ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)

3 december 2020 ( *1 )

„Niet-nakoming – Richtlijnen 2009/72/EG en 2009/73/EG – Interne markt van elektriciteit en aardgas – Daadwerkelijke scheiding tussen het beheer van de elektriciteits- en gastransmissiesystemen enerzijds en leverings- en productieactiviteiten anderzijds – Oprichting van onafhankelijke nationale reguleringsinstanties”

In zaak C‑767/19,

betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 258 VWEU, ingesteld op 17 oktober 2019,

Europese Commissie, vertegenwoordigd door O. Beynet en Y. G. Marinova als gemachtigden,

verzoekster,

tegen

Koninkrijk België, vertegenwoordigd door L. Van den Broeck, M. Jacobs en C. Pochet als gemachtigden, bijgestaan door G. Block, advocaat,

verweerder,

wijst

HET HOF (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: E. Juhász, waarnemend voor de kamerpresident, C. Lycourgos (rapporteur) en I. Jarukaitis, rechters,

advocaat-generaal: G. Pitruzzella,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Met haar verzoekschrift verzoekt de Europese Commissie het Hof vast te stellen dat het Koninkrijk België de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG (PB 2009, L 211, blz. 55) en krachtens richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG (PB 2009, L 211, blz. 94), door de volgende bepalingen niet naar behoren te hebben omgezet nationaal recht:

artikel 9, lid 1, onder a), van zowel richtlijn 2009/72 als richtlijn 2009/73;

artikel 37, lid 4, onder a) en b), van richtlijn 2009/72 en artikel 41, lid 4, onder a) en b), van richtlijn 2009/73;

artikel 37, lid 6, onder a) tot en met c), en lid 9, van richtlijn 2009/72 en artikel 41, lid 6, onder a) tot en met c), en lid 9, van richtlijn 2009/73, en

artikel 37, lid 10, van richtlijn 2009/72 en artikel 41, lid 10, van richtlijn 2009/73.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

2

De overwegingen 9, 11, 34, 37 en 61 van richtlijn 2009/72 luiden:

„(9)

Zonder een effectieve scheiding van netten van productie- en leveringsactiviteiten (,effectieve ontvlechting’) bestaat het inherente risico van discriminatie, niet alleen bij de exploitatie van de netten, maar ook wat de stimulansen voor verticaal geïntegreerde bedrijven betreft om op toereikende wijze in hun netten te investeren.

[…]

(11)

Uitsluitend het wegwerken van stimulansen voor verticaal geïntegreerde bedrijven om hun concurrenten met betrekking tot nettoegang en ‑investeringen te discrimineren, kan een effectieve ontvlechting waarborgen. Ontvlechting van de eigendom, hetgeen met zich brengt dat de neteigenaar wordt aangewezen als de systeembeheerder en onafhankelijk is van belangen bij de productie en levering, is duidelijk een effectieve en stabiele manier om het inherente belangenconflict op te lossen en de leverings- en voorzieningszekerheid te waarborgen. Om deze reden heeft het Europees Parlement in zijn resolutie van 10 juli 2007 inzake de vooruitzichten voor de interne gas- en elektriciteitsmarkt [(2007/2089[INI]) (PB 2008, C 175 E, blz. 206)] gesteld dat het ontvlechting van de eigendom op het niveau van de transmissie ziet als het efficiëntste middel om investeringen in infrastructuur op niet-discriminerende wijze te bevorderen en te zorgen voor eerlijke toegang tot het net voor nieuwkomers en transparantie op de markt. In het kader van ontvlechting van de eigendom moet van de lidstaten worden geëist dat zij ervoor waken dat dezelfde persoon of personen zeggenschap kan dan wel kunnen uitoefenen over een productie- of leveringsbedrijf en tegelijk zeggenschap of rechten kan dan wel kunnen uitoefenen over een transmissiesysteembeheerder of een transmissiesysteem. Omgekeerd moet zeggenschap over een transmissiesysteem of een transmissiesysteembeheerder de mogelijkheid uitsluiten zeggenschap of rechten uit te oefenen over een productie- of leveringsbedrijf. Binnen deze grenzen mogen productie- of leveringsbedrijven minderheidsbelangen hebben in transmissiesysteembeheerders of transmissiesystemen.

