ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

12 mei 2021 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid – Richtlijn 79/7/EEG – Artikel 4, lid 1 – Discriminatie op grond van geslacht – Nationale regeling die voorziet in de toekenning van een pensioentoeslag wegens moederschap aan vrouwen die een bepaald aantal kinderen hebben gekregen – Uitsluiting van deze pensioentoeslag ten aanzien van vrouwen die om vervroegd pensioen hebben verzocht – Werkingssfeer van richtlijn 79/7/EEG”

In zaak C‑130/20,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado de lo Social no 3 de Barcelona (arbeidsrechter, rechtbank nr. 3, Barcelona, Spanje) bij beslissing van 4 maart 2020, ingekomen bij het Hof op 9 maart 2020, in de procedure

YJ

tegen

Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS),

wijst

HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, C. Toader en M. Safjan (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

YJ, vertegenwoordigd door L. Ripoll Sans, abogada,

het Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS), vertegenwoordigd door A. R. Trillo García en P. García Perea als gemachtigden,

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door M. J. Ruiz Sánchez als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door C. Valero en I. Galindo Martín als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (PB 1979, L 6, blz. 24).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen YJ en het Instituto Nacional de la Seguridad Social (nationaal instituut voor sociale zekerheid, Spanje; hierna: „INSS”) over de weigering van het INSS om YJ in het kader van haar vervroegd ouderdomspensioen een toeslag wegens moederschap toe te kennen.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

De eerste en de tweede overweging van richtlijn 79/7 luiden als volgt:

„Overwegende dat in artikel 1, lid 2, van richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden [(PB 1976, L 39, blz. 40)], is bepaald dat de Raad [van de Europese Gemeenschappen], teneinde de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling op het gebied van de sociale zekerheid te waarborgen, op voorstel van de Commissie [van de Europese Gemeenschappen] bepalingen vaststelt waarbij met name de inhoud, de draagwijdte en de wijze van toepassing van dat beginsel nader worden omschreven; dat in het [EEG-]Verdrag niet is voorzien in de daartoe vereiste specifieke bevoegdheden;

Overwegende dat het beginsel van gelijke behandeling op het gebied van de sociale zekerheid in de eerste plaats ten uitvoer dient te worden gelegd in de wettelijke regelingen die bescherming bieden tegen ziekte, invaliditeit, ouderdom, arbeidsongevallen, beroepsziekten en werkloosheid, alsmede in de sociale-bijstandsregelingen voor zover deze een aanvulling vormen op of in de plaats komen van genoemde regelingen”.

4

Artikel 1 van deze richtlijn bepaalt:

„Deze richtlijn beoogt de geleidelijke tenuitvoerlegging, voor wat betreft de in artikel 3 genoemde gebieden van de sociale zekerheid en van de andere factoren van sociale bescherming, van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, hierna ‚beginsel van gelijke behandeling’ genoemd.”

5

Artikel 4 van die richtlijn bepaalt het volgende:

„1.   Het beginsel van gelijke behandeling houdt in dat iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, hetzij direct, hetzij indirect door verwijzing naar met name echtelijke staat of gezinssituatie, is uitgesloten in het bijzonder met betrekking tot:

de werkingssfeer van de regelingen alsmede de voorwaarden inzake toelating tot de regelingen,

de verplichting tot premiebetaling en de premieberekening,

de berekening van de prestaties, waaronder begrepen verhogingen verschuldigd uit hoofde van de echtgenoot en voor ten laste komende personen, alsmede de voorwaarden inzake duur en behoud van het recht op de prestaties.

2.   Het beginsel van gelijke behandeling doet geen afbreuk aan de bepalingen betreffende de bescherming van de vrouw wegens moederschap.”

