 85 01 en ex 85 41) ingevoegd, die luiden als volgt:

„ex 85 01

Fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium

Vervaardiging uit materialen van een andere GS-post, met uitzondering van post 8541.

Wanneer het product wordt vervaardigd uit materialen die onder dezelfde GS-post of post 8541 zijn ingedeeld, is de oorsprong van het product gelijk aan de oorsprong van die materialen.

Wanneer het product uit materialen wordt vervaardigd die onder dezelfde GS-post of post 8541 zijn ingedeeld, maar een andere oorsprong hebben, dan is de oorsprong van het product gelijk aan de oorsprong van het hoogste waardepercentage van die materialen.”


„ex 85 41

Fotovoltaïsche cellen, modules of panelen van kristallijn silicium

Vervaardiging uit materialen van een andere GS-post.

Wanneer het product wordt vervaardigd uit materialen die onder dezelfde GS-post zijn ingedeeld, is de oorsprong van het product gelijk aan de oorsprong van die materialen.

Wanneer het product uit materialen wordt vervaardigd die onder dezelfde GS-post zijn ingedeeld, maar een andere oorsprong hebben, dan is de oorsprong van het product gelijk aan de oorsprong van het hoogste waardepercentage van die materialen.”

Voorgeschiedenis van het hoofdgeding

12

Op 4 juni 2013 heeft de Europese Commissie verordening nr. 513/2013 vastgesteld, waarbij zij een voorlopig antidumpingrecht heeft ingesteld op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen en wafers) van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China.

13

Op 2 december 2013 heeft de Raad van de Europese Unie de volgende twee uitvoeringsverordeningen vastgesteld: uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013 tot instelling van definitieve antidumpingrechten [en tot definitieve inning van de voorlopige antidumpingrechten] op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China (PB 2013, L 325, blz. 1), en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China (PB 2013, L 325, blz. 66).

14

Bij het Gerecht van de Europese Unie zijn verschillende beroepen ingesteld tot nietigverklaring van deze uitvoeringsverordeningen en van verschillende handelingen die zijn verricht in het kader van de procedures die hebben geleid tot de vaststelling ervan of van daarmee samenhangende procedures, waarvan sommige reeds aanleiding hebben gegeven tot arresten of beschikkingen van het Gerecht, tot hogere voorzieningen en tot arresten of beschikkingen van het Hof. Inzonderheid heeft het Hof in een arrest van 27 maart 2019, Canadian Solar Emea e.a./Raad (C‑236/17 P, EU:C:2019:258, punt 64), in wezen opgemerkt dat de wetgever van de Unie bij de vaststelling van die uitvoeringsverordeningen handelsbeschermingsmaatregelen heeft ingesteld die „een geheel of een pakket” vormen en een gemeenschappelijk resultaat beogen te bereiken, dat erin bestaat de schadelijke gevolgen van de Chinese dumping van zonnemodules en zonnecellen weg te nemen.

15

Op 17 december 2013 heeft de Commissie dit „geheel of pakket” aangevuld door de vaststelling van uitvoeringsverordening nr. 1357/2013, die – zoals blijkt uit de punten 10 en 11 van het onderhavige arrest – tot doel heeft de oorsprong te verduidelijken van zonnecellen, ‑modules en ‑panelen bij de vervaardiging waarvan meerdere derde landen betrokken zijn. De toepassing van deze uitvoeringsverordening heeft met name tot gevolg gehad dat zonnemodules en ‑panelen die in andere derde landen dan China zijn vervaardigd uit in China geproduceerde zonnecellen, worden onderworpen aan de antidumpingrechten en de compenserende rechten die bij uitvoeringsverordening nr. 1238/2013 respectievelijk uitvoeringsverordening nr. 1239/2013 zijn ingesteld.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

16

Renesola importeert zonnemodules uit India in het Verenigd Koninkrijk. Deze zonnemodules worden verkregen door in India zonnecellen te assembleren die in China worden geproduceerd.