[…]

(34)

Om de interne markt voor elektriciteit goed te laten functioneren, moeten de energieregulators besluiten kunnen nemen over alle relevante reguleringskwesties en moeten zij volledig onafhankelijk zijn van alle andere publieke of particuliere belangen. […]

[…]

(37)

Energieregulators moeten de bevoegdheid krijgen om bindende besluiten vast te stellen in verband met elektriciteitsbedrijven, en doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sancties op te leggen aan elektriciteitsbedrijven die hun verplichtingen niet nakomen, dan wel de bevoegde rechterlijke instantie daartoe voorstellen te doen. Energieregulators moeten ook een bevoegdheid krijgen om, ongeacht de toepassing van de concurrentieregels, een besluit te nemen over passende maatregelen om voordelen voor de afnemers te waarborgen door middel van bevordering van daadwerkelijke mededinging die noodzakelijk is voor de goede werking van de interne markt voor elektriciteit. Het opzetten van virtuele energiecentrales – dat wil zeggen een programma voor het vrijgeven van elektriciteit, waarbij een elektriciteitsbedrijf wordt verplicht om gedurende een bepaalde periode aan geïnteresseerde leveranciers een bepaald volume elektriciteit te verkopen of ter beschikking te stellen, dan wel hun toegang te verlenen tot een deel van zijn productiecapaciteit – is één van de mogelijke maatregelen om daadwerkelijke mededinging te bevorderen en een goede werking van de markt te garanderen. Energieregulators moeten ook de bevoegdheid krijgen om bij te dragen tot het waarborgen van een hoog niveau van universele en openbare dienstverlening voor wat betreft de openstelling van de markt, van de bescherming van kwetsbare afnemers en van de effectiviteit van de maatregelen ter bescherming van de consument. Deze bepalingen laten de bevoegdheden van de Commissie op het gebied van de toepassing van de mededingingsregels, inclusief het onderzoek naar fusies met een communautaire dimensie, en de regels betreffende de interne markt, zoals het vrije verkeer van kapitaal, onverlet. De onafhankelijke instantie waarbij een door de beslissing van een nationale regulator getroffen partij beroep kan aantekenen, zou een rechtbank of een andere rechterlijke instantie kunnen zijn met de bevoegdheid om een rechterlijke toetsing uit te voeren.

[…]

(61)

[…] De nationale regulerende instanties moeten de mededingingsautoriteiten en de Commissie meedelen in welke lidstaten de mededinging en een goede werking van de markt worden belemmerd door de prijzen.”

3

Artikel 5 van deze richtlijn bepaalt:

„De regulerende instanties, indien de lidstaat hierin voorziet, of de lidstaten zorgen ervoor dat er technische veiligheidscriteria worden opgesteld en dat er technische voorschriften worden opgesteld met de minimumeisen inzake het technische ontwerp en de exploitatie, waaraan moet worden voldaan voor de aansluiting op het systeem van productie-installaties, distributiesystemen, apparatuur van direct aangesloten afnemers, interconnectorcircuits en directe lijnen, en dat deze openbaar worden gemaakt. Die technische voorschriften waarborgen de interoperabiliteit van de systemen en zijn objectief en niet-discriminerend. Het Agentschap kan waar nodig passende aanbevelingen doen met betrekking tot het bereiken van compatibiliteit van deze voorschriften. Deze regels worden aan de Commissie meegedeeld overeenkomstig artikel 8 van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij [(PB 1998, L 204, blz. 37)].”

4

Artikel 9, lid 1, onder a), en lid 8, van richtlijn 2009/72 luidt als volgt:

„1.   De lidstaten zorgen ervoor dat per 3 maart 2012:

a)

elke onderneming die een transmissiesysteem bezit, handelt als een transmissiesysteembeheerder;

[…]

8.   De lidstaten kunnen besluiten lid 1 niet toe te passen als het transmissiesysteem op 3 september 2009 toebehoort aan een verticaal geïntegreerd bedrijf.

In dat geval besluit de betrokken lidstaat:

a)

[…] overeenkomstig artikel 13 een onafhankelijke systeemexploitant [te benoemen], of

b)

de bepalingen van hoofdstuk V na te leven.”

