ARREST VAN HET HOF (Zevende kamer)

3 juni 2021 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Clausule 4 – Non-discriminatiebeginsel – Afwijzing van een verzoek tot toekenning van voor vast statutair personeel bedoeld verlof wegens dienstverlening in de publieke sector – Nationale regeling die dit verlof uitsluit wanneer een tijdelijk ambt wordt ingenomen – Werkingssfeer – Niet-toepasselijkheid van clausule 4 – Onbevoegdheid van het Hof”

In zaak C‑942/19,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Aragón (hoogste rechterlijke instantie van de autonome regio Aragon, Spanje) bij beslissing van 17 december 2019, ingekomen bij het Hof op 31 december 2019, in de procedure

Servicio Aragonés de Salud

tegen

LB,

wijst

HET HOF (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: A. Kumin (rapporteur), kamerpresident, P. G. Xuereb en I. Ziemele, rechters,

advocaat-generaal: E. Tanchev,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

de Servicio Aragonés de Salud, vertegenwoordigd door J. Divassón Mendívil, letrado,

LB, vertegenwoordigd door E. Ena Pérez, procuradora, en F. Romero Paricio, abogado,

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door S. Jiménez García als gemachtigde,

de Europese Commissie, aanvankelijk vertegenwoordigd door I. Galindo Martín, N. Ruiz García en M. van Beek, vervolgens door I. Galindo Martín en N. Ruiz García als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van clausule 4 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (hierna: „raamovereenkomst”) die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB 1999, L 175, blz. 43).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Servicio Aragonés de Salud (gezondheidsdienst van Aragon, Spanje; hierna: „gezondheidsdienst”) en LB over de afwijzing van het verzoek van laatstgenoemde om haar verlof te verlenen om een post te vervullen die moest worden ingevuld op basis van een overeenkomst voor bepaalde tijd.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

Uit overweging 14 van richtlijn 1999/70 blijkt dat „de partijen bij deze overeenkomst beoogden een raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te sluiten waarin de algemene beginselen en minimumvoorschriften inzake arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd worden geformuleerd [en] dat zij hun wil te kennen hebben gegeven de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te garanderen, en een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen”.

4

Volgens clausule 1 van de raamovereenkomst heeft deze tot doel:

„a)

de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen;

[…]”

5

Clausule 2 van de raamovereenkomst heeft als opschrift „Werkingssfeer” en is als volgt verwoord:

„1.

Deze overeenkomst is van toepassing op werknemers met een contract voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat.

2.

De lidstaten – na raadpleging van de sociale partners – en/of de sociale partners kunnen bepalen dat deze overeenkomst niet van toepassing is op:

a)

leerovereenkomsten en het leerlingwezen;

b)

arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen die zijn gesloten in het kader van een speciaal door of met steun van de overheid uitgevoerd opleidings-, arbeidsinpassings- en omscholingsprogramma.”

6

Clausule 3 van de raamovereenkomst luidt als volgt:

„In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

1.

‚werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’: iemand met een rechtstreeks tussen een werkgever en een werknemer aangegane arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd waarvan het einde wordt bepaald door objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis;

2.

‚vergelijkbare werknemer in vaste dienst’: een werknemer met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, in dezelfde vestiging, die hetzelfde of soortgelijk werk verricht of dezelfde of een soortgelijke functie uitoefent, waarbij rekening wordt gehouden met kwalificaties/bekwaamheden.

Indien in dezelfde vestiging geen vergelijkbare werknemer in vaste dienst werkzaam is, wordt de vergelijking gemaakt op basis van de geldende collectieve overeenkomst of, bij ontstentenis van een geldende collectieve overeenkomst, overeenkomstig de wetgeving, de nationale collectieve overeenkomsten of gebruiken.”

7

In clausule 4 van de raamovereenkomst, met het opschrift „Non-discriminatiebeginsel”, wordt het volgende bepaald:

„1.

Met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden worden werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij voor bepaalde tijd werken, niet minder gunstig behandeld dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.