6

Artikel 7, lid 1, van voornoemde richtlijn luidt:

„Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om van haar werkingssfeer uit te sluiten:

a)

de vaststelling van de pensioengerechtigde leeftijd met het oog op de toekenning van ouderdoms- en rustpensioenen en de gevolgen die hieruit kunnen voortvloeien voor andere prestaties;

b)

de voordelen die op het gebied van ouderdomsverzekering zijn toegekend aan hen die kinderen hebben opgevoed; het verkrijgen van rechten op prestaties na tijdvakken van onderbreking van het werk wegens de opvoeding van kinderen;

[...]”

Spaans recht

7

Artikel 60 („Toeslag wegens moederschap voor op premiebetaling berustende pensioenen van het socialezekerheidsstelsel”) van de Ley General de la Seguridad Social (algemene wet op de sociale zekerheid), in de geconsolideerde versie die is goedgekeurd bij Real Decreto Legislativo 8/2015 por el que se aprueba el texto refundido de la Ley General de la Seguridad Social (koninklijk wetgevingsbesluit 8/2015 tot goedkeuring van de herziene tekst van de algemene wet op de sociale zekerheid) van 30 oktober 2015 (BOE nr. 261 van 31 oktober 2015, blz. 103291) (hierna: „LGSS”), luidt als volgt:

„1.   Aan vrouwen die biologische of geadopteerde kinderen hebben en die begunstigden zijn van enige op premie- of bijdragebetaling berustende regeling van het socialezekerheidsstelsel uit hoofde van pensionering, weduwschap of duurzame arbeidsongeschiktheid, wordt een pensioentoeslag toegekend vanwege hun demografische bijdrage aan de sociale zekerheid.

Deze toeslag, die in alle opzichten de juridische status heeft van een op bijdragen of premiebetaling berustend staatspensioen, komt overeen met het bedrag dat resulteert uit de toepassing van een bepaald percentage op het initiële bedrag van het betrokken pensioen, welk percentage afhankelijk is van het aantal kinderen overeenkomstig de volgende schaal:

a)

twee kinderen: 5 %;

b)

drie kinderen: 10 %;

c)

vier of meer kinderen: 15 %.

Voor de vaststelling van het bestaan van een recht op deze toeslag, alsook van het bedrag ervan, worden uitsluitend de kinderen meegerekend die zijn geboren of geadopteerd vóór het feit dat recht geeft op het betrokken pensioen.

2.   Indien het bedrag van het oorspronkelijk toegekende pensioen de in artikel 57 vastgestelde bovengrens overschrijdt zonder toepassing van de toeslag, mag de som van het pensioen en de toeslag niet meer bedragen dan deze bovengrens verhoogd met 50 % van de toegekende toeslag.

Indien het bedrag van het toegekende pensioen de in artikel 57 gestelde bovengrens bereikt na gedeeltelijke toepassing van de toeslag, heeft de betrokkene daarboven recht op 50 % van het deel van de toeslag dat de op dat moment geldende bovengrens overschrijdt.

In gevallen waarin het plafond, op grond van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, om andere redenen kan worden overschreden, wordt de toeslag overeenkomstig dit lid berekend, waarbij als aanvankelijk pensioenbedrag wordt uitgegaan van het bedrag van het op dat moment geldende plafond.

Indien het aan te vullen pensioen resulteert uit de samentelling pro rata temporis van verzekeringstijdvakken, wordt de toeslag, in overeenstemming met internationale regelgeving, berekend over het theoretische pensioen en wordt het daaruit resulterende percentage toegepast.

[...]

4.   De pensioentoeslag is niet van toepassing ingeval de betrokkene vrijwillig vervroegd met pensioen gaat of in geval van gedeeltelijk pensioen zoals bedoeld in respectievelijk de artikelen 208 en 215.

Niettegenstaande het voorgaande wordt de passende pensioentoeslag toegekend wanneer het gedeeltelijk pensioen overgaat in een volledig pensioen, zodra de vereiste leeftijd is bereikt.

[...]”