5

Artikel 10, lid 2, van die richtlijn luidt:

„Bedrijven die eigenaar zijn van een transmissiesysteem en die overeenkomstig onderstaande certificeringsprocedure door de nationale regulerende instantie gecertificeerd zijn als zijnde in overeenstemming met de eisen van artikel 9, worden door de lidstaten goedgekeurd en aangewezen als transmissiesysteembeheerders. […]”

6

Hoofdstuk V van genoemde richtlijn draagt het opschrift „Onafhankelijke transmissiebeheerder” en bevat artikel 17, lid 1, onder a), waarin is bepaald:

„Transmissiesysteembeheerders beschikken over alle menselijke, technische, fysieke en financiële middelen die nodig zijn om hun uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen na te komen en de werkzaamheden van transmissie van elektriciteit uit te voeren, met name:

a)

de activa die nodig zijn voor de werkzaamheden van transmissie van elektriciteit, waaronder het transmissiesysteem, zijn eigendom van de transmissiesysteembeheerder”.

7

Artikel 35, leden 4 en 5, van diezelfde richtlijn bepaalt:

„4.   De lidstaten waarborgen de onafhankelijkheid van de regulerende instantie en zorgen ervoor dat zij haar bevoegdheid op onpartijdige en transparante wijze uitoefent. […]

[…]

5.   Om de onafhankelijkheid van de regulerende instantie te beschermen, waken de lidstaten er met name over dat:

a)

de regulerende instantie zelfstandig besluiten kan nemen, onafhankelijk van enig politiek orgaan, […]

[…]”

8

In artikel 37, lid 1, onder i) en j), lid 4, onder a) en b), lid 6, onder a) tot en met c), en lid 9, van richtlijn 2009/72 is bepaald:

„1.   De regulerende instantie heeft de volgende taken:

[…]

i)

toezicht houden op het niveau van transparantie, met inbegrip van groothandelsprijzen, en waken over de naleving van de transparantieverplichtingen door de elektriciteitsbedrijven;

j)

toezicht houden op de het niveau en de doeltreffendheid van openstelling van de markt en de mededinging op groot- en kleinhandelsniveau, inclusief elektriciteitsbeurzen, tarieven voor huishoudelijke afnemers, inclusief systemen voor vooruitbetaling, overstappercentages, afsluitingspercentages, kosten en uitvoering van onderhoudsdiensten en klachten van huishoudelijke afnemers, alsmede toezicht op vervalsing of beperking van de mededinging, inclusief toepasselijke informatie verstrekken en relevante gevallen aan de betrokken mededingingsautoriteiten voorleggen;

[…]

4.   De lidstaten zorgen erover dat de regulerende instanties de bevoegdheden krijgen die hen in staat stellen de hun overeenkomstig de leden 1, 3 en 6 toevertrouwde taken op een efficiënte en snelle wijze uit te voeren. Daartoe beschikt de regulerende instantie ten minste over de volgende bevoegdheden:

a)

vaststellen van bindende besluiten voor elektriciteitsbedrijven;

b)

onderzoeken uitvoeren naar de werking van de elektriciteitsmarkten en besluiten tot en opleggen van noodzakelijke en evenredige maatregelen om daadwerkelijke mededinging te bevorderen en de goede werking van de markt te waarborgen. In passende gevallen, is de regulerende instantie ook bevoegd om samen te werken met de nationale mededingingsautoriteit en de marktregulators van de financiële markt of de Commissie in het kader van een onderzoek in verband met de mededingingswetgeving;

[…]

6.   De regulerende instanties zijn bevoegd voor de vaststelling of de voldoende ruim aan de inwerkingtreding voorafgaande goedkeuring van ten minste de methoden voor het berekenen of vastleggen van de voorwaarden inzake:

a)

de aansluiting op en toegang tot nationale netten, inclusief de transmissie- en distributietarieven of de methode daarvoor; deze tarieven of methoden maken het mogelijk dat de noodzakelijke investeringen in de netten op een zodanige wijze worden uitgevoerd dat deze investeringen de levensvatbaarheid van de netten kunnen waarborgen;

b)

de verstrekking van balanceringsdiensten, die zo economisch mogelijk worden uitgevoerd en passende stimuleringsmaatregelen bieden voor netwerkgebruikers om hun input en output op elkaar af te stemmen. De balanceringsdiensten worden op billijke en niet-discriminerende wijze verstrekt en zijn gebaseerd op objectieve criteria, en

c)

toegang tot grensoverschrijdende infrastructuur, inclusief de procedures voor de toewijzing van capaciteit en congestiebeheer.