[…]

3.

De wijze waarop deze clausule wordt toegepast, wordt door de lidstaten – na raadpleging van de sociale partners – en/of de sociale partners bepaald met inachtneming van de Europese wetgeving en de nationale wetgeving, collectieve arbeidsovereenkomsten en gebruiken.

4.

Vaststelling van de anciënniteit met betrekking tot bepaalde arbeidsvoorwaarden geschiedt voor werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan de hand van dezelfde criteria als voor werknemers in vaste dienst, behalve wanneer verschillende perioden van anciënniteit op basis van objectieve gronden gerechtvaardigd zijn.”

Spaans recht

8

Artikel 2, lid 1, van Ley 55/2003 del Estatuto Marco del personal estatutario de los servicios de Salud (wet 55/2003 inzake het kaderstatuut voor statutair personeel van de gezondheidsdiensten) van 16 december 2003 (BOE nr. 301 van 17 december 2003, blz. 44742) bepaalt dat deze wet van toepassing is op het statutair personeel dat is tewerkgesteld in gezondheidscentra of -instellingen van de gezondheidsdiensten van de autonome regio’s of in gezondheidscentra en ‑diensten van de centrale overheid.

9

Artikel 62 van deze wet, met als opschrift „Administratieve status”, luidt als volgt:

„Overeenkomstig de algemene regeling wordt het vast statutair personeel van de gezondheidsdiensten geplaatst in een van de volgende administratieve statussen:

a)

actieve dienst;

b)

buitengewoon verlof;

c)

dienst in het kader van een andere rechtsregeling;

d)

verlof wegens dienstverlening in de publieke sector;

e)

vrijwillig verlof om redenen van persoonlijke aard;

f)

schorsing.

[…]”

10

Artikel 66 van wet 55/2003, met als opschrift „Verlof wegens dienstverlening in de publieke sector”, bepaalt het volgende:

„1.   Aan statutair personeel van de gezondheidsdiensten wordt verlof wegens dienstverlening in de publieke sector verleend:

a)

wanneer het werkt in een andere categorie van statutair personeel – als ambtenaar of als arbeidscontractant – in een overheidsdienst, tenzij het de juiste toestemming heeft gekregen waardoor er geen sprake meer is van onverenigbaarheid van de functies;

[…]

3.   Statutair personeel van de gezondheidsdiensten met verlof wegens dienstverrichting in de publieke sector ontvangt geen bezoldiging en de duur van deze administratieve status wordt in aanmerking genomen voor de driejaarlijkse anciënniteitstoelage en de loopbaanontwikkeling, in voorkomend geval, wanneer het personeelslid opnieuw in actieve dienst treedt. […]”

11

Artikel 67 van deze wet, met als opschrift „Vrijwillig verlof om redenen van persoonlijke aard”, luidt als volgt:

„1.   Aan de betrokkene wordt ambtshalve of op eigen verzoek vrijwillig verlof om redenen van persoonlijke aard verleend overeenkomstig de volgende regels:

a)

Vrijwillig verlof om redenen van persoonlijke aard kan aan personeel worden toegekend wanneer het daarom verzoekt om persoonlijke redenen.

Om deze status te verkrijgen, is het noodzakelijk dat de betrokkene in de loop van de vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek werkzaam is geweest in overheidsdienst.

De toekenning van vrijwillig verlof om redenen van persoonlijke aard is afhankelijk van de behoeften van de dienst; in voorkomend geval moet de weigering ervan worden gemotiveerd.

Vrijwillig verlof om redenen van persoonlijke aard kan niet worden toegekend aan een ambtenaar tegen wie een tuchtprocedure is ingeleid.

[…]

2.   In de gevallen bedoeld in het vorige lid, onder a) en c), bedraagt het vrijwillig verlof om redenen van persoonlijke aard ten minste twee jaar.

3.   Statutair personeel van de gezondheidsdiensten met vrijwillig verlof om redenen van persoonlijke aard ontvangt geen bezoldiging en de periode van dat verlof wordt niet in aanmerking genomen voor de loopbaanontwikkeling of de driejaarlijkse anciënniteitstoelage […].”

