BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Tiende kamer)

14 juli 2020 ( *1 )

„Beroep wegens nalaten en beroep tot nietigverklaring – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie – Verzoeken om vaststelling van een besluit tot behoud van het Europees burgerschap van bepaalde staatsburgers van het Verenigd Koninkrijk en van een besluit dat diverse maatregelen inzake de rechten van staatsburgers van het Verenigd Koninkrijk omvat – Standpuntbepaling van de Commissie – Geen uitnodiging tot handelen – Weigering om een besluit tot behoud van het Europees burgerschap van bepaalde staatsburgers van het Verenigd Koninkrijk vast te stellen – Geen procesbelang – Kennelijk niet-ontvankelijk beroep”

In zaak T‑627/19,

Harry Shindler, wonende te Porto d’Ascoli (Italië), en de overige verzoekers wier namen zijn opgenomen in de bijlage ( 1 ), vertegenwoordigd door J. Fouchet, advocaat,

verzoekers,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door F. Erlbacher, C. Giolito en E. Montaguti als gemachtigden,

verweerster,

ondersteund door

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door M. Bauer en R. Meyer als gemachtigden,

interveniënt,

betreffende, in de eerste plaats, een verzoek krachtens artikel 265 VWEU tot vaststelling dat de Commissie ten onrechte heeft nagelaten, ten eerste, een besluit te nemen tot behoud, na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, van het Europees burgerschap van bepaalde staatsburgers van het Verenigd Koninkrijk die op dat moment niet de nationaliteit van een lidstaat van de Unie hebben, ongeacht of er een akkoord over de voorwaarden voor die terugtrekking wordt gesloten, en, ten tweede, een besluit te nemen dat diverse maatregelen inzake de rechten van die staatsburgers omvat voor het geval de terugtrekking zonder een dergelijk akkoord plaatsvindt, alsook, in de tweede plaats, een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van de brief van de Commissie van 11 september 2019 waarbij werd geweigerd om een besluit tot behoud van het Europees burgerschap van voornoemde staatsburgers te nemen,

geeft

HET GERECHT (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: A. Kornezov, president, J. Passer en K. Kowalik-Bańczyk (rapporteur), rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking ( 2 )

Voorgeschiedenis van het geding

1

Verzoekers, Harry Shindler en de overige verzoekers wier namen zijn opgenomen in de bijlage, zijn staatsburgers van het Verenigd Koninkrijk die respectievelijk in Italië en Frankrijk woonachtig zijn.

2

Op 23 juni 2016 hebben de burgers van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zich in een referendum uitgesproken voor de terugtrekking van hun land uit de Europese Unie.

3

Op 29 maart 2017 heeft het Verenigd Koninkrijk de Europese Raad kennisgegeven van zijn voornemen om zich uit de Unie terug te trekken krachtens artikel 50, lid 2, VEU.

4

Op 8 juni 2017 hebben in het Verenigd Koninkrijk parlementsverkiezingen plaatsgevonden.

5

Bij besluit (EU) 2019/476 van 22 maart 2019 (PB 2019, L 80 I, blz. 1) heeft de Europese Raad in overeenstemming met het Verenigd Koninkrijk de in artikel 50, lid 3, VEU bedoelde termijn – na het verstrijken waarvan, bij gebreke van een akkoord over de voorwaarden voor terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk, de Verdragen niet langer van toepassing zijn op deze staat – verlengd. Krachtens artikel 1 van dat besluit zou deze termijn ofwel op 12 april 2019 ofwel op 22 mei 2019 verstrijken.

6

Bij besluit (EU) 2019/584 van 11 april 2019 (PB 2019, L 101, blz. 1) heeft de Europese Raad in overeenstemming met het Verenigd Koninkrijk de in punt 5 hierboven genoemde termijn opnieuw verlengd. Krachtens artikel 1 van dat besluit zou deze termijn in beginsel op 31 oktober 2019 verstrijken.