[…]

9.   De regulerende instanties monitoren het congestiebeheer van de nationale elektriciteitssystemen, inclusief interconnectoren, en de uitvoering van de regels inzake congestiebeheer. Hiertoe leggen de transmissiesysteembeheerders of marktdeelnemers hun congestiebeheersprocedures, inclusief de toewijzing van capaciteit, aan de nationale regulerende instanties ter goedkeuring voor. De nationale regulerende instanties mogen verzoeken om wijzigingen in deze procedures.”

9

De overwegingen 6, 8, 30, 33 en 59 van richtlijn 2009/73 komen respectievelijk overeen met de overwegingen 9, 11, 34, 37 en 61 van richtlijn 2009/72. De verwijzing in overweging 33 van richtlijn 2009/72 naar richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van richtlijn 96/92/EG (PB 2003, L 176, blz. 37) is vervangen door de verwijzing in overweging 29 van richtlijn 2009/73 naar richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van richtlijn 98/30/EG (PB 2003, L 176, blz. 57). De verwijzingen naar de elektriciteitsmarkten zijn vervangen door de verwijzingen naar de markten voor gas.

10

Artikel 9, lid 1, onder a), en lid 8, artikel 10, lid 2, artikel 17, lid 1, onder a), artikel 41, lid 1, onder i) en j), lid 4, onder a) en b), lid 6, onder a) tot en met c), en lid 9, van richtlijn 2009/73 komen respectievelijk overeen met artikel 9, lid 1, onder a), en lid 8, artikel 10, lid 2, artikel 17, lid 1, onder a), artikel 37, lid 1, onder i) en j), lid 4, onder a) en b), lid 6, onder a) tot en met c), en lid 9, van richtlijn 2009/72.

Belgisch recht

Elektriciteitswet

11

Artikel 9bis, § 1, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt (Belgisch Staatsblad, 11 mei 1999, blz. 16264), zoals gewijzigd bij de wet van 28 juni 2015 (Belgisch Staatsblad, 6 juli 2015, blz. 44424) (hierna: „elektriciteitswet”), ingevoegd bij de wet van 14 januari 2003 (Belgisch Staatsblad, 28 februari 2003, blz. 9944), bepaalt:

„De netbeheerder dient, rechtstreeks of onrechtstreeks, op twee effecten na, het bezit te hebben van het volledige kapitaal van en de stemrechten verbonden aan de effecten uitgegeven door:

1° elke dochteronderneming die in opdracht van de netbeheerder het beheer van het transmissienet bedoeld in artikel 8 geheel of gedeeltelijk waarneemt;

2° elke dochteronderneming die eigenaar is van de infrastructuur en uitrusting die deel uitmaken van het transmissienet.”

12

In artikel 10, § 1, van de elektriciteitswet is bepaald:

„Na advies van de [Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (CREG)] en beraadslaging in Ministerraad wijst de [federale minister bevoegd voor Energie] de netbeheerder aan na voorstel van één of meerdere neteigenaars (met inbegrip, in voorkomend geval, van de scheidende netbeheerder) die, afzonderlijk of gezamenlijk, een deel van het transmissienet bezitten dat ten minste 75 [%] van het nationaal grondgebied en ten minste twee derden van het grondgebied van elk gewest bestrijkt.

[…]”

13

Artikel 11 van deze wet luidt:

„Na advies van de [CREG] en overleg met de netbeheerder stelt de Koning een technisch reglement op voor het beheer van het transmissienet en de toegang ertoe.