12

Artikel 15 van Reglamento de Situaciones Administrativas de los Funcionarios Civiles de la Administración General del Estado (regeling inzake de administratieve status van ambtenaren van de centrale overheid), in de versie die voortvloeit uit Real decreto 365/1995 por el que se aprueba el Reglamento de Situaciones Administrativas de los Funcionarios Civiles de la Administración General del Estado (koninklijk besluit 365/1995 tot goedkeuring van de regeling inzake de administratieve status van ambtenaren van de centrale overheid) van 10 maart 1995 (BOE nr. 85 van 10 april 1995, blz. 10636) (hierna: „regeling inzake de administratieve status”), heeft als opschrift „Verlof wegens dienstverlening in de publieke sector” en bepaalt in lid 1 het volgende:

„Ambtenaren in actieve dienst die werkzaam zijn in een andere overheidsdienst, tenzij zij de nodige toestemming hebben gekregen waardoor er geen sprake meer is van onverenigbaarheid, alsmede zij die als vast personeel in publiekrechtelijke lichamen of entiteiten beginnen te werken en geen recht hebben op de status van actieve dienst of buitengewoon verlof, moeten ambtshalve of op verzoek op verlof wegens dienstverlening in de publieke sector worden geplaatst. Indien het betrokken ambt een post van ambtenaar in tijdelijke dienst of als arbeidscontractant voor bepaalde tijd is, geeft het geen recht op die administratieve status. […]”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

13

LB heeft van 14 december 2010 tot en met 20 december 2017 als vast statutair personeel van de gezondheidsdienst in de categorie „tandarts-stomatologen” gewerkt.

14

Bij besluit van 25 november 2016 heeft de universiteit Complutense te Madrid (Spanje) LB voorgedragen voor een tijdelijke post als hoogleraar. Nadat dit voorstel door het rectoraat van deze universiteit was goedgekeurd, is LB verzocht om vanaf 21 december 2017 die post te bekleden. Daartoe werd haar een overeenkomst voor bepaalde tijd overgelegd.

15

Omdat de uitoefening van die functie onverenigbaar was met de post die zij bij de gezondheidsdienst bekleedde, heeft LB op 1 december 2017 laatstgenoemde op grond van artikel 66, lid 1, onder a), van wet 55/2003 verzocht om verlof wegens dienstverlening in de publieke sector.

16

Bij besluit van 4 december 2017 heeft de gezondheidsdienst dit verzoek afgewezen op grond dat de post die LB ging bekleden een tijdelijk karakter had. Artikel 15 van de regeling inzake de administratieve status sluit verlof wegens dienstverlening in de publieke sector uit wanneer de nieuwe post wordt bekleed op basis van een overeenkomst voor bepaalde tijd.

17

Na deze afwijzing heeft LB overeenkomstig artikel 67, lid 1, onder a), van wet 55/2003 een verzoek om vrijwillig verlof om redenen van persoonlijke aard ingediend, dat werd ingewilligd.

18

LB heeft eveneens administratief beroep ingesteld tegen het besluit van 4 december 2017. Na de verwerping van dit beroep heeft LB bij de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo nr. 4 de Zaragoza (bestuursrechtbank nr. 4 Zaragoza, Spanje) een verzoek tot nietigverklaring van zowel het besluit van 4 december 2017 als het besluit tot bevestiging van dat besluit ingediend. Ter ondersteuning van haar verzoek voerde LB in wezen aan dat die besluiten met name in strijd waren met de beginselen van gelijkheid en non-discriminatie, zoals gewaarborgd door clausule 4 van de raamovereenkomst.

19

Bij vonnis van 9 mei 2019 heeft die rechter deze vordering toegewezen. In dit vonnis werd opgemerkt dat de weigering om LB verlof wegens dienstverlening in de publieke sector te verlenen op grond dat het bij de post van hoogleraar ging om een functie voor bepaalde tijd, een schending vormde van het in clausule 4 neergelegde beginsel van non-discriminatie tussen werknemers in vaste dienst en werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.