7

Op 31 juli 2019 hebben verzoekers, alsmede een andere in Italië verblijvende staatsburger van het Verenigd Koninkrijk, een brief gezonden aan de Europese Raad en de Raad van de Europese Unie. De volgende dag hebben zij een in wezen identieke brief aan de Europese Commissie gezonden (hierna: „brief van 1 augustus 2019”).

8

In de in punt 7 hierboven vermelde brieven hebben verzoekers de Europese Raad, de Raad en de Commissie in essentie gewezen op de situatie van de staatsburgers van het Verenigd Koninkrijk die in andere lidstaten dan het Verenigd Koninkrijk wonen en daar een privéleven en een familie- en gezinsleven hebben opgebouwd, en in het bijzonder op de situatie van dergelijke burgers die – zoals zijzelf – het Verenigd Koninkrijk meer dan 15 jaar geleden hebben verlaten. Zij hebben in herinnering gebracht dat deze staatsburgers op grond van de „15-jaarregel” (15 year rule) noch aan het referendum van 23 juni 2016, noch aan de parlementsverkiezingen van 8 juni 2017 hadden mogen deelnemen, terwijl die stemmingen van doorslaggevend belang waren voor de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie en voor het behoud van hun hoedanigheid van Unieburger. Bijgevolg hebben zij de Europese Raad, de Raad en de Commissie verzocht om „het nalaten vast te stellen” dat voortvloeit uit hun „onrechtmatige verzuim om het Europees burgerschap van [genoemde staatsburgers] te behouden”. Voorts hebben zij deze drie instellingen verzocht om, vóór de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie op 31 oktober 2019, een besluit te nemen tot behoud van het Europees burgerschap van die staatsburgers na de datum van deze terugtrekking, ongeacht of er een akkoord over de voorwaarden voor die terugtrekking wordt gesloten.

9

De Commissie heeft geantwoord op de brief van 1 augustus 2019 bij een op 11 september 2019 ondertekende brief (hierna: „brief van 11 september 2019”). In deze brief heeft zij de in de brief van 1 augustus 2019 vervatte uitnodiging tot handelen afgewezen. Zij heeft toegelicht dat vanaf de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie de staatsburgers van het Verenigd Koninkrijk die niet de nationaliteit van een lidstaat van de Unie hebben, niet langer als Unieburgers zullen worden beschouwd. Bijgevolg was zij van oordeel dat zij op grond van de Verdragen geen besluit kon nemen tot behoud, vanaf die terugtrekking, van het Europees burgerschap van voornoemde staatsburgers die op dat tijdstip niet de nationaliteit van een lidstaat van de Unie hebben.

Procedure en conclusies

[omissis]

15

Het Gerecht heeft verzoekers een vraag gesteld bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang overeenkomstig artikel 89, lid 3, onder a), van het Reglement voor de procesvoering. Verzoekers hebben binnen de gestelde termijn aan dit verzoek voldaan.

[omissis]

17

Verzoekers verzoeken het Gerecht:

„de expliciete weigering van de [...] Commissie op [11] september 2019 om haar nalatigheid te erkennen, nietig [te] verklaren”;

vast te stellen dat de Commissie ten onrechte heeft nagelaten om, ten eerste, een „besluit te nemen [tot behoud van] het Europees burgerschap [...] van [...] verzoekende partijen die een privéleven en een gezins- en familieleven hebben in andere lidstaten van de [...] Unie en hun stemrecht niet hebben kunnen uitoefenen bij het beslissen over de terugtrekking van [het Verenigd Koninkrijk] uit de Europese Unie, uitsluitend omdat zij gebruik hebben gemaakt van hun recht van vrij verkeer [15-jaarregel], ongeacht of een akkoord inzake [die terugtrekking] wordt bereikt” en, ten tweede, een „dwingend besluit vast te stellen dat, bij gebreke aan een akkoord over de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, gelijkelijk van toepassing is in de 27 andere lidstaten waar [staatsburgers van het Verenigd Koninkrijk] wonen, inzake diverse maatregelen betreffende binnenkomst, verblijf, sociale rechten en professionele activiteiten [van deze staatsburgers]”;

de Commissie te veroordelen tot betaling van een bedrag van 1500 EUR aan elk van hen ter vergoeding van hun kosten van verdediging.