17

Bij beslissing van 28 december 2016 die is genomen op grond van bijlage 11 bij verordening nr. 2454/93, in de versie die voortvloeit uit uitvoeringsverordening nr. 1357/2013, heeft de belasting- en douanedienst vastgesteld dat de zonnemodules die Renesola in het Verenigd Koninkrijk had ingevoerd, van oorsprong uit China waren en dat op de invoer ervan dus antidumpingrechten en compenserende rechten moesten worden geïnd overeenkomstig de uitvoeringsverordeningen nr. 1238/2013 en nr. 1239/2013.

18

Renesola heeft tegen die beslissing beroep ingesteld bij de First-tier Tribunal (Tax Chamber) (belastingrechter in eerste aanleg, Verenigd Koninkrijk), en ter ondersteuning daarvan aangevoerd dat uitvoeringsverordening nr. 1357/2013 ongeldig is voor zover zonnemodules als die welke zij in het Verenigd Koninkrijk invoert daarbij als producten van oorsprong uit China worden aangemerkt. Deze zonnemodules moeten op basis van een juiste uitlegging en toepassing van artikel 24 van het communautair douanewetboek immers worden beschouwd als producten van oorsprong uit India.

19

Bij vonnis van 5 november 2018 heeft die rechter het beroep ongegrond verklaard.

20

Renesola heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.

21

Bij arrest van 4 maart 2020 heeft die rechter geoordeeld dat de rechter in eerste aanleg het bewijs dat Renesola hem had overgelegd ter staving van de oorsprong van de zonnemodules die zij in het Verenigd Koninkrijk invoert, onjuist had beoordeeld. Uit de juiste beoordeling van deze bewijzen blijkt immers dat de assemblage van deze zonnemodules, die in India plaatsvindt uit in China geproduceerde zonnecellen, niet kan worden beschouwd als louter een wijziging van de presentatie van de zonnecellen waaruit deze bestaan, zoals de rechter in eerste aanleg heeft geoordeeld, maar een technisch complexe en delicate procedure is waarmee producten met specifieke eigenschappen kunnen worden verkregen, in het bijzonder uit het oogpunt van de productiecapaciteit van elektriciteit, het weerstandsvermogen (tegen buitenlucht, weersomstandigheden en straling) en de levensduur.

22

De verwijzende rechter heeft daaruit afgeleid dat de zonnemodules die Renesola in het Verenigd Koninkrijk invoert, moeten worden aangemerkt als producten van oorsprong uit India en niet uit China, in de zin van artikel 24 van het communautair douanewetboek, mocht dit artikel rechtstreeks van toepassing zijn op het bij hem aanhangige geding.

23

Gelet op een en ander verklaart de verwijzende rechter in zijn verwijzingsbeslissing in wezen dat de beslechting van dit geding ten eerste afhangt van de vraag of uitvoeringsverordening nr. 1357/2013 geldig is in het licht van artikel 24 van het communautair douanewetboek, rekening houdend met de beoordelingsmarge die het Hof de Commissie toekent om per geval de in dit artikel bedoelde abstracte criteria te preciseren, en ten tweede, ingeval deze uitvoeringsverordening ongeldig is, van de uitlegging van dit artikel in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding.

24

Daarop heeft de Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) (belastingrechter in tweede aanleg, Verenigd Koninkrijk) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Is uitvoeringsverordening [nr. 1357/2013], voor zover op grond daarvan het land van oorsprong van zonnemodules die zijn vervaardigd uit materialen die afkomstig zijn uit verschillende rechtsgebieden, het land is waar de zonnecellen zijn vervaardigd, in strijd met het bepaalde in artikel 24 van [het communautair douanewetboek], dat goederen bij de vervaardiging waarvan twee of meer landen betrokken zijn geweest, van oorsprong zijn uit het land waar, in een daartoe ingerichte onderneming, de laatste ingrijpende en economisch verantwoorde verwerking of bewerking heeft plaatsgevonden die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt, en is deze uitvoeringsverordening dus ongeldig?