Het technisch reglement bepaalt inzonderheid:

1° de technische minimumeisen voor de aansluiting op het transmissienet van productie-installaties, distributienetten, uitrusting van direct aangesloten afnemers, koppellijnencircuits en directe lijnen, de aansluitingstermijnen evenals de technische modaliteiten die de netbeheerder toelaten toegang te hebben tot de installaties van de gebruikers en maatregelen te nemen of te laten nemen met betrekking hiertoe indien de veiligheid of de technische betrouwbaarheid van het net dit vereist, alsook de termijnen voor aansluiting;

2° de operationele regels waaraan de netbeheerder onderworpen is bij zijn technisch beheer van de elektriciteitsstromen en bij de maatregelen die hij dient te treffen om het hoofd te bieden aan problemen van overbelasting, technische mankementen en defecten van productie-eenheden;

3° in voorkomend geval, de prioriteit die in de mate van het mogelijke, rekening houdend met de noodzakelijke continuïteit van de voorziening, moet worden gegeven aan de productie-installaties die gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen, of aan eenheden van warmtekrachtkoppeling;

4° de ondersteunende diensten die de netbeheerder moet inrichten;

5° de gegevens die de netgebruikers aan de netbeheerder (de gegevens van het ontwikkelingsplan inbegrepen) moeten verstrekken;

6° de informatie die door de netbeheerder moet worden verstrekt aan de beheerders van andere elektriciteitsnetten waaraan het transmissienet is gekoppeld, teneinde een veilige en efficiënte exploitatie, een gecoördineerde ontwikkeling en de interoperabiliteit van het koppelnet te waarborgen;

7° de bepalingen op het gebied van informatie of van voorafgaande goedkeuring door de [CREG] van operationele regels, algemene voorwaarden, type-overeenkomsten, formulieren of procedures toepasbaar op de netbeheerder en, in voorkomend geval, op de gebruikers.

Overeenkomstig het technisch reglement, verduidelijken de contracten van de netbeheerder met betrekking tot de toegang tot het net de toepassingsmodaliteiten hiervan voor de gebruikers van het net, de distributeurs of de tussenpersonen op een niet discriminatoire manier.”

14

Artikel 18, lid 1, van diezelfde wet bepaalt:

„Onverminderd de toepassing van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de financiële tussenpersonen en beleggingsadviseurs [(Belgisch Staatsblad, 3 juni 1995, blz. 15876)], kan de Koning, na advies van de [CREG]:

[…]

2° gedragsregels vaststellen die van toepassing zijn op de tussenpersonen en leveranciers, meer bepaald inzake transactie en balancering;

[…]”

15

Artikel 23, §§ 1 en 2, van de elektriciteitswet luidt:

„1.   Er wordt een [CREG] opgericht. De [CREG] is een autonoom organisme met rechtspersoonlijkheid, met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad [(België)].

De [CREG] neemt alle redelijke maatregelen om in het kader van haar in artikel 23, § 2, opgesomde opdrachten, desgevallend, in nauw overleg met de overige betrokken federale instanties, met inbegrip van de Belgische Mededingingsautoriteit, en onverminderd hun bevoegdheden, volgende doelstellingen te bereiken:

[…]

2.   De [CREG] is belast met een raadgevende taak ten behoeve van de overheid inzake de organisatie en werking van de elektriciteitsmarkt, enerzijds, en met een algemene taak van toezicht en controle op de toepassing van de betreffende wetten en reglementen, anderzijds.

Te dien einde zal de [CREG]:

[…]

3° toezicht houden op de transparantie en de mededinging op de elektriciteitsmarkt overeenkomstig artikel 23bis;

3°bis de objectief verantwoorde verhouding beoordelen tussen de prijzen en de kosten van een bedrijf, bedoeld in artikel 23ter;

4° houdt toezicht op en controleert de handelsuitwisselingen van voor de groothandel bestemde energieproducten overeenkomstig […] verordening (EU) nr. 1227/2011 [van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie (PB 2011, L 326, blz. 1)], met eerbiediging van de respectievelijke bevoegdheden van de Belgische Mededingingsautoriteiten [en de Autoriteit voor financiële diensten en markten (FSMA)];

[…]

8° controle uitoefenen op de naleving door de netbeheerder en de elektriciteitsbedrijven van de verplichtingen die op hen rusten krachtens deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan, alsook krachtens de overige voor de elektriciteitsmarkt toepasselijke wetgevende en reglementaire bepalingen, meer bepaald betreffende de grensoverschrijdende problemen en de materies bedoeld in verordening (EG) nr. 714/2009 [van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1228/2003 (PB 2009, L 211, blz. 15)];

