ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

24 november 2021 ( *1 )

„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Bevriezing van tegoeden – Beoordelingsfouten”

In zaak T‑257/19,

Khaldoun Al Zoubi, wonende te Damascus (Syrië), vertegenwoordigd door L. Cloquet, advocaat,

verzoeker,

tegen

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door S. Kyriakopoulou en V. Piessevaux als gemachtigden,

verweerder,

betreffende een verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (GBVB) 2019/87 van de Raad van 21 januari 2019 tot uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2019, L 18 I, blz. 13), uitvoeringsverordening (EU) 2019/85 van de Raad van 21 januari 2019 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2019, L 18 I, blz. 4), besluit (GBVB) 2019/806 van de Raad van 17 mei 2019 tot wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2019, L 132, blz. 36), uitvoeringsverordening (EU) 2019/798 van de Raad van 17 mei 2019 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2019, L 132 blz. 1), besluit (GBVB) 2020/719 van de Raad van 28 mei 2020 tot wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2020, L 168, blz. 66), en uitvoeringsverordening (EU) 2020/716 van de Raad van 28 mei 2020 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2020, L 168, blz. 1), voor zover deze handelingen verzoeker betreffen,

wijst

HET GERECHT (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: S. Gervasoni, president, L. Madise en J. Martín y Pérez de Nanclares (rapporteur), rechters,

griffier: B. Lefebvre, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 21 oktober 2020,

het navolgende

Arrest ( 1 )

Voorgeschiedenis van het geding en feiten die zich na de instelling van het beroep hebben voorgedaan

[omissis]

12

Bij uitvoeringsbesluit (GBVB) 2019/87 van de Raad van 21 januari 2019 tot uitvoering van besluit 2013/255 (PB 2019, L 18 I, blz. 13), en uitvoeringsverordening (EU) 2019/85 van de Raad van 21 januari 2019 tot uitvoering van verordening nr. 36/2012 (PB 2019, L 18 I, blz. 4) (hierna tezamen: „oorspronkelijke handelingen”), is verzoekers naam opgenomen in regel 268 van tabel A van de lijsten van personen, entiteiten en lichamen die onderworpen zijn aan de beperkende maatregelen, die zijn opgenomen in bijlage I bij besluit 2013/255 en in bijlage II bij verordening nr. 36/2012 (hierna tezamen: „betrokken lijsten”), met vermelding van de volgende redenen:

„Vooraanstaand zakenman in Syrië met belangen en activiteiten in diverse sectoren van de Syrische economie, zoals zijn rol als vicevoorzitter van Aman Holding en als meerderheidsaandeelhouder van luchtvaartmaatschappij Fly Aman. In die hoedanigheid heeft hij een band met Samer Foz. Aman Holding wordt vertegenwoordigd in en heeft een meerderheidsbelang in Aman [Dimashq], een joint venture voor de bouw van Marota City, een door het regime gesteund project voor luxewoningen en -bedrijven. Dankzij zijn functies van vicevoorzitter van Aman Holding profiteert [Al Zoubi] van het regime en/of steunt hij het.”

[omissis]

16

Op 17 mei 2019 heeft de Raad besluit (GBVB) 2019/806 tot wijziging van besluit 2013/255 (PB 2019, L 132, blz. 36) vastgesteld, waarbij de toepassing van dit laatste besluit werd verlengd tot 1 juni 2020. Diezelfde dag heeft de Raad ook uitvoeringsverordening (EU) 2019/798 tot uitvoering van verordening nr. 36/2012 (PB 2019, L 132, blz. 1) vastgesteld (hierna tezamen: „handhavingshandelingen van 2019”). Verzoekers naam is in een andere regel, regel 286, van tabel A van de betrokken lijsten gehandhaafd op dezelfde gronden als die welke in de oorspronkelijke handelingen waren opgenomen.

[omissis]

21

Op 28 mei 2020 heeft de Raad besluit (GBVB) 2020/719 tot wijziging van besluit 2013/255 (PB 2020, L 168, blz. 66) vastgesteld, waarbij de toepassing van dit laatste besluit werd verlengd tot 1 juni 2021, evenals uitvoeringsverordening (EU) 2020/716 tot uitvoering van verordening nr. 36/2012 (PB 2020, L 168, blz. 1) (hierna tezamen: „handhavingshandelingen van 2020”). Verzoekers naam is in regel 286 van tabel A van de betrokken lijsten gehandhaafd op gedeeltelijk andere gronden dan die welke in de handhavingshandelingen van 2019 waren vermeld. De Raad heeft de vaststelling van de beperkende maatregelen ten aanzien van verzoeker onderbouwd met vermelding van de volgende redenen:

„Vooraanstaand zakenman in Syrië met belangen en activiteiten in diverse sectoren van de Syrische economie, zoals zijn rol als vicevoorzitter van Aman Holding en als meerderheidsaandeelhouder van luchtvaartmaatschappij Fly Aman (tot februari 2019). In die hoedanigheid heeft hij een band met Samer Foz. Aman Holding wordt vertegenwoordigd in en heeft een meerderheidsbelang in Aman [Dimashq], een joint venture voor de bouw van Marota City, een door het regime gesteund project voor luxewoningen en -bedrijven. [Al Zoubi] profiteert van en verleent steun aan het Syrische regime. Stichtend lid van ‚Asas Iron Company’.”

[omissis]

Procedure en conclusies van partijen

23

Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 15 april 2019, heeft verzoeker het onderhavige beroep tot nietigverklaring van de oorspronkelijke handelingen ingesteld, voor zover deze handelingen hem betreffen.

24

Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 30 juli 2019, heeft verzoeker het verzoekschrift op grond van artikel 86 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht aangepast zodat het ook strekt tot nietigverklaring van de handhavingshandelingen van 2019, voor zover deze hem betreffen. Verzoeker heeft ook de vorderingen herhaald die hij in het verzoekschrift had uiteengezet.

25

Op 8 augustus 2019 heeft de Raad ter griffie van het Gerecht het verweerschrift en de opmerkingen over de eerste memorie houdende aanpassing ingediend.

26

De repliek is op 1 oktober 2019 neergelegd.

27

Bij beslissing van 17 oktober 2019 heeft de president van het Gerecht de zaak overeenkomstig artikel 27, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering toegewezen aan een nieuwe rechter-rapporteur, die is toegevoegd aan de Vierde kamer.