2)

Indien [uitvoeringsverordening] nr. 1357/2013 ongeldig is, moet artikel 24 van het communautair douanewetboek dan aldus worden uitgelegd dat de assemblage van zonnemodules uit zonnecellen en andere onderdelen een ingrijpende verwerking of bewerking vormt?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

25

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of uitvoeringsverordening nr. 1357/2013 ongeldig is in het licht van artikel 24 van het communautair douanewetboek voor zover zij bepaalt dat zonnemodules bij de vervaardiging waarvan meerdere landen betrokken zijn geweest, moeten worden beschouwd als producten van oorsprong uit het land waaruit de zonnecellen waaruit zij zijn samengesteld afkomstig zijn.

26

Volgens artikel 24 van het communautair douanewetboek moeten goederen bij de vervaardiging waarvan twee of meer landen betrokken zijn geweest, worden beschouwd als producten van oorsprong uit het land waar, in een daartoe ingerichte onderneming, de laatste ingrijpende en economisch verantwoorde verwerking of bewerking heeft plaatsgevonden die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt.

27

In casu heeft uitvoeringsverordening nr. 1357/2013 bijlage 11 bij verordening nr. 2454/93 gewijzigd, waarin – zoals blijkt uit zowel artikel 39 van deze laatste verordening als het opschrift van deze bijlage – de lijst wordt vastgesteld van producten waarvan de verwerking of de bewerking wordt geacht er hun oorsprong aan te verlenen in de zin van artikel 24 van het communautair douanewetboek.

28

Inzonderheid heeft die uitvoeringsverordening in die bijlage nieuwe producten opgenomen, namelijk zonnecellen, ‑modules en ‑panelen, en gepreciseerd dat zonnemodules en ‑panelen moeten worden beschouwd als producten van oorsprong uit het land waaruit de zonnecellen waaruit zij zijn samengesteld afkomstig zijn, zoals blijkt uit punt 11 van dit arrest.

29

Ter rechtvaardiging van het feit dat uit zonnecellen vervaardigde zonnemodules en zonnepanelen hun oorsprong verkrijgen op basis van de oorsprong van deze cellen, heeft de Commissie in de overwegingen 6 en 7 van uitvoeringsverordening nr. 1357/2013 uiteengezet dat de verwerking van wafers van silicium tot zonnecellen het „beslissende” en „belangrijkste” stadium van het productieproces van zonnemodules en ‑panelen vormt, aangezien hierdoor producten met een „definitief toekomstig gebruik” en „specifieke eigenschappen” kunnen worden verkregen, zodat dit stadium moet worden aangemerkt als laatste ingrijpende verwerking in de zin van artikel 24 van het communautair douanewetboek.

30

Bij deze beoordeling en deze juridische kwalificatie van de feiten heeft de Commissie impliciet maar noodzakelijkerwijs geoordeeld dat de twee andere in overweging 5 van uitvoeringsverordening nr. 1357/2013 beschreven stadia van het productieproces van de zonnemodules en ‑panelen, namelijk het eerdere stadium dat bestaat in de productie van wafers van silicium en het latere stadium dat bestaat in het assembleren van zonnecellen tot zonnemodules of ‑panelen, niet de laatste ingrijpende verwerking van deze producten vormen.

31

Bij de toetsing van de geldigheid van het dispositief van uitvoeringsverordening nr. 1357/2013 en van de motivering ervan, waar de verwijzende rechter het Hof om verzoekt, moet rekening worden gehouden met de aard en het doel van deze handeling, waarvan de rechtsgrondslag – zoals in punt 9 van dit arrest is aangegeven – artikel 247 van het communautair douanewetboek is.

32

Dienaangaande volgt uit vaste rechtspraak van het Hof dat artikel 247 van het communautair douanewetboek, gelezen in samenhang met artikel 247 bis van dit wetboek, de Commissie machtigt om alle maatregelen te nemen die noodzakelijk of nuttig zijn voor de uitvoering van dit wetboek (zie in die zin arrest van 12 oktober 2017, X, C‑661/15, EU:C:2017:753, punten 44 en 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak) en in het bijzonder om uitvoeringshandelingen vast te stellen die ertoe strekken te preciseren hoe de abstracte criteria van artikel 24 van dit wetboek in concrete situaties moeten worden uitgelegd en toegepast (zie in die zin arresten van 23 maart 1983, Cousin e.a., 162/82, EU:C:1983:93, punt 17, en 13 december 2007, Asda Stores, C‑372/06, EU:C:2007:787, punt 35).