8

Artikel 208 LGSS, met als opschrift „Vrijwillig vervroegd pensioen van de betrokkene”, bepaalt:

„1.   De toegang tot vrijwillig vervroegd pensioen is onderworpen aan de volgende voorwaarden:

a)

De betrokkene heeft een leeftijd die ten hoogste twee jaar minder bedraagt dan de leeftijd die in elk geval van toepassing is overeenkomstig het bepaalde in artikel 205, lid 1, onder a), zonder dat daarbij de in artikel 206 bedoelde verminderingscoëfficiënten van toepassing zijn.

b)

De betrokkene toont aan dat hij gedurende ten minste 35 jaar premie heeft betaald, zonder dat daarbij het aandeel van de gratificaties in aanmerking wordt genomen. Voor deze exclusieve doeleinden wordt alleen de periode van verplichte militaire dienst of vervangende sociale dienst in aanmerking genomen, met een maximum van een jaar.

c)

Zodra is voldaan aan de algemene en specifieke voorwaarden voor dit soort pensioen, moet het bedrag van het te ontvangen pensioen hoger zijn dan het minimumpensioenbedrag waarop de betrokkene, gelet op zijn gezinssituatie, recht zou hebben bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Indien dit niet het geval is, kan geen aanspraak worden gemaakt op deze vorm van vervroegd pensioen.

[...]”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

9

Bij besluit van het INSS van 11 december 2017 is YJ op eigen verzoek vervroegd gepensioneerd en werd haar met ingang van 4 december 2017 een pensioen uitgekeerd. YJ heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt onder aanvoering dat het INSS haar de in artikel 60 LGSS bedoelde pensioentoeslag wegens moederschap had moeten toekennen, aangezien zij drie kinderen heeft.

10

Het INSS heeft dit bezwaar bij besluit van 9 mei 2018 afgewezen op grond dat deze pensioentoeslag wegens moederschap niet van toepassing is wanneer de betrokkene kiest voor vervroegd pensioen. Daarop heeft YJ beroep ingesteld bij de Juzgado de lo Social no 3 de Barcelona (arbeidsrechter, rechtbank nr. 3, Barcelona, Spanje). Voor de verwijzende rechter voert zij in wezen aan dat artikel 60 LGSS leidt tot discriminatie van vrouwen die, omdat zij voor vervroegd pensioen hebben gekozen, niet in aanmerking kunnen komen voor deze pensioentoeslag wegens moederschap.

11

De verwijzende rechter brengt in herinnering dat het Hof in het arrest van 12 december 2019, Instituto Nacional de la Seguridad Social (Pensioentoeslag voor moeders) (C‑450/18, EU:C:2019:1075), heeft geoordeeld dat artikel 60 LGSS – dat noch binnen de werkingssfeer van de uitzondering van artikel 4, lid 2, van richtlijn 79/7, noch binnen die van de uitzondering van artikel 7, lid 1, onder b), van die richtlijn valt – door die richtlijn verboden directe discriminatie op grond van geslacht vormt.

12

De verwijzende rechter voegt hieraan toe dat er geen reden is om de redenering van het Hof in dat arrest niet mutatis mutandis toe te passen op vrouwen die zich allen in dezelfde situatie bevinden, ongeacht de wijze en de datum waarop zij zijn toegetreden tot de pensioenregeling waarbij aanspraak kan worden gemaakt op de pensioentoeslag wegens moederschap.

13

De verwijzende rechter vraagt zich dan ook af of de regeling van artikel 60 LGSS, op grond waarvan vrouwen die, zoals YJ, kiezen voor vervroegd pensioen niet in aanmerking komen voor de in dat artikel vastgestelde pensioentoeslag wegens moederschap, in tegenstelling tot vrouwen die op de wettelijke leeftijd met pensioen gaan, of die vervroegd met pensioen gaan vanwege de beroepsactiviteit die zij gedurende hun werkzame leven hebben verricht, vanwege arbeidsongeschiktheid, of als gevolg van de beëindiging van hun beroepsactiviteit tijdens de periode die onmiddellijk aan de pensionering voorafgaat om redenen die hun niet kunnen worden toegerekend, in overeenstemming is met het Unierechtelijk beginsel ter waarborging van gelijke behandeling in ruime zin, dat wil zeggen tussen mannen en vrouwen maar ook tussen vrouwen onderling, en of die regeling aldus geen directe discriminatie in de zin van richtlijn 79/7 vormt.

