25.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/12


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 10 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Amtsgericht Hannover — Duitsland) — Procedure tegen K

(Zaak C-519/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Immigratiebeleid - Richtlijn 2008/115/EG - Bewaring met het oog op verwijdering - Artikel 16, lid 1 - Rechtstreekse werking - Speciale inrichting voor bewaring - Begrip - Bewaring in een gevangenis - Voorwaarden - Artikel 18 - Noodsituatie - Begrip - Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Doeltreffende rechterlijke toetsing)

(2022/C 171/15)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Amtsgericht Hannover

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: K

in tegenwoordigheid van: Landkreis Gifhorn

Dictum

1)

Artikel 16, lid 1, van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, moet aldus worden uitgelegd dat een bepaalde afdeling van een gevangenis, die weliswaar een eigen directeur heeft, maar onder de leiding van die gevangenis en onder het gezag van de voor het gevangeniswezen bevoegde minister ressorteert, en waar derdelanders met het oog op hun verwijdering in bewaring worden gehouden in gespecialiseerde gebouwen die over eigen voorzieningen beschikken en gescheiden zijn van de andere gebouwen van deze afdeling, waarin strafrechtelijk veroordeelde personen worden gedetineerd, kan worden beschouwd als een “speciale inrichting voor bewaring” in de zin van die bepaling, mits de voor die derdelanders geldende bewaringsomstandigheden zoveel mogelijk voorkomen dat deze bewaring gelijkstaat aan detentie in een gevangenisomgeving en van dien aard zijn dat zowel de door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten als de rechten die zijn verankerd in artikel 16, leden 2 tot en met 5, en artikel 17 van die richtlijn, worden geëerbiedigd.

2)

Artikel 18 van richtlijn 2008/115, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, moet aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter die zich in het kader van zijn bevoegdheid moet uitspreken over het bevel tot bewaring of tot verlenging van de bewaring in een gevangenis van een derdelander in afwachting van zijn verwijdering, moet kunnen nagaan of is voldaan aan de voorwaarden waaronder een lidstaat deze derdelander krachtens artikel 18 in bewaring kan houden in een gevangenis.

3)

Artikel 16, lid 1, van richtlijn 2008/115, gelezen in samenhang met het beginsel van voorrang van het Unierecht, moet aldus worden uitgelegd dat een nationale rechter een regeling van een lidstaat op grond waarvan illegaal op het grondgebied van die lidstaat verblijvende derdelanders in afwachting van hun verwijdering tijdelijk in bewaring mogen worden gesteld in een gevangenis, waar zij gescheiden worden gehouden van de gewone gevangenen, buiten toepassing moet laten wanneer niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden waaronder een dergelijke regeling volgens artikel 18, lid 1, en artikel 16, lid 1, tweede volzin, van die richtlijn verenigbaar is met het Unierecht.


(1)  PB C 19 van 18.01.2021.