30.1.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/2


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 1 december 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland) — Finanzamt Kiel / Norddeutsche Gesellschaft für Diakonie mbH

(Zaak C-141/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Zesde richtlijn (77/388/EEG) - Artikel 4, lid 4, tweede alinea - Belastingplichtigen - Mogelijkheid voor de lidstaten om entiteiten die juridisch gezien wel zelfstandig zijn, doch financieel, economisch en organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn, als één belastingplichtige (“btw-groep”) aan te merken - Nationale regeling waarbij het overkoepelende orgaan van de btw-groep als enige belastingplichtige wordt aangewezen - Begrip “nauwe financiële banden” - Noodzaak dat het overkoepelende orgaan niet alleen een meerderheidsbelang heeft maar ook beschikt over de meerderheid van de stemrechten - Geen - Beoordeling van de zelfstandigheid van een economische eenheid in het licht van gestandaardiseerde criteria - Reikwijdte)

(2023/C 35/02)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Finanzamt Kiel

Verwerende partij: Norddeutsche Gesellschaft für Diakonie mbH

Dictum

1)

Artikel 4, lid 4, tweede alinea, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 2000/65/EG van de Raad van 17 oktober 2000,

moet aldus worden uitgelegd dat:

het zich er niet tegen verzet dat een lidstaat het overkoepelende orgaan van een groep die wordt gevormd door personen die juridisch gezien wel zelfstandig zijn, maar financieel, economisch en organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn, als enige belastingplichtige van deze groep aanwijst, wanneer dat orgaan in staat is zijn wil op te leggen aan de andere entiteiten die deel uitmaken van die groep en op voorwaarde dat door die aanwijzing geen risico van derving van belastinginkomsten ontstaat.

2)

Artikel 4, lid 4, tweede alinea, van de Zesde richtlijn (77/388), zoals gewijzigd bij richtlijn 2000/65,

moet aldus worden uitgelegd dat:

het in de weg staat aan een nationale regeling die de mogelijkheid voor een bepaalde entiteit om met de onderneming van het overkoepelende orgaan een groep te vormen die bestaat uit personen die juridisch gezien wel zelfstandig zijn, maar financieel, economisch en organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat dit orgaan niet alleen een meerderheidsbelang in het kapitaal van die entiteit heeft, maar ook beschikt over de meerderheid van de stemrechten daarvan.

3)

Artikel 4, lid 4, tweede alinea, van de Zesde richtlijn (77/388), zoals gewijzigd bij richtlijn 2000/65, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 77/388, zoals gewijzigd,

moet aldus worden uitgelegd dat:

het eraan in de weg staat dat een lidstaat bepaalde entiteiten via categorisering als niet-zelfstandige entiteiten aanmerkt, wanneer die entiteiten financieel, economisch en organisatorisch zijn opgenomen in het overkoepelende orgaan van een groep die wordt gevormd door personen die juridisch gezien wel zelfstandig zijn, maar financieel, economisch en organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn.


(1)  PB C 222 van 6.7.2020.