28

De dupliek is op 8 januari 2020 neergelegd.

29

De schriftelijke behandeling is op 8 januari 2020 gesloten.

30

In het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang als bedoeld in artikel 89, lid 3, onder a), van het Reglement voor de procesvoering heeft het Gerecht op 23 juli 2020 de Raad verzocht een reeks vragen te beantwoorden. De Raad heeft binnen de gestelde termijn op de vragen geantwoord.

31

Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 13 augustus 2020, heeft verzoeker het verzoekschrift op grond van artikel 86 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een tweede maal aangepast zodat het ook strekt tot nietigverklaring van de handhavingshandelingen van 2020, voor zover deze hem betreffen. Verzoeker heeft ook de vorderingen herhaald die in het verzoekschrift en in de eerste memorie houdende aanpassing waren uiteengezet, en nieuwe argumenten aangevoerd.

32

In het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang als bedoeld in artikel 89, lid 3, onder d), van het Reglement voor de procesvoering heeft het Gerecht op 30 september 2020 de Raad verzocht een stuk over te leggen. De Raad heeft binnen de gestelde termijn aan dat verzoek voldaan. Ter terechtzitting van 21 oktober 2020 heeft verzoeker geen opmerkingen ingediend over de antwoorden van de Raad op de verschillende maatregelen tot organisatie van de procesgang waartoe het Gerecht had besloten.

33

Op 2 oktober 2020 heeft de Raad zijn opmerkingen over de tweede memorie houdende aanpassing ingediend.

34

Partijen zijn ter terechtzitting van 21 oktober 2020 gehoord in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht.

35

Verzoeker verzoekt het Gerecht:

de oorspronkelijke handelingen, de handhavingshandelingen van 2019 en de handhavingshandelingen van 2020 (hierna tezamen: „bestreden handelingen”) nietig te verklaren voor zover zij hem betreffen;

de Raad te verwijzen in de kosten.

36

De Raad verzoekt het Gerecht:

het beroep te verwerpen;

verzoeker te verwijzen in de kosten;

subsidiair, voor het geval dat het Gerecht de bestreden handelingen nietig verklaart voor zover zij verzoeker betreffen, te gelasten dat de gevolgen van uitvoeringsbesluit 2019/87 en van besluiten 2019/806 en 2020/719, voor zover zij verzoeker betreffen, worden gehandhaafd totdat de nietigverklaring van uitvoeringsverordeningen 2019/85, 2019/798 en 2020/716, voor zover zij verzoeker betreffen, in werking treedt.

In rechte

[omissis]

Eerste middel: beoordelingsfouten

39

In de eerste plaats betwist verzoeker dat hij een vooraanstaand zakenman is die in Syrië actief is. In dit verband betwist hij de gegevens op basis waarvan de Raad zijn naam op de betrokken lijsten heeft opgenomen. Verzoeker stelt met name dat er een duidelijk onderscheid bestaat tussen de functie van hoofd van de uitvoerende directeuren van Aman Holding JSC, die hij heeft uitgeoefend, en de functie van vicevoorzitter. Voorts voert verzoeker aan dat hij met onmiddellijke ingang ontslag heeft genomen uit eerstgenoemde functie. Vervolgens erkent hij dat hij oprichter en meerderheidsaandeelhouder van Fly Aman LLC is, maar betoogt hij dat hij zijn volledige deelneming heeft overgedragen. Bovendien is de kwalificatie van verzoeker door de Raad als „bedrijfsleider die actief is in verschillende sectoren in Syrië en in het buitenland” niet onderbouwd, aangezien in document WK 47/2019 INIT slechts sprake is van twee ondernemingen met maatschappelijke zetel in Syrië ten aanzien waarvan de Raad kan bewijzen dat verzoeker er heeft gewerkt en dat hij de gestelde hoedanigheid heeft. Verzoeker is noch rechtstreeks noch indirect betrokken bij het project Marota City, zodat hij geen onteigende grond van door het conflict in Syrië ontheemde personen heeft kunnen ontwikkelen waardoor die personen niet naar hun huizen konden terugkeren. Voorts hebben verzoekers taken als werknemer van Aman Holding, aandeelhouder van Aman Damascus JSC (hierna: „Aman Dimashq”), waaraan de bouwrechten voor een deel van de gronden van Marota City waren toevertrouwd, nooit het toezicht op de activiteiten van Aman Dimashq omvat, dat was toevertrouwd aan een andere werknemer, Bashar Assi. Ten slotte heeft het project Marota City volgens verzoeker geenszins betrekking op de ontwikkeling van onteigende gronden, zodat noch het project Marota City in zijn geheel, noch Aman Dimashq als een door de staat gesteunde onderneming kan worden aangemerkt.

40

Wat in de tweede plaats de handhavingshandelingen van 2020 betreft, betwist verzoeker de nieuwe reden voor de opneming van zijn naam op de betrokken lijsten, welke reden verband houdt met zijn hoedanigheid van stichtend lid van Asas Iron Company, en voert hij in dit verband aan dat hij nooit stichtend lid of eigenaar van Asas Iron Company is geweest en nooit anderszins betrokken is geweest bij of zelfs maar banden heeft gehad met die onderneming.

41

In de derde plaats betoogt verzoeker dat de Raad onvoldoende informatie heeft verstrekt waaruit blijkt dat hij banden met het Syrische regime heeft. Voorts vloeit uit het bewijsmateriaal met betrekking tot verzoekers verkrijging van het Libanese staatsburgerschap voort dat hij geen deel uitmaakt van de beperkte kring van zakenlieden die dicht bij het Syrische regime staan en dat hij absoluut geen banden met dat regime heeft.

42

In de vierde plaats hebben veel van de stukken betrekking op Samer Foz of andere met hem verbonden ondernemingen, waarmee verzoeker evenwel geen banden onderhoudt, zoals Aman Dimashq. Voorts wordt in geen van de stukken van document WK 47/2019 INIT uitdrukkelijk verwezen naar verzoekers vermeende band met het Syrische regime. Verzoeker erkent daarentegen dat hij, als gewone werknemer van Aman Holding, voordien zakelijke betrekkingen met Foz heeft gehad.

43

De Raad betwist verzoekers argumenten.

