Beschikking van de vicepresident van het Hof van 21 maart 2019 –
Crédit agricole en Crédit agricole Corporate and Investment Bank/Commissie
[Zaak C‑4/19 P(R)]
„Hogere voorziening – Kort geding – Mededinging – Sector van rentederivaten in euro – Besluit van de Europese Commissie waarbij schending van artikel 101 VWEU wordt vastgesteld – Besluit 2011/695/EU – Afwijzing van een verzoek tot vertrouwelijke behandeling van het besluit – Beweerdelijk vertrouwelijke informatie – Bekendmaking – Beginsel van het vermoeden van onschuld – Fumus boni juris”
1. |
Kort geding – Opschorting van tenuitvoerlegging – Voorlopige maatregelen – Voorwaarden voor toekenning – Fumus boni juris – Spoedeisendheid – Ernstige en onherstelbare schade – Cumulatieve voorwaarden – Afweging van alle betrokken belangen – Beoordeling in een geschil betreffende de bescherming van vertrouwelijke informatie – Voorwaarde van fumus boni juris niet vervuld (Art. 278 en 279 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 156, lid 4) (zie punten 12, 13, 18‑23) |
2. |
Mededinging – Administratieve procedure – Beroepsgeheim – Vaststelling van de onder het beroepsgeheim vallende informatie – Afweging van het algemeen belang bij transparantie van het optreden van de Unie tegen de legitieme belangen die zich tegen de openbaarmaking verzetten – Belang van een onderneming dat bepaalde inlichtingen over haar gedrag niet worden onthuld – Belang dat geen bijzondere bescherming verdient wanneer het gaat om ondernemingen die hebben deelgenomen aan een inbreuk op de mededingingsregels van de Unie (Art. 101 en 102 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 28 en 30) (zie punten 33‑36) |
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Crédit Agricole SA en Crédit Agricole Corporate and Investment Bank worden verwezen in de kosten van de onderhavige hogere voorziening en die van de kortgedingprocedure in zaak C‑4/19 P(R)-R. |