9° controleert de toepassing van het technisch reglement, keurt de documenten goed die door dit reglement worden beoogd met name met betrekking tot de voorwaarden voor de aansluiting en de toegang tot het transmissienet evenals de voorwaarden voor de verantwoordelijkheid voor het evenwicht van de regelzone en evalueert de prestaties uit het verleden van de regels van het technisch reglement die de veiligheid en de betrouwbaarheid van het transmissienet regelen;

[…]”

16

Artikel 23bis van deze wet bepaalt:

„De [CREG] ziet erop toe dat elk elektriciteitsbedrijf, dat elektriciteit levert aan in België gevestigde afnemers, zich onthoudt, afzonderlijk of in overleg met meerdere andere elektriciteitsbedrijven, van elk anti-competitief gedrag of oneerlijke handelspraktijken die een weerslag hebben of zouden kunnen hebben op een goed werkende elektriciteitsmarkt in België.

Indien de [CREG] bij de uitoefening van haar [toezichts- en controletaken] oneerlijke handelspraktijken of een anti-competitief gedrag vaststelt, maakt zij, op eigen initiatief, een rapport over aan de [federale minister bevoegd voor Energie], met haar bevindingen en desgevallend elke maatregel waarvan zij het nodig acht dat die genomen wordt door haarzelf of door elke andere bevoegde overheid om de oneerlijke handelspraktijken of het anti-competitief gedrag die een weerslag hebben of zouden kunnen hebben op een goed werkende elektriciteitsmarkt in België te verhelpen.

De [CREG] geeft de veronderstelde inbreuken aan bij de Belgische Mededingingsautoriteit, zendt het rapport over dat ze aan de [federale minister bevoegd voor Energie] heeft overgezonden en deelt deze Raad ook de noodzakelijke vertrouwelijke informatie mede.

Wat betreft de oneerlijke handelspraktijken, kan de Koning, op voorstel van de [CREG], bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de dringende maatregelen nader bepalen die de [CREG] toegelaten wordt te nemen.

De [CREG] kan adviezen formuleren en elke maatregel voorstellen die de goede werking en de transparantie op de markt verhoogt en die van toepassing is op alle elektriciteitsbedrijven, actief in België.”

17

In artikel 23ter van genoemde wet is bepaald:

„§ 1.   De prijzen van een elektriciteitsbedrijf dienen op een objectief verantwoorde wijze in verhouding te staan tot de kosten van het bedrijf. De [CREG] beoordeelt deze verhouding door onder meer de kosten en de prijzen van genoemd bedrijf te vergelijken met de kosten en de prijzen van vergelijkbare bedrijven, indien mogelijk ook op internationaal vlak.

§ 2.   Als een elektriciteitsbedrijf een verbonden onderneming is, wordt misbruik van machtpositie vermoed indien het discriminatoire prijzen en/of voorwaarden aanbiedt aan niet-verbonden ondernemingen.

§ 3.   Indien de [CREG] vaststelt dat er geen objectief verantwoorde verhouding bestaat zoals bedoeld in § 1, maakt zij, op eigen initiatief, een rapport over aan de [federale minister bevoegd voor Energie] dat haar bevindingen weergeeft en de maatregelen die zij aanbeveelt.

De [CREG] geeft de veronderstelde inbreuken aan bij de Belgische Mededingingsautoriteit, zendt het rapport over dat ze aan de [federale minister bevoegd voor Energie] heeft overgezonden en deelt deze Raad ook de noodzakelijke confidentiële informatie mede.

Wat betreft de discriminatoire prijzen en/of voorwaarden, kan de Koning, op voorstel van de [CREG], bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de dringende maatregelen nader bepalen die de [CREG] toegelaten wordt te nemen.

Wat betreft de prijzen, kan de [CREG] adviezen formuleren en elke maatregel voorstellen die van toepassing is op alle elektriciteitsbedrijven, actief in België.”