Overwegingen vooraf

[omissis]

51

In herinnering gebracht zij dat de algemene criteria voor opneming op de betrokken lijsten in artikel 27, lid 1, en artikel 28, lid 1, van besluit 2013/255, zoals gewijzigd bij besluit 2015/1836, die wat de bevriezing van tegoeden betreft, zijn overgenomen in artikel 15, lid 1, onder a), van verordening nr. 36/2012, zoals gewijzigd bij verordening 2015/1828, bepalen dat jegens personen en entiteiten die baat hebben bij of steun verlenen aan het Syrische regime, beperkende maatregelen gelden. Evenzo bepalen artikel 27, lid 2, onder a), en lid 3, en artikel 28, lid 2, onder a), en lid 3, van besluit 2013/255, zoals gewijzigd bij besluit 2015/1836, die, wat de bevriezing van tegoeden betreft, zijn overgenomen in artikel 15, lid 1 bis, onder a), en lid 1 ter, van verordening nr. 36/2012, zoals gewijzigd bij verordening 2015/1828, dat jegens de categorie van „vooraanstaande zakenlieden die in Syrië actief zijn” beperkende maatregelen gelden, behalve als er voldoende informatie is waaruit blijkt dat zij niet of niet meer verbonden zijn met het regime of er geen invloed (meer) over uitoefenen, of geen echt omzeilingsrisico vormen.

52

Uit de in de punten 12 en 21 hierboven vermelde redenen voor de opneming van verzoekers naam op de betrokken lijsten moet worden afgeleid dat zijn naam op de betrokken lijsten is opgenomen en gehandhaafd wegens, ten eerste, zijn hoedanigheid van vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is en, ten tweede, zijn banden met het Syrische regime. Met andere woorden, de opneming van verzoekers naam op de betrokken lijsten is gebaseerd op, ten eerste, het criterium van artikel 27, lid 2, onder a), en artikel 28, lid 2, onder a), van besluit 2013/255, zoals gewijzigd bij besluit 2015/1836, en van artikel 15, lid 1 bis, onder a), van verordening nr. 36/2012, zoals gewijzigd bij verordening 2015/1828 (criterium van vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is) en, ten tweede, het criterium van artikel 27, lid 1, en artikel 28, lid 1, van dat besluit en artikel 15, lid 1, onder a), van die verordening (criterium van banden met het regime).

53

In dit verband moet worden opgemerkt dat de Raad in zijn schriftelijke stukken weliswaar heeft verklaard dat verzoeker uitsluitend op basis van het plaatsingscriterium dat is neergelegd in artikel 27, lid 2, onder a), en artikel 28, lid 2, onder a), van besluit 2013/255, zoals gewijzigd bij besluit 2015/1836, op de betrokken lijsten is opgenomen, maar ter terechtzitting heeft verklaard dat verzoeker op basis van drie plaatsingscriteria op die lijsten is opgenomen. De Raad heeft immers aangegeven dat verzoekers naam niet alleen op basis van de twee in punt 52 hierboven genoemde criteria op de betrokken lijsten was opgenomen, maar ook wegens zijn banden met Foz. Bijgevolg is de opneming van zijn naam ook gebaseerd op het criterium dat is omschreven in artikel 27, lid 2, laatste volzin, en in artikel 28, lid 2, laatste volzin, van besluit 2013/255, zoals gewijzigd bij besluit 2015/1836, en in artikel 15, lid 1 bis, laatste volzin, van verordening nr. 36/2012, zoals gewijzigd bij verordening 2015/1828 (personen en entiteiten die banden hebben met personen en entiteiten die onder een van de criteria voor opneming op de lijsten van de Unie vallen). In de context van de door de Raad in de bestreden handelingen aangevoerde motivering voor de opneming van verzoekers naam op de betrokken lijsten kan de tweede volzin van die motivering, volgens welke verzoeker „[i]n die hoedanigheid […] een band [heeft] met Samer Foz”, evenwel slechts worden begrepen onder verwijzing naar de eerste volzin, die zelf verwijst naar het criterium van de vooraanstaande zakenman. Bijgevolg is verzoekers naam wel degelijk op de betrokken lijsten geplaatst en gehandhaafd op grond van de twee in punt 52 hierboven genoemde criteria.

[omissis]

Hoedanigheid van vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is

81

Nagegaan moet worden of het geheel van de door de Raad overgelegde bewijzen voldoet aan de bewijslast die overeenkomstig de in punt 46 hierboven aangehaalde rechtspraak op de Raad rust, en aldus een reeks van voldoende concrete, nauwkeurige en onderling overeenstemmende aanwijzingen vormt ter onderbouwing van de eerste reden voor opneming op de betrokken lijsten.

82

In dit verband heeft de Raad zich op het standpunt gesteld dat verzoeker een vooraanstaand zakenman is die in Syrië actief is wegens zijn belangen en activiteiten in diverse sectoren van de Syrische economie. Wat de oorspronkelijke handelingen en de handhavingshandelingen van 2019 betreft, hebben de bewijzen die voortvloeien uit document WK 47/2019 INIT betrekking op twee hoofdactiviteiten, te weten, ten eerste, verzoekers hoedanigheid van meerderheidsaandeelhouder van luchtvaartmaatschappij Fly Aman en, ten tweede, zijn hoedanigheid van vicevoorzitter van Aman Holding, een onderneming die wordt vertegenwoordigd in de raad van bestuur van Aman Dimashq, een joint venture voor de bouw van het project Marota City. Tevens wordt melding gemaakt van de banden van verzoeker met Foz. Wat de handhavingshandelingen van 2020 betreft, wordt naast bovengenoemde gegevens, in de aanvullende bewijzen die voortvloeien uit document WK 3600/2020 REV 1, melding gemaakt van het feit dat verzoeker stichtend lid van Asas Iron Company is.

83

Bijgevolg moet elk van die gegevens worden onderzocht.

– Hoedanigheid van meerderheidsaandeelhouder van Fly Aman

[omissis]

85

Uit de op de websites „meirss.org”, „Aliqtisadi” en „7al.net” gepubliceerde artikelen, die zijn overgenomen in document WK 47/2019 INIT, blijkt dat verzoeker meerderheidsaandeelhouder van Fly Aman is en als zodanig 90 % van de aandelen van die onderneming bezit. Bovendien geeft het op de Syrische website „7al.net” gepubliceerde artikel aan dat hij in samenwerking met zakenman Assi een nieuwe luchtvaartmaatschappij, Fly Aman, heeft opgericht. Volgens die website heeft het Syrische ministerie van Binnenlandse Handel en Consumentenbescherming de statuten van die luchtvaartmaatschappij bekrachtigd. Ten slotte volgt ook uit het artikel van de website „Aliqtisadi”, dat is opgenomen in het document WK 3600/2020 REV 1, dat verzoeker voorzitter en medeoprichter van Fly Aman is.