18

De Commissie verzoekt het Gerecht:

het beroep niet-ontvankelijk of, subsidiair, kennelijk ongegrond te verklaren;

verzoekers te verwijzen in de kosten.

In rechte

19

Krachtens artikel 126 van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht te allen tijde, wanneer een beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, op voorstel van de rechter-rapporteur, beslissen om bij met redenen omklede beschikking uitspraak te doen zonder de behandeling voort te zetten. In casu acht het Gerecht zich voldoende geïnformeerd door de processtukken en beslist het om met toepassing van dit artikel uitspraak te doen zonder de behandeling voort te zetten.

Voorwerp van het geding

[omissis]

22

In de tweede plaats is verzoekers met betrekking tot de formulering van hun eerste vordering, strekkende tot nietigverklaring van „de expliciete weigering van de [...] Commissie op [11] september 2019 om haar nalatigheid te erkennen”, bij de in punt 15 hierboven genoemde maatregel tot organisatie van de procesgang gevraagd om te preciseren of het beroep uitsluitend is gebaseerd op artikel 265 VWEU dan wel aldus moet worden uitgelegd dat het niet alleen een vordering wegens nalaten krachtens artikel 265 VWEU omvat, maar ook een vordering tot nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU. Bij brief, neergelegd ter griffie op 14 februari 2020, hebben verzoekers geantwoord dat het beroep zowel een vordering wegens nalaten krachtens artikel 265 VWEU als een vordering tot nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU omvat.

23

Tegen deze achtergrond dient te worden geoordeeld dat verzoekers met hun eerste vordering het Gerecht verzoeken om het in de brief van 11 september 2019 vervatte besluit nietig te verklaren waarbij de Commissie in essentie heeft geweigerd om een besluit te nemen tot behoud – na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie en ongeacht of er een akkoord over de voorwaarden voor die terugtrekking wordt gesloten – van het Europees burgerschap van bepaalde staatsburgers van het Verenigd Koninkrijk die op dat moment niet de nationaliteit van een lidstaat van de Unie hebben.

[omissis]

Vordering tot nietigverklaring

40

Zoals in punt 23 hierboven is opgemerkt, vorderen verzoekers nietigverklaring van het in de brief van 11 september 2019 vervatte besluit.

Ontvankelijkheid van de vordering tot nietigverklaring

[omissis]

43

In casu moet worden opgemerkt dat verzoekers, om het „nalaten” aan te tonen dat voortvloeit uit het feit dat de Commissie geen besluit heeft vastgesteld tot behoud van het Europees burgerschap van bepaalde staatsburgers van het Verenigd Koninkrijk op het moment van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, ongeacht of er een akkoord over de voorwaarden voor die terugtrekking wordt gesloten, in wezen drie middelen aanvoeren om het verlies van het Europees burgerschap door deze staatsburgers aan te vechten. Deze middelen zijn ontleend aan, ten eerste, schending van de Verdragen, het rechtzekerheidsbeginsel en de verworven rechten, ten tweede, schending van het evenredigheidsbeginsel en het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, en, ten derde, onrechtmatige ontneming van het stemrecht bij het referendum van 23 juni 2016 en de parlementsverkiezingen van 8 juni 2017 in strijd met het „beginsel van hoor en wederhoor”, het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten, het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven alsmede het „beginsel van gelijkheid inzake het stemrecht”.

