3.6.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 187/40 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel București (Roemenië) op 28 februari 2019 — PJ/QK
(Zaak C-195/19)
(2019/C 187/44)
Procestaal: Roemeens
Verwijzende rechter
Curtea de Apel București
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: PJ
Verwerende partij: QK
Prejudiciële vragen
1) |
Zijn het mechanisme voor samenwerking en toetsing dat is ingesteld bij beschikking 2006/928/EG van de Commissie van 13 december 2006 (1) en de vereisten die zijn neergelegd in de verslagen die in het kader van dit mechanisme zijn opgesteld, verplicht voor Roemenië? |
2) |
Verzetten artikel 67, lid 1, VWEU alsmede artikel 2, eerste volzin, en artikel 9, eerste volzin, VEU zich ertegen dat bij nationale regeling een parketafdeling wordt opgericht die als enige bevoegd is om onderzoek te verrichten naar alle soorten strafbare feiten die zijn gepleegd door rechters of aanklagers? |
3) |
Verzet het beginsel van de voorrang van het Europees recht, zoals neergelegd in het arrest van 15 juli 1964, Costa, C-6/64, EU:C:1964:66, en de latere vaste rechtspraak van het Hof, zich ertegen dat het een politiek-rechterlijke instantie, zoals de Curtea Constituțională a României (grondwettelijk hof, Roemenië), bij nationale regeling wordt toegestaan op dit beginsel inbreuk te maken met beslissingen waartegen geen enkel rechtsmiddel kan worden ingesteld? |
(1) Beschikking van de Commissie van 13 december 2006 tot vaststelling van een mechanisme voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang in Roemenië ten aanzien van specifieke ijkpunten op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van corruptie (PB 2006, L 354, blz. 56).