10.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 45/36


Beroep ingesteld op 8 november 2019 – Rio Tinto European Holdings e.a./Commissie

(Zaak T-762/19)

(2020/C 45/36)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Rio Tinto European Holdings Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk), Rio Tinto International Holdings Ltd (Londen) en Rio Tinto Simfer UK Ltd (Londen) (vertegenwoordigers: N. Niejahr en B. Hoorelbeke, advocaten, A. Stratakis en P. O’Gara, Solicitors)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit (EU) 2019/1352 van de Commissie van 2 april 2019 betreffende steunmaatregel SA.44896 van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot een CFC-vrijstelling inzake groepsfinanciering (PB 2019, L 216, blz. 1), nietig verklaren, voor zover daarbij wordt vastgesteld dat de vermeende steunmaatregel steun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU en, onder meer bij verzoeksters, terugvordering, met rente, van die steun wordt gelast;

subsidiair de artikelen 2, 3 en 4 van het bestreden besluit nietig verklaren, voor zover daarbij, onder meer bij verzoeksters, terugvordering, met rente, van die steun wordt gelast;

de Commissie verwijzen in haar eigen kosten en de kosten die verzoeksters in verband met de onderhavige procedure heeft gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters vijf middelen aan.

1.

De Commissie heeft artikel 107, lid 1, VWEU geschonden door te oordelen dat de vermeende steunmaatregel een selectief voordeel verschaft aan:

a)

de ondernemingen die gebruik maken van de vrijstelling van 75 % voor in aanmerking komende leenverhoudingen met een laag risico, omdat de Commissie:

ten onrechte de CFC-regeling van het Verenigd Koninkrijk heeft aangemerkt als het referentiestelsel;

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door tot de slotsom te komen dat de vrijstelling van 75 % een afwijking van het referentiebelastingstelsel vormt, aangezien:

(i)

de vaststelling van een afwijking ten onrechte is gebaseerd op de regelgevingstechniek;

(ii)

de sleutelfuncties-test niet de bepalende test is voor de CFC-regeling van het Verenigd Koninkrijk; en

(iii)

in aanmerking komende en niet in aanmerking komende leenverhoudingen zich niet in dezelfde feitelijke en juridische situatie bevinden, en de Commissie in ieder geval blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad (1) analoog toe te passen, of overmatig te steunen op de bewoordingen daarvan.

blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting van de feiten en van het recht door tot de slotsom te komen dat de vrijstelling van 75 % niet wordt gerechtvaardigd door de aard en de algemene opzet van het belastingstelsel, zoals het geval is voor de vrijstelling inzake groepsfinanciering die van toepassing is op passieve financiële winsten die onder Section 371EC van de Taxation (International and Other Provisions) Act 2010 (kapitaalinvesteringen van het Verenigd Koninkrijk) vallen.

b)

de ondernemingen die gebruik maken van de vrijstellingen inzake overeenkomende rente en in aanmerking komende middelen, omdat de Commissie:

ten onrechte de CFC-regeling van het Verenigd Koninkrijk heeft aangemerkt als het referentiestelsel;

blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door tot de slotsom te komen dat de vrijstellingen inzake overeenkomende rente en in aanmerking komende middelen afwijkingen van het referentiebelastingstelsel vormen, aangezien:

(i)

ten onrechte op grond van de regelgevingstechniek is vastgesteld dat er sprake is van een afwijking en de sleutelfuncties-test niet de bepalende test is voor de CFC-regeling van het Verenigd Koninkrijk;

(ii)

belastingplichtigen die in aanmerking komen voor de vrijstelling inzake overeenkomende rente zich niet in dezelfde feitelijke en juridische situatie bevinden als belastingplichtigen die daar niet voor in aanmerking komen.

blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting van de feiten en van het recht door tot de slotsom te komen dat vrijstelling inzake overeenkomende rente niet wordt gerechtvaardigd door de aard en de algemene opzet van het belastingstelsel.

2.

De Commissie heeft artikel 107, lid 1, VWEU geschonden door niet aan te tonen dat de vermeende steunmaatregel het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kon beïnvloeden en de mededinging dreigde te vervalsen.

3.

Subsidiair heeft de Commissie artikel 49 VWEU geschonden door de vermeende steunmaatregel aan te merken als onverenigbare staatssteun die niet in strijd is met de vrijheid van vestiging zoals gewaarborgd door artikel 49 VWEU.

4.

De Commissie heeft het grondbeginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie geschonden door:

passieve financiële winsten uit in aanmerking komende leningen op dezelfde wijze te behandelen als passieve financiële winsten uit niet in aanmerking komende leningen; en

de vrijstelling inzake groepsfinanciering anders te behandelen naargelang de passieve financiële winsten onder Section 371EB dan wel onder Section 371EC van de Taxation (International and Other Provisions) Act 2010 vallen.

5.

Subsidiair heeft de Commissie – zelfs al zou de vermeende steunmaatregel onder artikel 107, lid 1, VWEU vallen – artikel 16, lid 1, van de procedureverordening (2) geschonden, door te gelasten dat bedragen aan vermeend onverenigbare steun worden teruggevorderd bij de begunstigden van de vermeende steunmaatregel, aangezien een dergelijke terugvordering in strijd is met algemene Unierechtelijke beginselen, te weten het vertrouwensbeginsel en het rechtzekerheidsbeginsel.


(1)  Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PB 2016, L 193, blz. 1).

(2)  Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB 2015, L 248, blz. 9).