Zaak T‑305/19

Welmax + sp. z o. o. sp.k.

tegen

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 8 juli 2020

„Uniemerk – Oppositieprocedure – Internationale inschrijving met aanduiding van de Europese Unie – Woordmerk welmax – Ouder Uniewoordmerk valmex – Beroepstermijn voor de kamer van beroep – Tardiviteit – Aanvang – Kennisgeving – Bewijs van verzending per aangetekende brief – Mededeling via e-mail – Niet-nakoming van de verplichting om binnen de gestelde termijn de beroepstaks te betalen – Beroep dat wordt geacht niet te zijn ingesteld – Omvang van verzoeken tot regularisatie – Artikel 68, lid 1, van verordening (EU) 2017/1001 – Artikelen 23 en 56 tot en met 58 van gedelegeerde verordening (EU) 2018/625”

Uniemerk – Beroepsprocedure – Termijn en vorm van het beroep – Betaling van de beroepstaks na het verstrijken van de gestelde termijn – Beroep dat wordt geacht niet te zijn ingesteld – Verzoek tot regularisatie na het verstrijken van de termijn – Omvang

[Verordening 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 68, lid 1, art. 104 en 105; verordening 2018/625 van de Commissie, art. 23, lid 1, c), en lid 3]

(zie punten 65, 71‑77)

Samenvatting

Bij arrest van 8 juli 2020, Welmax +/EUIPO – Valmex Medical Imaging (welmax) (T‑305/19), heeft het Gerecht het beroep verworpen dat was ingesteld tegen de beslissing van de kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) waarbij die kamer het beroep van Welmax + (hierna: „verzoekster”) had verworpen omdat het wegens de niet-betaling van de beroepstaks binnen de gestelde termijn werd geacht niet te zijn ingesteld.

In casu had de oppositieafdeling van het EUIPO bij beslissing van 4 juli 2018 bescherming van de internationale inschrijving van verzoeksters woordmerk welmax voor bepaalde waren in de Unie geweigerd. Naar aanleiding van een e-mail van 20 september 2018 waarbij verzoekster het EUIPO meedeelde dat zij de beslissing van de oppositieafdeling nog steeds niet had ontvangen, heeft het EUIPO haar deze beslissing bij e-mail van 21 september 2018 ter kennis gebracht. Bij brief die door het EUIPO op 26 oktober 2018 is ontvangen, heeft verzoekster tegen die beslissing beroep ingesteld. Het EUIPO heeft de beroepstaks echter pas op 24 december 2018 ontvangen. De kamer van beroep van het EUIPO heeft daarop het beroep verworpen, omdat het wegens de tardieve betaling van de beroepstaks werd geacht niet te zijn ingesteld.

Om te beginnen heeft het Gerecht in herinnering gebracht dat de beroepstaks moet worden betaald opdat het beroep wordt geacht te zijn ingesteld, zodat deze betaling moet plaatsvinden binnen twee maanden na de dag waarop kennis is gegeven van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld. Vervolgens heeft het Gerecht opgemerkt dat de termijn voor de betaling van de beroepstaks, die twee maanden bedraagt en die begon te lopen vanaf de kennisgeving per e-mail van 21 september 2018, in casu is verstreken op 21 november 2018. Het Gerecht heeft dan ook vastgesteld dat de beroepstaks, die op 24 december 2018 is ontvangen, te laat is betaald.

In dit verband heeft het Gerecht opgemerkt dat de regularisatiemogelijkheden die artikel 23, lid 1, onder c), van gedelegeerde verordening 2018/625 ( 1 ) biedt om de niet-ontvankelijkheid van het beroep te voorkomen, geen betrekking hebben op de niet-betaling van de beroepstaks. In artikel 23, lid 3, van deze verordening is namelijk bepaald dat het beroep wordt geacht niet te zijn ingesteld indien de beroepstaks is betaald nadat de gestelde termijn is verstreken, zonder dat er een andere mogelijkheid tot regularisatie bestaat dan herstel in de vorige toestand, waarvoor de specifieke regeling van artikel 104 van verordening 2017/1001 ( 2 ) geldt. Verzoekster had evenwel geen verzoek tot herstel in de vorige toestand ingediend.

Voorts heeft het Gerecht erop gewezen dat de niet-betaling van de beroepstaks binnen de gestelde termijn enkel kan worden gerechtvaardigd wanneer er sprake is van niet te voorziene omstandigheden of overmacht dan wel van een verschoonbare dwaling, hetgeen verzoekster niet had gesteld. Bovendien heeft het Gerecht benadrukt dat het EUIPO niet was gehouden om verzoekster eraan te herinneren dat zij de beroepstaks binnen de gestelde termijn diende te betalen.

Het Gerecht heeft dan ook geoordeeld dat de kamer van beroep terecht had aangenomen dat verzoeksters beroep niet was ingesteld, op grond van de overweging dat de op 24 december 2018 ontvangen beroepstaks te laat was betaald.


( 1 ) Gedelegeerde verordening (EU) 2018/625 van de Commissie van 5 maart 2018 ter aanvulling van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Uniemerk en tot intrekking van gedelegeerde verordening (EU) 2017/1430 (PB 2018, L 104, blz. 1).

( 2 ) Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (PB 2017, L 154, blz. 1).