21.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 357/41


Beroep ingesteld op 22 augustus 2019 – thyssenkrupp AG/Commissie

(Zaak T-584/19)

(2019/C 357/50)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: thyssenkrupp AG (Duisburg en Essen, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Klusmann, J. Ziebarth en M. Dästner, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de bestreden beschikking volledig nietig te verklaren;

de verwerende partij te verwijzen in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen die in verband met enige interventie.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zeven middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan een onjuiste opvatting van de verwerende partij bij de definitie van nieuwe relevante productmarkten voor thermisch verzinkt breedbandstaal voor toepassingen in de automobielindustrie (Auto HDG) en voor bepaalde soorten verpakkingsstaal, hetgeen heeft geleid tot een onjuiste analyse van marktmacht na fusie, met name als gevolg van het verzuim in de beschikking om significante elementen van substitueerbaarheid van de vraag- en aanbodzijde te erkennen. De verzoekende partij is daarom van mening dat de verwerende partij ten onrechte elektrolytisch verzinkt staal niet in haar marktdefinitie heeft opgenomen en geen rekening heeft gehouden met de uitwisselbaarheid van gegalvaniseerde industriële en automobielproducten.

2.

Tweede middel, ontleend aan het feit dat de verwerende partij een fout heeft gemaakt door zowel voor Auto HDG als voor verpakkingsstaal uit te gaan van een EER-markt in plaats van een wereldwijde markt. De verwerende partij heeft de resultaten van haar marktonderzoek en de beoordeling van interne documenten die partijen haar hadden overgelegd, dus verkeerd geïnterpreteerd en heeft zich niet aan de juiste procedure en de beginselen van een behoorlijke procedure gehouden, doordat zij geen toereikende economische analyse heeft uitgevoerd. Bovendien zou de Commissie zich hebben gebaseerd op niet-overtuigend bewijs om te concluderen dat invoerstromen geen invloed hebben op de EER-prijzen voor Auto HDG en verpakkingsstaal.

3.

Derde middel, ontleend aan het feit dat de Commissie essentiële procedurevoorschriften heeft geschonden en een wezenlijk fout gemaakt door zogenaamd een significante belemmering voor daadwerkelijke mededinging vast te stellen met betrekking tot een afzonderlijke productmarkt voor Auto HDG.

4.

Vierde middel, ontleend aan het feit dat wat de vermeende afzonderlijke productmarkten voor blik (TP), elektrolytisch verchroomd staal (ECCS) en gelamineerd staal betreft, de beoordeling door de Commissie van de mededinging is gebaseerd op een onjuiste interpretatie en toepassing van de SIEC-test, waarbij op onrechtmatige wijze onverenigbare elementen van een SIEC (een significante belemmering voor daadwerkelijke mededinging) als gevolg van een exclusieve machtpositie worden gecombineerd met een SIEC als gevolg van niet-gecoördineerde (oligopolistische) effecten. Voorts is er sprake van een kennelijke beoordelingsfout met betrekking tot de invoer die gebaseerd is op selectief gekozen offertes uit het marktonderzoek en enkele verkeerd geïnterpreteerde interne documenten, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat de verwerende partij ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de relevantie van hoge invoerniveaus voor TP en ECCS en het potentieel van rerollers die de markt binnenkomen zoals in andere delen van de wereld reeds is gebeurd.

5.

Vijfde middel, ontleend aan het feit dat de oplossingen die voor Auto HDG en verpakkingsstaal zijn aangeboden, ten onrechte door de verwerende partij zijn afgewezen. Bovendien heeft de Commissie geen goede markttest van de aangeboden remedies uitgevoerd.

6.

Zesde middel, ontleend aan het feit dat de Commissie niet heeft voldaan aan de verplichting om te motiveren waarom haar aanvankelijke bezorgdheid zoals die in de mededeling van punten van bezwaar was geuit ten aanzien van korrelgericht elektrisch staal, verdwenen was.

7.

Zevende middel, ontleend aan het feit dat de verwerende partij een procedurefout heeft gemaakt door geen antwoorden af te dwingen op een groot aantal informatieverzoeken die naar marktdeelnemers in haar fase I en fase II onderzoek zijn verzonden en die in veel gevallen niet zijn beantwoord. Dit heeft een procedurele fout tot gevolg gehad en een verkeerde opvatting van het bewijs.