86

Verzoeker betwist dit en stelt dat hij geen enkel aandeel van Fly Aman bezit aangezien hij zijn volledige deelneming heeft overgedragen. Daartoe legt hij het inschrijvingsbewijs van Fly Aman van 28 mei 2018 over, alsook de op 22 februari 2018 bekrachtigde statuten van Fly Aman, waaruit in wezen voortvloeit dat hij aanvankelijk samen met de onderneming B meerderheidsaandeelhouder van Fly Aman was. Hij legt tevens besluit 2274/169/12/3 van 14 februari 2019 van het Syrische ministerie van Binnenlandse Handel en Consumentenbescherming over, waarin wordt verwezen naar een aangetekende brief van Fly Aman. In besluit 2274/169/12/3 wordt vermeld dat verzoekers deelneming in Fly Aman deels is overgedragen aan de onderneming B (die vanaf dat moment 20 % van de aandelen in handen heeft) en deels aan de aandeelhouders C en D, die samen 80 % van het aandelenkapitaal van Fly Aman in handen hebben.

87

Volgens vaste rechtspraak moet de rechtmatigheid van een Uniehandeling worden beoordeeld aan de hand van de feiten en de juridische situatie op de datum waarop die handeling werd vastgesteld (zie arresten van 3 september 2015, Inuit Tapiriit Kanatami e.a./Commissie, C‑398/13 P, EU:C:2015:535, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 4 september 2015, NIOC e.a./Raad, T‑577/12, niet gepubliceerd, EU:T:2015:596, punt 112 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

88

Wat in casu de oorspronkelijke handelingen betreft, moet worden opgemerkt dat de overdracht van verzoekers aandelen van Fly Aman, die in besluit 2274/169/12/3 is bevestigd, na de vaststelling van die handelingen heeft plaatsgevonden. Overeenkomstig de in punt 87 hierboven in herinnering gebrachte rechtspraak kan besluit 2274/169/12/3 dus niet afdoen aan de rechtmatigheid van de oorspronkelijke handelingen. Voorts blijkt uit de statuten van Fly Aman van 22 februari 2018 dat verzoeker op de datum van vaststelling van de oorspronkelijke handelingen meerderheidsaandeelhouder van Fly Aman was. Zoals de Raad terecht opmerkt, bevestigt verzoekers stelling dat hij geen aandelen meer in zijn bezit heeft, hoe dan ook dat hij er in zijn bezit heeft gehad. Bijgevolg is dat deel van de motivering van de oorspronkelijke handelingen gegrond.

89

Wat de handhavingshandelingen van 2019 betreft, dient eraan te worden herinnerd dat het aan de Unierechter staat om, in het kader van zijn toetsing van de rechtmatigheid van de opneming van de naam van een persoon of entiteit op door de Raad opgestelde lijsten, de materiële juistheid van de gestelde feiten te verifiëren in het licht van de door de bevoegde autoriteit van de Unie verstrekte informatie of gegevens, en om de bewijskracht daarvan te beoordelen gelet op de opmerkingen die daarover met name door de betrokken persoon of entiteit zijn ingediend, zoals in punt 48 hierboven in herinnering is gebracht. De Unierechter kan zich aldus baseren op alle belastende en ontlastende gegevens die hem tijdens de gerechtelijke procedure door de partijen zijn meegedeeld. In dit verband vloeit uit overweging 15 van besluit 2015/1836 voort dat „[a]lle besluiten tot plaatsing op de lijst […] op individuele basis en per geval [moeten] worden genomen, rekening houdend met de evenredigheid van de maatregel”.

90

Uit de gegevens van het dossier blijkt evenwel dat verzoeker heeft aangetoond dat hij zijn aandelen in Fly Aman heeft overgedragen. Verzoeker heeft in dit verband besluit 2274/169/12/3 overgelegd, dat dateert van vóór de vaststelling van de handhavingshandelingen van 2019. Voorts zij opgemerkt dat de Raad in de handhavingshandelingen van 2020 heeft erkend dat verzoeker vanaf februari 2019 geen meerderheidsaandeelhouder van Fly Aman meer was. De motivering van de handhavingshandelingen van 2020 weerspiegelt immers de inhoud van besluit 2274/169/12/3, aangezien in dat besluit de daadwerkelijke datum van de overdracht van die deelneming, te weten „februari 2019” wordt vermeld.

91

Bovendien kan de omstandigheid dat de Raad bij de vaststelling van de handhavingshandelingen van 2019 niet op de hoogte kon zijn van besluit 2274/169/12/3 aangezien dat besluit alleen maar was meegedeeld aan enkele administratieve organen, het onderzoek door de Unierechter van de rechtmatigheid van de opneming van verzoekers naam op de betrokken lijsten niet beperken. Evenzo kan de beoordeling van de rechtmatigheid van de opneming van verzoekers naam op de betrokken lijsten niet worden beperkt tot de omstandigheid dat verzoeker in zijn briefwisseling met de Raad tijdens de evaluatieprocedure die vóór de vaststelling van de handhavingshandelingen van 2019 heeft plaatsgevonden, geen melding heeft gemaakt van besluit 2274/169/12/3 (zie in die zin arrest van 26 oktober 2012, Oil Turbo Compressor/Raad, T‑63/12, EU:T:2012:579, punten 2124). Bijgevolg moet worden geconcludeerd dat verzoeker in het kader van de onderhavige procedure heeft aangetoond dat hij ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van 2019 geen meerderheidsaandeelhouder van Fly Aman meer was.

92

Dat onderdeel van de motivering van de handhavingshandelingen van 2019 is dus ongegrond.

93

Met betrekking tot de handhavingshandelingen van 2020 moet worden opgemerkt dat de Raad verzoekers naam op de betrokken lijsten heeft gehandhaafd omdat hij meerderheidsaandeelhouder was, maar wel heeft vermeld dat de overdracht van verzoekers aandelen in februari 2019 heeft plaatsgevonden.