33

Hieruit volgt dat de Commissie bevoegd is om op basis van de artikelen 247 en 247 bis van het communautair douanewetboek uitvoeringshandelingen zoals verordening nr. 1357/2013 vast te stellen om, wanneer er sprake is van een of meer concrete categorieën van goederen bij de vervaardiging waarvan meerdere landen betrokken zijn geweest, het land te bepalen waar deze goederen moeten worden geacht hun oorsprong te hebben, mits is voldaan aan de criteria van artikel 24 van dit wetboek, en het aldus in aanmerking genomen land bijgevolg met name het land is waar de „laatste ingrijpende verwerking of bewerking” van deze goederen heeft plaatsgevonden.

34

Voor de uitoefening van deze bevoegdheid gelden echter bepaalde vereisten, zoals ook blijkt uit vaste rechtspraak van het Hof.

35

In de eerste plaats moet de uitvoeringshandeling die de Commissie mag vaststellen immers worden gerechtvaardigd door doelstellingen zoals het waarborgen van de rechtszekerheid en de uniforme toepassing van de douaneregeling van de Unie (zie in die zin arresten van 8 maart 2007, Thomson en Vestel France, C‑447/05 en C‑448/05, EU:C:2007:151, punten 36 en 39, en 13 december 2007, Asda Stores, C‑372/06, EU:C:2007:787, punten 45 en 48).

36

In de tweede plaats moet deze uitvoeringshandeling aldus worden gemotiveerd dat de rechterlijke instanties van de Unie de rechtmatigheid ervan kunnen toetsen in het kader van een rechtstreeks beroep of de geldigheid ervan kunnen beoordelen in het kader van een prejudiciële verwijzing, wanneer die kwestie hun wordt voorgelegd (zie in die zin, met betrekking tot prejudiciële verwijzingen, arresten van 23 maart 1983, Cousin e.a., 162/82, EU:C:1983:93, punten 20 en 21, en 13 december 2007, Asda Stores, C‑372/06, EU:C:2007:787, punt 44).

37

Aangezien een dergelijke uitvoeringshandeling ertoe strekt de uitlegging en de toepassing van artikel 24 van het communautair douanewetboek in een concrete situatie te preciseren, zoals in de punten 32 en 33 van het onderhavige arrest is uiteengezet, bestaat de rechterlijke toetsing van de gegrondheid van deze handeling er voorts ten eerste in dat wordt nagegaan of de Commissie met de vaststelling ervan geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van dit artikel en de toepassing ervan op de betrokken concrete situatie, bijvoorbeeld door af te wijken van de criteria die dit artikel vaststelt om de oorsprong van de goederen te bepalen (zie in die zin arrest van 23 maart 1983, Cousin e.a., 162/82, EU:C:1983:93, punt 15 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

38

Die oorsprong moet immers hoe dan ook worden bepaald aan de hand van het doorslaggevende criterium van de „laatste ingrijpende verwerking of bewerking” van de betrokken goederen (zie in die zin arresten van 13 december 1989, Brother International, C‑26/88, EU:C:1989:637, punt 15, en 11 februari 2010, Hoesch Metals and Alloys, C‑373/08, EU:C:2010:68, punt 38). Zoals blijkt uit de rechtspraak van het Hof, moet deze uitdrukking worden opgevat als een verwijzing naar het stadium van het productieproces waarin deze goederen hun bestemming krijgen (zie in die zin arrest van 13 december 2007, Asda Stores, C‑372/06, EU:C:2007:787, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak), alsook specifieke eigenschappen en een specifieke samenstelling, die zij voordien niet bezaten (zie in die zin arresten van 26 januari 1977, Gesellschaft für Überseehandel, 49/76, EU:C:1977:9, punt 6, en 11 februari 2010, Hoesch Metals and Alloys, C‑373/08, EU:C:2010:68, punt 46), en die niet bestemd zijn om later aanzienlijke kwalitatieve wijzigingen te ondergaan (zie in die zin arrest van 11 februari 2010, Hoesch Metals and Alloys, C‑373/08, EU:C:2010:68, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