14

Tegen deze achtergrond heeft de Juzgado de lo Social no 3 de Barcelona de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Kan een bepaling als artikel 60, lid 4, [LGSS], die vrouwen die vrijwillig vervroegd met pensioen gaan uitsluit van de moederschapstoeslag, terwijl die uitsluiting niet geldt voor vrouwen die eveneens vrijwillig maar op de gewone wettelijke leeftijd met pensioen gaan, of die vervroegd met pensioen gaan vanwege de beroepsactiviteit die zij gedurende hun werkzame leven hebben verricht, vanwege arbeidsongeschiktheid, of vanwege het feit dat zij vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd zijn gestopt met werken om redenen die hun niet kunnen worden toegerekend, worden beschouwd als directe discriminatie in de zin van richtlijn 79/7?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

15

Vooraf moet worden opgemerkt dat de verwijzende rechter in zijn verzoek om een prejudiciële beslissing in het algemeen verwijst naar richtlijn 79/7, zonder aan te geven van welke bepaling of bepalingen van deze richtlijn hij om uitlegging verzoekt.

16

Zowel uit de formulering van de prejudiciële vraag als uit de toelichting van de verwijzende rechter in het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt echter dat deze vraag in werkelijkheid ertoe strekt dat wordt vastgesteld of er sprake is van directe discriminatie op grond van geslacht in de zin van richtlijn 79/7, die is verboden bij artikel 4, lid 1, van deze richtlijn, dat bepaalt dat het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid inhoudt dat iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, hetzij direct, hetzij indirect door verwijzing naar met name de echtelijke staat of gezinssituatie van de betrokkene, is uitgesloten.

17

Volgens vaste rechtspraak heeft het Hof in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure van samenwerking met de nationale rechterlijke instanties tot taak om de verwijzende rechter een nuttig antwoord te geven aan de hand waarvan deze het bij hem aanhangige geding kan beslechten, en dient het Hof daartoe in voorkomend geval de voorgelegde vragen te herformuleren (arrest van 3 maart 2020, Gómez del Moral Guasch, C‑125/18, EU:C:2020:138, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

18

Om de verwijzende rechter een nuttig antwoord te geven, moet de gestelde vraag derhalve aldus worden opgevat dat daarmee in essentie wordt beoogd te vernemen of artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die vrouwen met ten minste twee biologische of geadopteerde kinderen een pensioentoeslag wegens moederschap toekent ingeval zij met pensioen gaan op de wettelijke pensioenleeftijd of ingeval zij om bepaalde in de wet vastgestelde redenen vervroegd met pensioen gaan, maar niet ingeval zij vrijwillig vervroegd met pensioen gaan.

19

In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat het begrip „directe discriminatie op grond van geslacht” in artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 aldus moet worden opgevat dat het elke situatie omvat waarin iemand op grond van zijn of haar geslacht minder gunstig wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld [arrest van 26 juni 2018, MB (Geslachtsverandering en ouderdomspensioen), C‑451/16, EU:C:2018:492, punt 34]. Hieruit volgt dat er sprake is van directe discriminatie „op grond van geslacht” wanneer iemand ongunstig wordt behandeld omdat hij of zij van het mannelijk dan wel het vrouwelijk geslacht is.

20

Voorts moet worden benadrukt dat richtlijn 79/7 blijkens haar titel alsmede artikel 1, gelezen in samenhang met de eerste en de tweede overweging, de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid beoogt. Verder blijkt uit de afspraak die in artikel 1 van deze richtlijn is vastgelegd dat de uitdrukking „beginsel van gelijke behandeling”, die in de rest van die richtlijn wordt gehanteerd, moet worden opgevat als een verkorte verwijzing naar het „beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid”.