94

In casu blijkt niet uit document WK 3600/2020 REV 1 dat de Raad ernstige en onderling overeenstemmende aanwijzingen heeft verstrekt op grond waarvan redelijkerwijs kon worden aangenomen dat verzoeker banden met Fly Aman had hoewel hij op de datum van vaststelling van de handhavingshandelingen van 2020 geen aandelen meer in die luchtvaartmaatschappij bezat. De drie artikelen van de websites „Eqtsad News”, „Aliqtisadi” en „newturkpost.com” zijn inderdaad na de vaststelling van besluit 2274/169/12/3 geraadpleegd of gepubliceerd, maar verwijzen niet naar de overdracht van deelnemingen, noch naar het bestaan van andere banden tussen Fly Aman en verzoeker. Aldus bevat document WK 3600/2020 REV 1 geen enkel bewijs dat kan rechtvaardigen dat die vermelding in de motivering voor de opneming van verzoekers naam op de betrokken lijsten, ondanks de overdracht van aandelen in februari 2019, moest worden gehandhaafd. Voorts moet nog worden opgemerkt dat de Raad ter terechtzitting weliswaar heeft betoogd dat het feit dat verzoeker afstand had gedaan van die deelneming, een aanwijzing vormde dat hij nog steeds een vooraanstaand zakenman was die in Syrië actief was, maar dat de Raad zijn betoog niet heeft onderbouwd.

95

Dat onderdeel van de motivering van de handhavingshandelingen van 2020 is derhalve ongegrond.

96

Daaruit volgt dat het onderdeel van de motivering met betrekking tot verzoekers meerderheidsbelang in Fly Aman alleen gegrond is voor zover het op de oorspronkelijke handelingen ziet.

– Hoedanigheid van vicevoorzitter van Aman Holding

97

Uit het uittreksel van de blog „Salon Syria” van 7 juni 2018 en het artikel van de website „meirss.org”, die zijn opgenomen in document WK 47/2019 INIT, blijkt dat verzoeker vicevoorzitter van Aman Holding is, hetgeen wordt bevestigd door de artikelen van de websites „Eqtsad News”, „Alqtisadi” en „newturkpost.com”, die in document WK 3600/2020 REV 1 zijn opgenomen. Voorts wordt in het artikel van de website „7al.net”, dat is opgenomen in document WK 47/2019 INIT, gesteld dat verzoeker werknemer van een onderneming van Foz is.

98

Verzoeker ontkent evenwel, zonder op dit punt door de Raad te zijn weersproken, dat hij de functie van vicevoorzitter van Aman Holding heeft bekleed en stelt dat hij binnen Aman Holding de functie bekleedde van hoofd van de uitvoerende directeuren. Ten bewijze daarvan legt hij zijn arbeidsovereenkomst van 18 januari 2017 over. Tot staving van zijn stelling legt hij ook de statuten van Aman Holding en het „oude” inschrijvingsbewijs van die onderneming over, uit welke documenten duidelijk blijkt dat er een onderscheid bestond tussen de raad van bestuur, waarin hij geen zitting had, en de uitvoerende directeuren, van wie hij er een was. Zo wordt verzoeker daarin aangewezen als hoofd van de uitvoerende directeuren van de onderneming. Derhalve heeft verzoeker door middel van zijn arbeidsovereenkomst van 18 januari 2017, de statuten van Aman Holding en het inschrijvingsbewijs van die onderneming, dat afkomstig is van de Syrische administratie en waarvan de betrouwbaarheid door de Raad overigens niet wordt betwist, op geldige wijze aangetoond dat hij niet de functie van vicevoorzitter van Aman Holding bekleedde.

99

Daaruit volgt dat het onderdeel van de motivering van de bestreden handelingen dat betrekking heeft op verzoekers functie van vicevoorzitter van Aman Holding ongegrond is.

– Deelname van Aman Holding, die wordt vertegenwoordigd in de raad van bestuur van Aman Dimashq, een joint venture voor de bouw van Marota City, aan een door het Syrische regime gesteund project voor luxewoningen en -bedrijven

100

Vooraf moet worden begrepen dat, zoals de Raad ter terechtzitting heeft bevestigd, de motivering van de bestreden handelingen in het Frans, waarin wordt vermeld dat „Aman Holding est représentée au conseil d’administration d’Aman [Dimashq] (dans lequel il détient une participation majoritaire)” („Aman Holding vertegenwoordigd [wordt] in en […] een meerderheidsbelang [heeft] in Aman [Dimashq]”) een vertaalfout bevat. Anders dan zou kunnen worden begrepen, is het namelijk wel degelijk Aman Holding die een meerderheidsbelang in Aman Dimashq heeft en niet verzoeker. Tussen de partijen bestaat er dus geen betwisting over het feit dat verzoeker geen enkele deelneming in Aman Dimashq bezit.

101

Om te beginnen betoogt verzoeker dat het enige verband dat tussen hem en het project Marota City zou kunnen bestaan, het feit is dat Aman Holding aandeelhouder is van de joint venture Aman Dimashq. Dienaangaande zij erop gewezen dat uit verzoekers schriftelijke stukken blijkt dat Aman Holding 40 % van de aandelen van Aman Dimashq bezit en dat de andere aandeelhouders van die joint venture, namelijk Foz for Trading en Damascus Cham Holding, respectievelijk 11 % en 49 % van haar aandelen in handen hebben. Uit die verdeling van de aandelen kan dus worden afgeleid dat Aman Holding een zekere beslissingsbevoegdheid heeft in de raad van bestuur van Aman Dimashq.

102

Vervolgens moet, zonder dat het project Marota City in detail hoeft te worden onderzocht, in herinnering worden gebracht dat in punt 99 hierboven is vastgesteld dat de Raad verzoekers hoedanigheid van vicevoorzitter van Aman Holding ten onrechte heeft gebruikt om diens hoedanigheid van vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is aan te tonen. Daaruit volgt dat de Raad zich a fortiori niet kan beroepen op verzoekers deelname, als vicevoorzitter van Aman Holding, aan het project Marota City om die hoedanigheid te bewijzen.