18

Artikel 26, § 1, van die wet bepaalt:

„In de uitvoering van de haar toegewezen opdrachten kan de [CREG] de netbeheerder en de distributienetbeheerders, alsook de producenten, leveranciers, tussenpersonen en tussenpersonen inzake groepsaankopen die op de Belgische markt tussenkomen, elke verbonden of geassocieerde onderneming evenals elke onderneming die een multilateraal commercieel platform beheert of uitbaat waarop energieblokken of financiële instrumenten worden verhandeld, die een rechtstreeks verband houden met de Belgische elektriciteitsmarkt of die er een directe impact op uitoefenen, vorderen om haar alle nodige informatie te verstrekken, met inbegrip van de verantwoording van elke weigering tot toegangverlening aan een derde, en alle informatie over de nodige maatregelen om het net te versterken, voor zover zij haar verzoek motiveert. Zij kan hun rekeningen ter plaatse controleren.

Vanaf 1 januari 2003 kan de [CREG] ook van hen en van het controlecomité voor de Elektriciteit en het Gas, onverminderd de opdrachten die aan deze laatste toegewezen worden, de informatie vorderen die nodig is voor de voorbereiding van haar tarievenbeleid in het kader van de toepassing van de haar in artikel 23, punten 14°bis, 15 en 16 toegewezen opdracht.”

19

Artikel 26, § 1bis, van de elektriciteitswet luidt als volgt:

„Bij de uitvoering van de opdrachten die haar bij artikelen 23bis en 23ter worden toebedeeld, beschikt de [CREG] bovendien over bevoegdheden en rechten die hierna beschreven zijn:

1° vanwege de elektriciteitsbedrijven en de tussenpersonen inzake groepsaankopen elke inlichting verkrijgen, onder welke vorm ook, over materies die tot haar bevoegdheid en haar opdracht behoren binnen de dertig dagen na haar vraag;

2° van deze bedrijven verslagen verkrijgen over hun werkzaamheden of bepaalde aspecten ervan;

3° de informatie bepalen die haar regelmatig dient te worden meegedeeld en de periodiciteit waarmee deze informatie aan haar dient te worden overgezonden;

4° bij weigering van het toezenden van de gevraagde informatie binnen de dertig dagen overgaan tot het ter plaatse kennisnemen van alle hoger bedoelde inlichtingen en documenten die nodig zijn voor de uitvoering van de opdrachten die haar zijn toegewezen en deze desgevallend kopiëren.

De informatie die door de [CREG] wordt vergaard in het kader van deze paragraaf kan alleen worden aangewend voor de verslagen, adviezen en aanbevelingen die bedoeld zijn in de artikelen 23bis en 23ter. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, dit artikel uitbreiden tot bindende beslissingen die zouden kunnen bedoeld worden in de artikelen 23bis en 23ter.”

20

Artikel 30bis, § 3, van deze wet bepaalt:

„[…]

De leden [van de CREG] zijn bevoegd om inbreuken op […] op te sporen en vast te stellen, door middel van processen-verbaal die bewijs opleveren tot het tegendeel. Hiertoe kunnen zij:

1° gebouwen, werkplaatsen en hun aanhorigheden tijdens de openings- of werkuren betreden, wanneer zulks voor de uitoefening van hun opdracht noodzakelijk is;

2° alle dienstige vaststellingen doen, zich documenten, stukken, boeken en voorwerpen die bij de opsporing en vaststelling van inbreuken nodig zijn, doen vertonen en die in beslag nemen;

3° alle inlichtingen verzamelen en alle geschreven of mondelinge verklaringen of getuigenissen afnemen;

4° bijstand verlenen in het kader van de uitvoering van de beslissingen van de commissie.

[…]”

21

In artikel 31 van die wet staat dat „[o]nverminderd de andere door deze wet voorziene maatregelen, […] de [CREG] elke in België gevestigde natuurlijke of rechtspersoon [kan] verplichten tot naleving van specifieke bepalingen van deze wet, van de uitvoeringsbesluiten ervan, van latere wetten betreffende de tarieven of betreffende de bijdrage bedoeld in artikel 21bis of van alle andere bepalingen op de toepassing waarvan ze toeziet krachtens artikel 23, § 2, [tweede alinea], 4° [en] 8° binnen de termijn bepaald door de [CREG]”.