39

Ten tweede dient de rechterlijke toetsing van de gegrondheid van een uitvoeringshandeling als verordening nr. 1357/2013 betrekking te hebben op de vraag of de Commissie, waaraan het Hof in het kader van de toepassing van artikel 24 van het communautair douanewetboek beoordelingsruimte toekent (arresten van 23 maart 1983, Cousin e.a., 162/82, EU:C:1983:93, punt 17, en 12 oktober 2017, X, C‑661/15, EU:C:2017:753, punt 45), los van onjuiste rechtsopvattingen, door deze toepassing een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt, rekening houdend met de feiten van de betrokken concrete situatie (zie in die zin arrest van 8 maart 2007, Thomson en Vestel France, C‑447/05 en C‑448/05, EU:C:2007:151, punt 45).

40

In het licht van de aldus in herinnering gebrachte overwegingen moeten in casu allereerst de doelstellingen van uitvoeringsverordening nr. 1357/2013 worden onderzocht, moet vervolgens worden nagegaan of deze uitvoeringsverordening voldoet aan het motiveringsvereiste dat voor een dergelijke handeling geldt, en moet ten slotte worden vastgesteld of de Commissie in haar beoordelingen met betrekking tot de bepaling van het land van oorsprong van de producten waarop deze uitvoeringsverordening van toepassing is, zoals die in de punten 28 tot en met 30 van het onderhavige arrest zijn samengevat, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting dan wel een kennelijke beoordelingsfout maakt in het licht van artikel 24 van het communautair douanewetboek.

41

In dit verband blijkt ten eerste uit de overwegingen 1, 3 en 4 van uitvoeringsverordening nr. 1357/2013 dat deze verordening ertoe strekt te verduidelijken hoe de criteria van artikel 24 van het communautair douanewetboek voor de vaststelling van de oorsprong van producten moeten worden toegepast op zonnemodules en ‑panelen uit China en op een van de belangrijkste componenten daarvan, namelijk zonnecellen, om ervoor te zorgen dat de door de Unie ingestelde antidumpingrechten en compenserende rechten correct en uniform worden toegepast.

42

Overeenkomstig de in punt 35 van dit arrest aangehaalde rechtspraak kon dit doel de vaststelling van die handeling rechtvaardigen.

43

Wat ten tweede de motivering van uitvoeringsverordening nr. 1357/2013 betreft, blijkt uit de punten 29 en 30 van dit arrest dat de Commissie ter rechtvaardiging van haar vaststelling van de oorsprong van zonnemodules en ‑panelen heeft uiteengezet dat de verwerking van wafers van silicium tot zonnecellen uit feitelijk oogpunt moet worden beschouwd als het „beslissende” en „belangrijkste” stadium van het productieproces van zonnemodules en ‑panelen, aangezien het in dit stadium is dat de belangrijkste componenten van deze producten, namelijk de zonnecellen, hun „specifieke eigenschappen” verkrijgen en dat hun „definitieve toekomstige gebruik” wordt vastgelegd. Zoals ook uit deze punten blijkt, heeft de Commissie uit deze beoordeling van de feiten afgeleid dat dit stadium uit juridisch oogpunt moet worden aangemerkt als de laatste ingrijpende verwerking in de zin van artikel 24 van het communautair douanewetboek.

44

Deze motivering zet de redenering van de Commissie rechtens genoegzaam uiteen. Zij stelt de marktdeelnemers die de in uitvoeringsverordening nr. 1357/2013 bedoelde producten vervaardigen of die deze in de Unie invoeren, immers in staat de draagwijdte van deze redenering te begrijpen en de feitelijke en juridische juistheid ervan te betwisten, zoals Renesola zowel in het hoofdgeding als in haar bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen heeft gedaan. Voorts stelt zij het Hof in staat de geldigheid van die handeling te beoordelen.

45

Wat ten derde de toetsing betreft van de juistheid van de redenering van de Commissie met betrekking tot het land van oorsprong van de in uitvoeringsverordening nr. 1357/2013 bedoelde zonnemodules en ‑panelen, zij er allereerst aan herinnerd dat deze redenering is gebaseerd op het criterium van de „laatste ingrijpende verwerking of bewerking” als bedoeld in artikel 24 van het communautair douanewetboek, zoals in punt 29 van dit arrest is opgemerkt.