103

Hoe dan ook heeft verzoeker, zoals het Gerecht in punt 98 hierboven heeft erkend, op goede gronden aangetoond dat hij binnen Aman Holding de functie van hoofd van de uitvoerende directeuren uitoefende en niet de functie van vicevoorzitter. In dit verband moet worden opgemerkt dat verzoeker in het organogram van de onderneming een belangrijke plaats inneemt, dat hij over een aantal bevoegdheidsdelegaties beschikt en dat hij verantwoordelijk is voor het toezicht op de uitvoerende directeuren en dus voor de uitvoering van de strategische beslissingen van Aman Holding, maar dat hij een werknemer van Aman Holding blijft, hetgeen niet wordt betwist door de Raad. Voorts betoogt verzoeker terecht dat de taken die hem als werknemer van Aman Holding zijn toevertrouwd, nooit het toezicht op de activiteiten van Aman Dimashq hebben omvat. Die taak is toevertrouwd aan een andere werknemer, namelijk Assi, die in die hoedanigheid is aangewezen als voorzitter van de raad van bestuur van Aman Dimashq om de raad van bestuur van Aman Holding op de hoogte te houden van de ontwikkeling van Aman Dimashq, hetgeen in wezen wordt bevestigd door de pagina van de website „Damacham.sy” van Damascus Cham Holding. De partijen zijn het erover eens dat verzoeker geen zitting heeft in de raad van bestuur van Aman Dimashq. Voorts is het juist dat uit de door verzoeker overgelegde arbeidsovereenkomst van Assi van 4 oktober 2017 blijkt dat de functie van Assi als projectmanager onder de verantwoordelijkheid van met name het hoofd van de uitvoerende directeuren van Aman Holding valt. Niettemin blijkt noch uit de documenten WK 47/2019 INIT en WK 3600/2020 REV 1, noch uit de stukken van de Raad dat er op de datum van vaststelling van de bestreden handelingen bij de uitvoering van het project Marota City een toezichtsrelatie bestond tussen verzoeker en Assi. Derhalve heeft de Raad niet aangetoond dat verzoekers functies binnen Aman Holding, in het kader van het meerderheidsbelang van Aman Holding in Aman Dimashq de uitoefening van besluitvormingsverantwoordelijkheden in de raad van bestuur van Aman Dimashq omvatten.

104

Daaruit volgt dat het onderdeel van de motivering van de bestreden handelingen dat betrekking heeft op de deelname van verzoeker als vicevoorzitter van Aman Holding aan het project Marota City ongegrond is.

– Verzoekers banden met Foz

105

Om te beginnen zij eraan herinnerd dat, zoals in punt 53 hierboven is aangegeven, de tweede volzin van de motivering voor de opneming en de handhaving van verzoekers naam op de betrokken lijsten, volgens welke hij „[i]n die hoedanigheid […] een band [heeft] met Samer Foz”, slechts kan worden begrepen onder verwijzing naar de eerste volzin, die verwijst naar verzoekers activiteiten, met name naar zijn hoedanigheid van meerderheidsaandeelhouder van Fly Aman en zijn hoedanigheid van vicevoorzitter van Aman Holding. Daaruit moet worden afgeleid dat de Raad de banden die verzoeker in het kader van zijn beroepsactiviteiten heeft met Foz, heeft beschouwd als een gegeven op basis waarvan verzoekers hoedanigheid van vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is, kon worden vastgesteld. Voorts zij erop gewezen dat de naam van Foz is opgenomen, en vervolgens is gehandhaafd, in regel 278 van tabel A van de betrokken lijsten op grond van, ten eerste, zijn hoedanigheid van vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is en, ten tweede, zijn banden met het Syrische regime, overeenkomstig de in punt 52 hierboven in herinnering gebrachte criteria.

106

Vervolgens moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat de nauwe band tussen verzoeker en Foz ter sprake wordt gebracht in de artikelen van de websites „aawsat.com”, waarin verzoeker wordt aangemerkt als hoofd van het kabinet van Foz, en „meirss.org”, welke artikelen zijn opgenomen in document WK 47/2019 INIT. Bovendien blijkt uit het artikel van de website „Eqtsad News”, dat in het kader van document WK 3600/2020 REV 1 is overgelegd, dat verzoeker een zakenpartner van Foz is.

107

In de tweede plaats zij eraan herinnerd dat in punt 99 hierboven is vastgesteld dat verzoeker geen vicevoorzitter van Aman Holding is. Voorts heeft hij een inschrijvingsbewijs van Aman Holding van september 2019 overgelegd alsook correspondentie tussen hem en die onderneming, waaruit blijkt dat hij vanaf 22 januari 2019 niet langer de functie van hoofd van de uitvoerende directeuren van Aman Holding bekleedde.

108

Daaruit volgt dat, wat de oorspronkelijke handelingen betreft, de banden tussen verzoeker en Foz terug te voeren zijn tot het feit dat verzoeker meerderheidsaandeelhouder van Fly Aman was. Ter terechtzitting heeft verzoeker betoogd dat Fly Aman in opdracht van Foz is opgericht en dat de oprichting van die luchtvaartmaatschappij in het kader van zijn professionele relatie heeft plaatsgevonden, aangezien Foz op dat ogenblik zijn werkgever was. De Raad heeft in het kader van document WK 47/2019 INIT echter niet, in de zin van de in punt 46 hierboven in herinnering gebrachte rechtspraak, voldoende concrete, nauwkeurige en onderling overeenstemmende aanwijzingen gegeven die op toereikende wijze kunnen aantonen dat de band tussen verzoeker en Foz verder ging dan louter een professionele relatie die tussen een werkgever en zijn werknemer kan bestaan, op basis waarvan hij verzoeker, die banden heeft met Foz, op goede gronden kan aanmerken als vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is.

109

Met betrekking tot de handhavingshandelingen van 2019 en die van 2020 moet worden opgemerkt dat, aangezien verzoeker vanaf februari 2019 niet langer meerderheidsaandeelhouder van Fly Aman was en ontslag heeft genomen uit zijn functie van hoofd van de uitvoerende directeuren van Aman Holding, de bevoorrechte banden die hij uit hoofde van die hoedanigheden eventueel met Foz onderhield, hoe dan ook niet meer bewezen zijn. De Raad slaagt er dus niet in om aan te tonen dat verzoeker wegens zijn beroepsactiviteiten banden heeft met Foz.

110

Bijgevolg kon de Raad zich in de bestreden handelingen niet baseren op de banden tussen verzoeker en Foz om aan te tonen dat verzoeker een vooraanstaand zakenman is die in Syrië actief is.