44

Bij de brief van 11 september 2019, waartegen de vordering tot nietigverklaring is gericht, heeft de Commissie evenwel juist geweigerd om een besluit vast te stellen tot behoud van het Europees burgerschap van bepaalde staatsburgers van het Verenigd Koninkrijk. Hoewel de in punt 43 hierboven genoemde middelen en argumenten verwijzen naar een „nalaten” van de Commissie, moeten zij dus worden geacht ook ter ondersteuning van de vordering tot nietigverklaring te zijn aangevoerd.

[omissis]

Ontvankelijkheid van de middelen ter ondersteuning van de vordering tot nietigverklaring

46

Ambtshalve dient te worden nagegaan of verzoekers er belang bij hebben om de in punt 43 hierboven opgesomde middelen ter ondersteuning van de vordering tot nietigverklaring aan te voeren.

47

Het is immers vaste rechtspraak dat, ten eerste, een verzoeker geen rechtmatig belang kan hebben bij nietigverklaring van een besluit, wanneer bij voorbaat vaststaat dat het te zijnen aanzien enkel opnieuw zou kunnen worden bevestigd, en dat, ten tweede, een middel tot nietigverklaring niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van procesbelang wanneer, gesteld al dat dit middel gegrond zou zijn, de verzoeker met de nietigverklaring van de bestreden handeling op grond van dit middel niet zou zijn geholpen (zie arresten van 9 juni 2011, Evropaïki Dynamiki/ECB, C‑401/09 P, EU:C:2011:370, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 27 maart 2019, Canadian Solar Emea e.a./Raad, C‑236/17 P, EU:C:2019:258, punt 93).

48

Een verzoeker heeft er dus geen belang bij om op basis van een bepaald middel nietigverklaring van een besluit te vorderen wanneer de betrokken instelling over geen enkele beoordelingsmarge beschikt en gehouden is te handelen zoals zij heeft gedaan. In een dergelijk geval van gebonden bevoegdheid zou de nietigverklaring van voornoemd besluit op basis van dat middel enkel kunnen leiden tot de vaststelling van een nieuw besluit dat, wat het dispositief betreft, identiek is aan het nietig verklaarde besluit (zie in die zin arresten van 6 juli 1983, Geist/Commissie, 117/81, EU:C:1983:191, punt 7; 20 mei 1987, Souna/Commissie, 432/85, EU:C:1987:236, punt 20, en 28 november 2019, Portigon/CRU, T‑365/16, EU:T:2019:824, punt 192).

49

A fortiori heeft een verzoeker er geen belang bij om op basis van een bepaald middel nietigverklaring te vorderen van een besluit houdende weigering om te handelen op een gegeven gebied, wanneer de betrokken instelling hoe dan ook niet bevoegd is om op dit gebied te handelen, waardoor de nietigverklaring van een dergelijk besluit op basis van dat middel enkel zou kunnen leiden tot een nieuw besluit houdende weigering om op dat gebied te handelen.

50

In casu kunnen verzoekers bij nietigverklaring van het in de brief van 11 september 2019 vervatte besluit op basis van de in punt 43 hierboven genoemde middelen slechts genoegdoening krijgen indien de Commissie, door gehoor te geven aan de in de brief van 1 augustus 2019 geformuleerde uitnodiging tot handelen, vervolgens zelf een bindende handeling zou vaststellen tot behoud van het Europees burgerschap van bepaalde staatsburgers van het Verenigd Koninkrijk na de terugtrekking van dit land uit de Unie.

51

In herinnering moet worden gebracht dat krachtens artikel 13, lid 2, VEU elke instelling handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar in de Verdragen zijn toegedeeld en volgens de daarin bepaalde procedures, voorwaarden en doelstellingen. Hieruit volgt dat de Commissie, zoals zij heeft aangevoerd, alleen kan handelen op basis van de bevoegdheden die haar door de Verdragen zijn verleend.

52

Derhalve moet worden onderzocht of de Commissie bevoegd is om op de door verzoekers gewenste wijze te handelen.