20

De gezondheidsdienst heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, de Tribunal Superior de Justicia de Aragón (hoogste rechterlijke instantie van de autonome regio Aragon, Spanje). De gezondheidsdienst is van mening dat het in artikel 15 van de regeling inzake de administratieve status vastgestelde verschil in behandeling tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en werknemers in vaste dienst gerechtvaardigd is om objectieve redenen, te weten met name de noodzaak om de stabiliteit van de dienstverlening door het gezondheidsstelsel van Aragon te waarborgen.

21

De verwijzende rechter betwijfelt of voornoemd artikel 15 in overeenstemming is met clausule 4 van de raamovereenkomst, zoals uitgelegd door het Hof, aangezien dat artikel 15 zich verzet tegen het verlenen van verlof [wegens dienstverlening in de publieke sector] aan een overheidsfunctionaris wanneer deze een post voor bepaalde tijd verwerft bij een andere dan de oorspronkelijke overheidsdienst, terwijl dit artikel wel voorziet in de mogelijkheid om dat verlof te verlenen wanneer die functionaris in dezelfde omstandigheden een post voor onbepaalde tijd krijgt. Bovendien heeft de functionaris die een dergelijk verlof heeft gekregen, recht op bepaalde voordelen, in tegenstelling tot een functionaris aan wie dat verlof is geweigerd en die daarom vrijwillig verlof om redenen van persoonlijke aard moest nemen teneinde zijn nieuwe post te kunnen bekleden.

22

In dit verband blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat het verlof wegens een ambt bij een andere overheidsdienst dan die waar de betrokken functionaris oorspronkelijk werkzaam was, niet kan worden geweigerd op grond van de behoeften van de dienst en dat de functionarissen aan wie een dergelijk verlof is verleend, hun hoedanigheid van ambtenaar van de oorspronkelijke overheidsdienst behouden, evenals het recht om deel te nemen aan de door die overheidsdienst georganiseerde procedures voor de toewijzing van posten. Bovendien wordt de duur van het verlof wegens een ambt bij die andere overheidsdienst in aanmerking genomen als actieve dienst bij de oorspronkelijke overheidsdienst. Functionarissen die na hun verlof opnieuw in dienst treden bij hun oorspronkelijke overheidsdienst, hebben dus recht op inaanmerkingneming van de bevordering die zij hebben gekregen bij de overheidsdienst waarbij zij tijdens dat verlof werkzaam waren. Bovendien is voor deze status geen minimumduur bepaald.

23

Daarentegen moet een minimumperiode van actieve dienst zijn vervuld voordat vrijwillig verlof om redenen van persoonlijke aard kan worden opgenomen. Bovendien kan dit verlof wel worden geweigerd op grond van de behoeften van de dienst. Daarnaast ontvangen de functionarissen met die status geen bezoldiging. Het tijdvak van vrijwillig verlof om redenen van persoonlijke aard wordt bij de oorspronkelijke overheidsdienst evenmin in aanmerking genomen voor bevordering, driejaarlijkse toelagen en rechten in het socialezekerheidsstelsel. Ten slotte wordt vrijwillig verlof om redenen van persoonlijke aard toegekend voor een minimumperiode.

24

In deze context vraagt de verwijzende rechter zich in de eerste plaats af of het recht op verlof wegens dienstverlening in de publieke sector een „arbeidsvoorwaarde” vormt van de post voor bepaalde tijd die de functionaris wenst te vervullen. In dit verband wijst hij erop dat het volgens de rechtspraak van het Hof de arbeidsvoorwaarde van de tijdelijke post die of het ambt voor bepaalde tijd dat de functionaris bekleedde is die in aanmerking moet worden genomen. In de bij deze rechter aanhangige zaak is de te onderzoeken arbeidsvoorwaarde echter die van een post voor bepaalde tijd die nog niet is ingevuld, maar die de functionaris wenst te bekleden. Bijgevolg is deze rechtspraak in casu niet van toepassing.

