23.12.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 432/58 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 23 oktober 2019 – Walker e.a./Parlement en Raad
(Zaak T-383/19 R)
(„Kort geding - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Verordening (EU) 2018/1806 - Verlies van EU-burgerschap - Verzoek om voorlopige maatregelen - Kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep in de hoofdzaak - Niet-ontvankelijkheid”)
(2019/C 432/70)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partijen: Hilary Elizabeth Walker (Cadiz, Spanje), Jennifer Ann Cording (Valdagno, Italië), Douglas Edward Watson (Beaumont-du-Périgord, Frankrijk), Christopher David Randolph (Ballinlassa Belcarra Castlebar, Ierland), Michael Charles Strawson (Serralongue, Frankrijk) (vertegenwoordiger: J. Fouchet, advocaat)
Verwerende partijen: Europees Parlement (vertegenwoordigers: D. Warin en R. van de Westelaken, gemachtigden), en Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: S. Cholakova, R. Meyer en M. Bauer, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek krachtens de artikelen 278 en 279 VWEU strekkende tot, ten eerste, de opschorting van de tenuitvoerlegging van verordening (EU) 2019/592 van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 2019 tot wijziging van verordening (EU) 2018/1806 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld, met betrekking tot de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie (PB 2019, L 103 I, blz. 1), en, ten tweede, vaststelling van bepaalde voorlopige maatregelen.
Dictum
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |