2.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 406/34


Beroep ingesteld op 23 september 2019 – DD/FRA

(Zaak T-632/19)

(2019/C 406/44)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: DD (vertegenwoordigers: L. Levi en M. Vandenbussche, advocaten)

Verwerende partij: Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA)

Conclusies

toekenning aan verzoeker van vergoeding voor de door hem geleden morele schade zoals deze in de onderhavige zaak is aangegeven en die ex aequo et bono wordt begroot op een bedrag van 100 000,00 EUR;

nietigverklaring van het besluit van de directeur van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) van 19 november 2018 tot afwijzing van het verzoek dat door verzoeker is ingediend krachtens artikel 90, lid 1, van het Statuut;

voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van de directeur van het FRA van 12 juni 2019 tot afwijzing van de klacht die door verzoeker tegen bovengenoemd besluit van 19 november 2018 is ingediend krachtens artikel 90, lid 2, van het Statuut;

verwijzing van verweerder in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker zes middelen aan.

1.

Eerste middel: verzoeker is door verweerder niet gehoord en verweerder heeft geen besluit in de zin artikel 3 van bijlage IX bij het Statuut genomen naar aanleiding van het arrest van 8 oktober 2015 van het Gerecht voor ambtenarenzaken in de gevoegde zaken F-106/13 en F-25/14, DD/Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (EU:F:2015:118).

2.

Tweede middel: het administratief onderzoek en de aanvankelijke tuchtprocedure zijn ten onrechte ingeleid.

3.

Derde middel: verweerder heeft verzoeker niet vergoed voor de morele schade die voor hem voortvloeide uit de berisping die door het Gerecht voor ambtenarenzaken is vernietigd in het bovengenoemde arrest.

4.

Vierde middel: verweerder heeft nagelaten om het bovengenoemde arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken ten uitvoer te leggen en om de aan de tuchtprocedure voorafgaande procedure binnen een redelijke termijn en met de nodige zorgvuldigheid af te handelen.

5.

Vijfde middel: het openen en het voeren van het administratief onderzoek heeft schending opgeleverd van verordening (EG) nr. 45/2001 (1), het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en het recht op privéleven (artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie).

6.

Zesde middel: verweerder heeft meerdere ongegronde, lasterlijke en beledigende uitspraken over verzoeker gedaan, waardoor het beginsel van gezag van gewijsde, het vermoeden van onschuld en de zorgvuldigheidsplicht zijn geschonden.


(1)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 2001 L 8, blz. 1).