25

In de tweede plaats vraagt de verwijzende rechter zich af of de door de overheid aangevoerde redenen, te weten het belang om storingen en hinder als gevolg van de instabiliteit van het personeel in een zo gevoelige sector als die van de zorgverlening te voorkomen, een verschil in behandeling tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en werknemers in vaste dienst kunnen rechtvaardigen.

26

Tegen deze achtergrond heeft de Tribunal Superior de Justicia de Aragón besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moet clausule 4 van de [raamovereenkomst] aldus worden uitgelegd dat het uit het vervullen van een functie in de publieke sector voortvloeiende recht op toekenning van een bepaalde administratieve status met betrekking tot de tot dat moment – ook in de publieke sector – vervulde functie een arbeidsvoorwaarde is, die op vergelijkbare wijze moet gelden voor werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en werknemers in vaste dienst?

2)

Moet clausule 4 van de [raamovereenkomst] aldus worden uitgelegd dat als rechtvaardiging voor het verschil in behandeling op basis van objectieve redenen tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en werknemers in vaste dienst, kan dienen het – tegen de achtergrond van het grondwettelijke recht op bescherming van de gezondheid – voorkomen van grote storingen en hinder als gevolg van een instabiel personeelsbestand in een zeer gevoelige sector zoals de gezondheidszorg, en wel op zodanige wijze dat het de grondslag kan zijn voor het weigeren van een bepaalde verlofstatus aan personen die een tijdelijke functie gaan vervullen, doch niet aan personen die een vaste functie krijgen?

3)

Moet clausule 4 van de [raamovereenkomst] aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een bepaling als artikel 15 van [de regeling inzake de administratieve status], op grond waarvan een functie als ambtenaar in tijdelijke dienst of als arbeidscontractant voor bepaalde tijd niet in aanmerking komt voor toekenning van de status ,verlof wegens dienstverlening in de publieke sector’, terwijl die status wel moeten worden toegekend aan personen die een vaste functie in de publieke sector gaan vervullen en voor een ambtenaar voordeliger is dan een andere administratieve status waarop een beroep zou moeten worden gedaan om de nieuwe functie waarvoor hij is aangesteld, te kunnen uitoefenen?”

Bevoegdheid van het Hof

27

Zowel de Spaanse regering als de Europese Commissie betoogt in wezen dat, aangezien LB om verlof wegens dienstverlening in de publieke sector heeft verzocht terwijl zij een post voor onbepaalde tijd vervulde, deze situatie overeenkomstig clausule 2, punt 1, van de raamovereenkomst niet binnen de werkingssfeer van deze overeenkomst valt, zodat clausule 4 van de raamovereenkomst niet van toepassing is op het hoofdgeding.

28

Dienaangaande moet meteen worden opgemerkt dat het aan het Hof staat om, ter toetsing van zijn eigen bevoegdheid, de omstandigheden te onderzoeken waaronder de nationale rechter zich tot het Hof heeft gewend (arrest van 7 september 2017, Schottelius, C‑247/16, EU:C:2017:638, punt 24).

29

Voorts is het vaste rechtspraak dat het Hof in beginsel slechts bevoegd is om bepalingen van Unierecht uit te leggen wanneer deze werkelijk toepassing vinden in het hoofdgeding (arrest van 7 september 2017, Schottelius, C‑247/16, EU:C:2017:638, punt 25).

30

Om vast te stellen of het Hof bevoegd is om de vragen van de verwijzende rechter te beantwoorden, zij eraan herinnerd dat de personele werkingssfeer van de raamovereenkomst is omschreven in clausule 2, punt 1, ervan.