46

Anders dan Renesola in haar bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen heeft gesteld, kan dus niet worden geoordeeld dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door een ander criterium te hanteren dan het in dat artikel vastgestelde criterium.

47

Wat vervolgens de vraag betreft of de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt, zijn de verwijzende rechter en Renesola in wezen van mening dat de assemblage van zonnecellen tot zonnemodules of ‑panelen de mogelijkheid biedt om producten te verkrijgen die andere eigenschappen hebben dan de zonnecellen waaruit zij bestaan, met name uit het oogpunt van de productiecapaciteit voor elektriciteit, het weerstandsvermogen tegen elementen van buitenaf en de levensduur, zoals blijkt uit de in de punten 21 en 22 van dit arrest samengevatte uiteenzetting in de verwijzingsbeslissing.

48

De Commissie betwist niet dat er een dergelijk verschil in eigenschappen bestaat, maar is van mening dat producten die zonne-energie kunnen opvangen en omzetten in elektriciteit, in wisselende hoeveelheden, met een groter of minder groot weerstandsvermogen en een langere of minder lange levensduur, worden verkregen in het eerdere stadium van het productieproces van zonnemodules en ‑panelen, waarin wafers van silicium tot zonnecellen worden verwerkt. In wezen is volgens haar het verkrijgen van deze specifieke eigenschap doorslaggevend, en zijn de verbeteringen die later aan de zonnecellen kunnen worden aangebracht, doordat deze worden geassembleerd tot zonnemodules of ‑panelen met variabele grootte, productiecapaciteit, weerstandsvermogen en levensduur, in vergelijking daarmee minder belangrijk.

49

Deze globale beoordeling van het productieproces van zonnemodules en ‑panelen en van het relatieve belang van de verschillende stadia ervan is niet kennelijk onjuist, gelet op de in punt 38 van dit arrest aangehaalde rechtspraak. De twee elementen waarop die beoordeling is gebaseerd, namelijk de geschiktheid om zonne-energie op te vangen en om deze vervolgens in elektriciteit om te zetten, kunnen immers worden beschouwd als essentiële eigenschappen van zonnecellen, ‑modules en ‑panelen, en tevens als bepalend voor de bestemming van deze verschillende categorieën producten. Bovendien kan op basis van deze twee elementen, samen beschouwd, worden aangenomen dat de verwerking van wafers van silicium tot zonnecellen een wezenlijk belang heeft, dat groter is dan de verbeteringen die in het latere stadium van dit productieproces worden aangebracht, waarin een groter of minder groot aantal zonnecellen wordt geassembleerd tot zonnemodules of ‑panelen.

50

De Commissie kon er op basis van deze beoordeling van de feiten dus terecht van uitgaan dat de verwerking van wafers van silicium tot zonnecellen in het productieproces van zonnemodules en ‑panelen moest worden aangemerkt als laatste ingrijpende bewerking in de zin van artikel 24 van het communautair douanewetboek.

51

Bijgevolg kan niet worden geoordeeld dat met uitvoeringsverordening nr. 1357/2013, waarvan de vaststelling bovendien wordt gerechtvaardigd door het doel te waarborgen dat de douane- en de antidumpingregeling van de Unie coherent en uniform worden toegepast, blijk wordt gegeven van een onjuiste rechtsopvatting of een kennelijke beoordelingsfout wordt gemaakt.

52

Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat uit het onderzoek ervan niet is gebleken van feiten of omstandigheden die afbreuk kunnen doen aan de geldigheid van uitvoeringsverordening nr. 1357/2013.

Tweede vraag

53

Gelet op het antwoord op de eerste vraag, hoeft niet te worden geantwoord op de tweede vraag, die enkel is gesteld voor het geval dat uitvoeringsverordening nr. 1357/2013 ongeldig zou zijn verklaard.

Kosten

54

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

 

Uit het onderzoek van de eerste prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die afbreuk kunnen doen aan de geldigheid van uitvoeringsverordening (EU) nr. 1357/2013 van de Commissie van 17 december 2013 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Engels.