21

Bijgevolg kan het begrip „discriminatie op grond van geslacht” in artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 alleen betrekking hebben op gevallen van discriminatie tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers.

22

In die omstandigheden kan artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 niet worden opgevat als een Unierechtelijke bepaling die gelijke behandeling in ruime zin waarborgt, dat wil zeggen ook tussen personen van hetzelfde geslacht. Integendeel, het in deze bepaling bedoelde begrip „directe discriminatie op grond van geslacht” impliceert een situatie waarin werknemers op grond van hun mannelijk dan wel vrouwelijk geslacht minder gunstig worden behandeld dan werknemers van het andere geslacht in een vergelijkbare situatie.

23

In casu betreft de in het hoofdgeding aan de orde zijnde situatie een vrouw die, omdat zij ervoor heeft gekozen vervroegd met pensioen te gaan, geen pensioentoeslag wegens moederschap kan ontvangen en daarom meent minder gunstig te worden behandeld dan vrouwen die, omdat zij op de wettelijke leeftijd met pensioen zijn gegaan of om bepaalde in de wet vastgestelde redenen vervroegd met pensioen zijn gegaan, wel in aanmerking kunnen komen voor deze pensioentoeslag.

24

Richtlijn 79/7 kan niet op een dergelijke situatie worden toegepast, aangezien het criterium op grond waarvan de betrokken pensioentoeslag wegens moederschap niet wordt toegekend aan vrouwen die vrijwillig vervroegd met pensioen gaan, geen verband houdt met het geslacht van de betrokken werknemer, maar met de wijze waarop die met pensioen is gegaan, zodat de gestelde discriminerende behandeling niet „op grond van geslacht” geschiedt. Bovendien betreft de betrokken situatie geen discriminatie tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers, maar een gestelde ongelijke behandeling onder vrouwelijke werknemers.

25

Aan deze slotsom wordt niet afgedaan door het arrest van 12 december 2019, Instituto Nacional de la Seguridad Social (Pensioentoeslag voor moeders) (C‑450/18, EU:C:2019:1075), ook al betrof de zaak die tot dat arrest heeft geleid dezelfde nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is. In die zaak was de verzoeker in het hoofdgeding immers een mannelijke werknemer die meende dat hij minder gunstig werd behandeld dan vrouwelijke werknemers, omdat de betrokken pensioentoeslag wegens moederschap hem was geweigerd op grond dat hij van het mannelijk geslacht was. In dat arrest heeft het Hof zijn redenering dus kunnen baseren op richtlijn 79/7, aangezien de aldus aangevoerde ongelijke behandeling betrekking had op mannelijke werknemers in vergelijking met vrouwelijke werknemers en dus was gebaseerd op het geslacht van de betrokken werknemer, hetgeen in casu niet het geval is.

26

In deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde situatie niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 79/7 valt.

27

Gelet op alle voorgaande overwegingen moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat richtlijn 79/7 niet van toepassing is op een nationale regeling die vrouwen met ten minste twee biologische of geadopteerde kinderen een pensioentoeslag wegens moederschap toekent ingeval zij met pensioen gaan op de wettelijke pensioenleeftijd of ingeval zij om bepaalde in de wet vastgestelde redenen vervroegd met pensioen gaan, maar niet ingeval zij vrijwillig vervroegd met pensioen gaan.

Kosten

28

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

 

Richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid is niet van toepassing op een nationale regeling die vrouwen met ten minste twee biologische of geadopteerde kinderen een pensioentoeslag wegens moederschap toekent ingeval zij met pensioen gaan op de wettelijke pensioenleeftijd of ingeval zij om bepaalde in de wet vastgestelde redenen vervroegd met pensioen gaan, maar niet ingeval zij vrijwillig vervroegd met pensioen gaan.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Spaans.