31

In dat verband volgt uit de bewoordingen van deze bepaling dat de werkingssfeer daarvan ruim wordt opgevat, aangezien deze bepaling in het algemeen geldt voor „werknemers met een contract voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat”. Bovendien omvat de definitie van het begrip „werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” in de zin van clausule 3, punt 1, van de raamovereenkomst alle werknemers zonder onderscheid naar de publieke dan wel particuliere aard van hun werkgever, ongeacht hoe de overeenkomst van deze werknemers naar intern recht wordt gekwalificeerd [arrest van 16 juli 2020, Governo della Repubblica italiana (Status van de Italiaanse vrederechters), C‑658/18, EU:C:2020:572, punt 115 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

32

De raamovereenkomst is derhalve van toepassing op alle werknemers die in het kader van een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd met hun werkgever tegen betaling prestaties verrichten, voor zover zij verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding in de zin van het nationale recht en onder het voorbehoud van enkel de beoordelingsbevoegdheid toegekend aan de lidstaten door punt 2 van clausule 2 van de raamovereenkomst, dat de toepassing ervan op bepaalde categorieën van arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen betreft, en van de uitsluiting van uitzendkrachten krachtens de vierde alinea van de preambule van de raamovereenkomst [arrest van 16 juli 2020, Governo della Repubblica italiana (Status van de Italiaanse vrederechters), C‑658/18, EU:C:2020:572, punt 116 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

33

Bovendien staat in clausule 1, onder a), van de raamovereenkomst te lezen dat deze overeenkomst onder andere tot doel heeft de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen. Voorts wordt in de derde alinea van de preambule van de raamovereenkomst bepaald dat deze overeenkomst „een blijk [is] van de bereidheid van de sociale partners een algemeen kader vast te stellen om de gelijke behandeling van werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te waarborgen door hen tegen discriminatie te beschermen”. In overweging 14 van richtlijn 1999/70 staat in dit verband te lezen dat het doel van de raamovereenkomst met name is de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door minimumvoorschriften vast te stellen waarmee de toepassing van het non-discriminatiebeginsel kan worden gegarandeerd (arrest van 17 maart 2021, Consulmarketing, C‑652/19, EU:C:2021:208, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

34

De raamovereenkomst, in het bijzonder clausule 4 ervan, ziet erop dat dit beginsel wordt toegepast op werknemers met een overeenkomst voor bepaalde tijd teneinde te voorkomen dat dit type arbeidsverhouding door een werkgever wordt gebruikt om deze werknemers rechten te onthouden die wel toekomen aan werknemers in vaste dienst (arrest van 17 maart 2021, Consulmarketing, C‑652/19, EU:C:2021:208, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

35

Bijgevolg volgt zowel uit de bewoordingen van clausule 2, punt 1, van de raamovereenkomst als uit het doel van de raamovereenkomst, en meer bepaald van clausule 4 ervan, dat het non-discriminatiebeginsel als bedoeld in deze laatste clausule enkel van toepassing is op alle werknemers die tegen betaling arbeid verrichten in het kader van een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd, op grond waarvan zij gebonden zijn aan hun werkgever.

36

Uit de verwijzingsbeslissing blijkt evenwel dat toen LB verzocht om verlof wegens dienstverlening in de publieke sector om de tijdelijke post van hoogleraar aan de universiteit Complutense te Madrid uit te oefenen, zij als vast statutair ambtenaar voor de gezondheidszorg werkte. Bijgevolg verrichtte zij op het moment van dat verzoek tegen betaling arbeid in het kader van een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd.

37

Uit een en ander volgt dat clausule 4 van de raamovereenkomst, gelezen in samenhang met clausule 2, punt 1, ervan, aldus moet worden uitgelegd dat deze niet van toepassing is op een situatie waarin de overheid aan een werknemer die is aangesteld op basis van een overeenkomst voor onbepaalde tijd verlof weigert op grond dat met dat verlof een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd moet worden ingevuld.

38

Derhalve is het Hof niet bevoegd om de vragen van de verwijzende rechter te beantwoorden.

Kosten

39

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Zevende kamer) verklaart:

 

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is niet bevoegd om te antwoorden op de prejudiciële vragen die de Tribunal Superior de Justicia de Aragón (hoogste rechterlijke instantie van de autonome regio Aragon, Spanje) bij beslissing van 17 december 2019 heeft voorgelegd.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Spaans.