– Oprichting van Asas Iron Company

111

Wat het nieuwe onderdeel van de motivering in de handhavingshandelingen van 2020 betreft, blijkt uit de artikelen van de websites „Eqtsad News” en „Aliqtisadi”, die zijn opgenomen in document WK 3600/2020 REV 1, dat verzoeker respectievelijk een stichtend lid en een lid van de raad van bestuur van de onderneming Assas lil-Hadid is. In dit verband moet worden opgemerkt dat, zoals verzoeker stelt, de door de Raad gemaakte samenvattingen van de artikelen van die websites de benaming „Asas Iron Company” in plaats van „Assas lil-Hadid” vermelden. Het gaat evenwel wel degelijk om dezelfde onderneming. De eerste naam is immers de Engelse vertaling van de tweede naam, die de Arabische naam van de entiteit is. De statuten van Asas Iron Company, die zijn bekrachtigd door de vertegenwoordiger van de oprichters van die onderneming en door het Syrische ministerie van Binnenlandse Handel en Consumentenbescherming, en het inschrijvingsbewijs van Asas Iron Company van 6 november 2019, die door verzoeker zijn overgelegd, bevestigen dat die twee namen met elkaar overeenstemmen.

112

Vervolgens betwist verzoeker dat hij een stichtend lid van Asas Iron Company is. Hij stelt dat hij nooit oprichter noch eigenaar van die onderneming is geweest en dat hij er nooit anderszins bij betrokken is geweest of er zelfs maar banden mee heeft gehad, aangezien hij geen deel uitmaakt van de bestuurs- en leidinggevende organen ervan.

113

In dit verband legt verzoeker het inschrijvingsbewijs en de statuten van Asas Iron Company over, waarin zijn naam niet voorkomt. Voorts zijn de eigenaars van Asas Iron Company volgens artikel 5 van die statuten E en F. Zij bezitten elk 500 aandelen, die 50 % vertegenwoordigen van alle aandelen van de onderneming, met een waarde van 1,5 miljard Syrische pond (SYP) (ongeveer 3,03 miljoen EUR). Bovendien bedraagt het kapitaal volgens de statuten van Asas Iron Company 3 miljard SYP (ongeveer 6,06 miljoen EUR), hetgeen ook overeenkomt met het bedrag dat op het inschrijvingsbewijs van die onderneming wordt vermeld. Derhalve heeft verzoeker op geldige wijze aangetoond dat hij niet de oprichter van Asas Iron Company was.

114

Aan die vaststelling kan niet worden afgedaan door het argument waarmee de Raad de relevantie betwist van de statuten van Asas Iron Company en van het inschrijvingsbewijs, die door verzoeker zijn overgelegd, door in wezen te stellen dat uit dat bewijsmateriaal blijkt dat verzoeker vanaf 6 november 2019 niet langer een van de eigenaren van de onderneming was. De Raad betoogt dat de rechtsvorm van de onderneming bij besluit nr. 832 van 19 maart 2019 van het Syrische ministerie van Binnenlandse Handel en Consumentenbescherming, welk besluit door verzoeker is overgelegd, is gewijzigd. Asas Iron Company, die een eenpersoonsvennootschap met beperkte aansprakelijkheid was, is aldus de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Asas Iron Company geworden, nadat de aandeelhouder 50 % van zijn aandelen had overgedragen. Volgens de Raad kon op basis van de statuten van Asas Iron Company en het inschrijvingsbewijs echter niet worden nagegaan wie de stichtende aandeelhouders van Asas Iron Company waren geweest tussen de datum van oprichting van die onderneming, namelijk 30 maart 2017, en de datum van besluit nr. 832, dat wil zeggen vóór de wijziging van de rechtsvorm van de vennootschap. Met andere woorden, de Raad betoogt dat verzoeker als enige stichtend vennoot van de eenpersoonsvennootschap met beperkte aansprakelijkheid had kunnen zijn ingeschreven voordat hij zijn aandelen overdroeg, om niet langer voor te komen in de officiële stukken met betrekking tot Asas Iron Company, maar voert geen bewijs aan tot staving van zijn betoog.

115

In dit verband moet worden vastgesteld dat, zelfs al was verzoeker daadwerkelijk de oprichter van Asas Iron Company, uit de door hem overgelegde stukken blijkt dat hij op de datum van vaststelling van de handhavingshandelingen van 2020 niet langer aan die vennootschap verbonden was.

116

Uit het voorgaande volgt dat verzoeker op geldige wijze heeft aangetoond dat hij op de datum van vaststelling van de handhavingshandelingen van 2020 ten eerste geen enkele deelneming in Asas Iron Company bezat en ten tweede niet als stichtend lid van die vennootschap was aangewezen.

117

De Raad kon zich dus niet baseren op verzoekers hoedanigheid van oprichter van Asas Iron Company om hem aan te merken als vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is.

– Conclusie over verzoekers hoedanigheid van vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is

118

Wat in de eerste plaats de oorspronkelijke handelingen betreft, moet uit het voorgaande worden geconcludeerd dat de Raad een reeks voldoende concrete, nauwkeurige en onderling overeenstemmende aanwijzingen heeft verstrekt op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verzoeker meerderheidsaandeelhouder van Fly Aman was. Daarentegen heeft de Raad materiële fouten gemaakt door verzoekers naam op de betrokken lijsten op te nemen wegens zijn hoedanigheid van vicevoorzitter van Aman Holding, aangezien verzoeker, zoals blijkt uit punt 98 hierboven, heeft aangetoond dat hij hoofd van de uitvoerende directeuren van die vennootschap was. Aangezien verzoeker geen vicevoorzitter van Aman Holding is, neemt hij dus niet in die hoedanigheid deel aan het project Marota City en heeft hij geen banden met Foz. Voorts heeft de Raad niet aan de hand van voldoende concrete, nauwkeurige en onderling overeenstemmende aanwijzingen aangetoond dat er een verband bestaat tussen verzoekers hoedanigheid van meerderheidsaandeelhouder van Fly Aman en Foz.

119

Wat in de tweede plaats de handhavingshandelingen van 2019 betreft, heeft de Raad – boven op hetgeen in punt 118 hierboven is overwogen – een materiële fout gemaakt, aangezien verzoeker heeft aangetoond dat hij vanaf 14 februari 2019 geen aandelen meer had in het kapitaal van Fly Aman. Bijgevolg had verzoeker geen banden met Foz in die hoedanigheid.

120

In de derde plaats heeft de Raad, wat de handhavingshandelingen van 2020 betreft – boven op hetgeen in de punten 118 en 119 is overwogen – een materiële fout gemaakt, aangezien verzoeker heeft bewezen, ten eerste, dat hij geen aandelen in Asas Iron Company bezat en, ten tweede, dat hij geen stichtend lid van die vennootschap was.