53

Los van de vraag of de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie al dan niet kon leiden tot het verlies van het Europees burgerschap door alle staatsburgers van het Verenigd Koninkrijk die op het moment van die terugtrekking niet de nationaliteit van een lidstaat hadden, moet in dit verband worden vastgesteld dat geen van de bepalingen van de Verdragen of van het afgeleide recht de Commissie machtigt om bindende handelingen vast te stellen die ertoe strekken aan bepaalde categorieën personen het Europees burgerschap toe te kennen.

54

Dat de Commissie ter zake niet bevoegd is, wordt bevestigd door de omstandigheid dat zij in beginsel alleen bevoegd is om voorstellen te doen overeenkomstig artikel 17, lid 2, VEU.

55

Hoewel verzoekers stellen dat de Commissie bevoegd is om het Europees burgerschap van staatsburgers van het Verenigd Koninkrijk te handhaven op het moment van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, hebben zij verder geen enkele bepaling genoemd op grond waarvan de Commissie zelf bindende handelingen kan vaststellen die strekken tot toekenning of behoud van het Europees burgerschap ten behoeve van bepaalde categorieën personen. Verzoekers verwijzen in het verzoekschrift weliswaar naar artikel 25, tweede alinea, VWEU, maar die bepaling verleent de beslissingsbevoegdheid niet aan de Commissie, maar aan de Raad, het Europees Parlement en de lidstaten.

56

In deze omstandigheden is de Commissie duidelijk niet bevoegd om zelf een bindende handeling vast te stellen tot behoud, na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, van het Europees burgerschap van bepaalde staatsburgers van het Verenigd Koninkrijk.

57

Los van de vraag of de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie al dan niet kon leiden tot het verlies van het Europees burgerschap door alle staatsburgers van het Verenigd Koninkrijk die op het moment van die terugtrekking niet de nationaliteit van een lidstaat hadden, beschikte de Commissie dus in casu over geen enkele bevoegdheid om een bindende handeling vast te stellen tot behoud, na die terugtrekking, van het Unieburgerschap van bepaalde categorieën personen en was zij ertoe gehouden om te weigeren de door verzoekers verzochte handeling vast stellen.

58

Hieruit volgt dat de Commissie bij nietigverklaring van het in de brief van 11 september 2019 vervatte besluit op basis van de in punt 43 hierboven genoemde middelen kennelijk onbevoegd zou zijn en enkel opnieuw een besluit zou kunnen nemen waarbij zij weigert om de door verzoekers verzochte handeling vast te stellen. Verzoekers zouden met een dergelijke nietigverklaring dus niet zijn geholpen, zodat zij er geen rechtmatig belang bij hebben om de in punt 43 hierboven genoemde middelen aan te voeren. Deze middelen moeten dan ook niet‑ontvankelijk worden verklaard.

59

In deze omstandigheden is de vordering tot nietigverklaring, bij gebreke van enig ontvankelijk middel, zelf kennelijk niet‑ontvankelijk.

[omissis]

61

Uit het voorgaande volgt dat het beroep in zijn geheel moet worden verworpen.

[omissis]

 

HET GERECHT (Tiende kamer),

beschikt:

 

1)

Het beroep wordt verworpen.

 

2)

Harry Shindler en de overige verzoekers, wier namen zijn opgenomen in de bijlage, worden verwezen in de kosten, met inbegrip van de kosten van de procedure in kort geding.

 

3)

De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten dragen.

 

Luxemburg, 14 juli 2020.

De griffier

E. Coulon

De president

A. Kornezov


( *1 ) Procestaal: Frans.

( 1 ) De lijst van de overige verzoekers is enkel als bijlage bij de aan partijen betekende versie gevoegd.

( 2 ) Enkel de punten van deze beschikking waarvan het Gerecht publicatie nuttig acht, worden weergegeven.