121

Uit al het voorgaande volgt dat verzoeker, in tegenstelling tot wat is vermeld in de motivering voor de opneming van zijn naam op de lijsten in de oorspronkelijke handelingen, geen „belangen en activiteiten in diverse sectoren van de Syrische economie” heeft. Zoals uit punt 118 hierboven blijkt, kan de Raad immers enkel aantonen dat verzoeker wat de oorspronkelijke handelingen betreft belangen heeft in Fly Aman, hetgeen onvoldoende is om te voldoen aan het criterium van vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is. Wat voorts de handhavingshandelingen van 2019 en de handhavingshandelingen van 2020 betreft, heeft de Raad niet aangetoond dat verzoeker op de datum van vaststelling van die handelingen een vooraanstaand zakenman was die in Syrië actief is. Derhalve is de eerste reden voor opneming op de betrokken lijsten onvoldoende onderbouwd.

122

Bijgevolg moet de tweede reden voor opneming op de betrokken lijsten worden onderzocht.

Banden met het Syrische regime

123

Om te beginnen moet worden opgemerkt dat uit de oorspronkelijke handelingen en de handhavingshandelingen van 2019 volgt dat verzoeker uit hoofde van zijn functie van vicevoorzitter van Aman Holding het Syrische regime steunt en baat heeft bij dat regime, terwijl hij dat volgens de handhavingshandelingen van 2020 doet uit hoofde van al zijn activiteiten en belangen, zoals die zijn vermeld in de motivering voor opneming op de betrokken lijsten.

124

Voorts moet worden vastgesteld dat de redenen op grond waarvan verzoeker door de Raad wordt geacht het Syrische regime te steunen en van dat regime te profiteren, in wezen hetzelfde zijn als die op grond waarvan de Raad verzoeker heeft aangemerkt als vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is.

125

In dit verband zij eraan herinnerd dat niet kan worden uitgesloten dat voor een bepaalde persoon de redenen voor opneming op de lijst elkaar in zekere mate overlappen, in die zin dat een persoon kan worden aangemerkt als een vooraanstaand zakenvrouw of -man die in Syrië actief is, en kan worden geacht bij de uitoefening van zijn activiteiten baat te hebben bij het Syrische regime of dat regime te steunen door middel van diezelfde activiteiten. Dat komt precies tot uiting in het feit dat, zoals in overweging 6 van besluit 2015/1836 is uiteengezet, de nauwe banden van deze categorie personen met en de steun ervan aan dat regime, een van de redenen is waarom de Raad heeft besloten deze categorie in te voeren. Maar zelfs in die hypothese gaat het om verschillende criteria (arrest van 23 september 2020, Kaddour/Raad, T‑510/18, EU:T:2020:436, punt 77).

126

Wat in de eerste plaats de oorspronkelijke handelingen en de handhavingshandelingen van 2019 betreft, moet in casu uit de conclusies in de punten 99 en 104 hierboven worden afgeleid dat, aangezien verzoeker op de datum van vaststelling van de bestreden handelingen geen vicevoorzitter van Aman Holding was, hij niet kan worden geacht in die hoedanigheid baat te hebben bij het Syrische regime, noch dat regime te steunen wegens zijn deelname aan het project Marota City.

127

Wat in de tweede plaats de handhavingshandelingen van 2020 betreft, heeft het Gerecht ten eerste in punt 126 hierboven vastgesteld dat verzoeker niet kon worden geacht baat te hebben bij het Syrische regime uit hoofde van zijn hoedanigheid van vicevoorzitter van Aman Holding. Ten tweede blijkt uit het artikel van de website „7al.net” dat verzoeker een luchtvaartmaatschappij heeft opgericht, terwijl de burgerluchtvaartsector in Syrië grote moeilijkheden ondervindt ten gevolge van de militaire operaties die ertoe hebben geleid dat het toeristische verkeer en de dienstverlening op bepaalde luchthavens zijn stopgezet. Niettemin heeft het Gerecht in punt 96 hierboven vastgesteld dat verzoeker niet langer meerderheidsaandeelhouder van Fly Aman is. Bovendien blijkt uit geen enkel in de documenten WK 47/2019 INIT en WK 3600/2020 REV 1 opgenomen bewijs dat verzoeker als meerderheidsaandeelhouder en vervolgens voormalig meerderheidsaandeelhouder van die luchtvaartmaatschappij baat heeft bij het Syrische regime of dat regime steunt.

128

Derhalve moet worden vastgesteld dat de Raad geen reeks concrete, nauwkeurige en onderling overeenstemmende aanwijzingen heeft verstrekt waaruit kan blijken dat verzoeker steun verleent aan het Syrische regime en/of er baat bij heeft. Derhalve is de tweede reden voor de opneming van verzoekers naam op de betrokken lijsten wegens zijn banden met het Syrische regime onvoldoende onderbouwd, zodat de opneming van verzoekers naam, wat de bestreden handelingen betreft, niet gegrond is.

129

Bijgevolg moet het eerste middel van het beroep worden toegewezen en moeten de bestreden handelingen dus nietig worden verklaard voor zover zij verzoeker betreffen, zonder dat het tweede, het derde, het vierde, het vijfde en het zesde middel ter ondersteuning van het beroep hoeven te worden onderzocht.

[omissis]

 

HET GERECHT (Vierde kamer),

rechtdoende, verklaart:

 

1)

Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2019/87 van de Raad van 21 januari 2019 tot uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, uitvoeringsverordening (EU) 2019/85 van de Raad van 21 januari 2019 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië, besluit (GBVB) 2019/806 van de Raad van 17 mei 2019 tot wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, uitvoeringsverordening (EU) 2019/798 van de Raad van 17 mei 2019 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië, besluit (GBVB) 2020/719 van de Raad van 28 mei 2020 tot wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië en uitvoeringsverordening (EU) 2020/716 van de Raad van 28 mei 2020 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië, worden nietig verklaard voor zover zij Khaldoun Al Zoubi betreffen.

 

2)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten.

 

Gervasoni

Madise

Martín y Pérez de Nanclares

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 24 november 2021.

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Engels.

( 1 ) Enkel de punten van dit arrest waarvan het Gerecht publicatie nuttig acht, worden weergegeven.