22

Artikel 31/1 van de elektriciteitswet luidt als volgt:

„§ 1.   […] mits een voorafgaande machtiging van een onderzoeksrechter kunnen de personen bedoeld in artikel 30bis, § 3, eerste lid, op basis van een met redenen omklede beslissing, behalve in een privéwoning, het beslag bevelen op de activa die eigendom zijn van de persoon die het voorwerp uitmaakt van een door de [CREG] gevoerd onderzoek en die, ofwel het voorwerp uitmaken van de inbreuk die onderzocht wordt, ofwel die bestemd waren of bijgedragen hebben om de inbreuk in kwestie te begaan, ofwel een vermogensvoordeel vormen dat rechtstreeks uit de inbreuk gehaald wordt of er het equivalent van vormen.

De personen bedoeld in artikel 30bis, § 3, eerste lid, vermelden in hun beslissing de feitelijke omstandigheden die het nemen van de maatregel rechtvaardigen en bij de motivering van hun beslissing houden zij rekening met de principes van proportionaliteit en subsidiariteit.

Om dit bevel uit te voeren, kunnen de personen bedoeld in artikel 30bis, § 3, eerste lid, zo nodig de hulp vragen van het openbaar gezag.

[…]”

Aardgaswet

23

Artikel 8, § 2, tweede alinea, van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen (Belgisch Staatsblad, 7 mei 1965, blz. 5260), zoals gewijzigd bij de wet van 8 juli 2015 (Belgisch Staatsblad, 16 juli 2015, blz. 46239; hierna: „aardgaswet”), bepaalt:

„De houder van een aardgasvervoersvergunning, die kandidaat is voor het beheer van het aardgasvervoersnet dient alleen, of samen met andere houders van een aardgasvervoersvergunning, een deel van het bedoelde vervoersnet te bezitten dat ten minste 75 % van het nationaal grondgebied bestrijkt.”

24

Artikel 15/5undecies van deze wet luidt:

„§ 1.   Op voorstel van de [CREG], stelt de Koning een gedragscode vast met betrekking tot de toegang tot het aardgasvervoersnet, de opslaginstallatie voor aardgas en de [vloeibaar aardgas (LNG)-installatie].

De gedragscode bepaalt:

1° de procedures en regels inzake de aanvraag van toegang tot het net;

2° de gegevens die de gebruikers van het aardgasvervoersnet, de opslaginstallatie voor aardgas en de LNG-installatie aan de beheerder van het aardgasvervoersnet, aan de beheerder van de opslaginstallatie voor aardgas en aan de beheerder van de LNG-installatie moeten verstrekken;

3° de voorzorgsmaatregelen die de beheerder van het aardgasvervoersnet, de beheerder van de opslaginstallatie voor aardgas en de beheerder van de LNG-installatie dienen te nemen om de vertrouwelijkheid van de commerciële gegevens met betrekking tot de gebruikers van het aardgasvervoersnet, de opslaginstallatie voor aardgas of de LNG-installatie te beschermen;

4° de termijnen waarbinnen de beheerder van het aardgasvervoersnet, de beheerder van de opslaginstallatie voor aardgas en de beheerder van de LNG-installatie moeten antwoorden op de aanvragen om toe te treden tot hun net en hun installatie;

5° de maatregelen om elke discriminatie tussen gebruikers of categorieën gebruikers van het aardgasvervoersnet, de opslaginstallatie voor aardgas of de LNG-installatie te vermijden;

6° de minimumvereisten met betrekking tot de juridische en operationele scheiding van de vervoers- en leveringsfuncties van aardgas binnen de geïntegreerde beheerders van het aardgasvervoersnet, de opslaginstallatie voor aardgas of de LNG-installatie;

7° de basisbeginselen met betrekking tot de rechten en verplichtingen van, enerzijds, de beheerder van het aardgasvervoersnet, de beheerder van de opslaginstallatie voor aardgas en de beheerder van de LNG-installatie, en, anderzijds, de gebruikers voor de toegang tot het aardgasvervoersnet, de opslaginstallatie voor aardgas of de LNG-installatie;

8° de basisbeginselen met betrekking tot facturering;

9° de basisbeginselen met betrekking tot de rechten en verplichtingen van, enerzijds, de beheerder van het aardgasvervoersnet, de beheerder van de opslaginstallatie voor aardgas en de beheerder van de LNG-installatie en, anderzijds, de gebruikers van het desbetreffende aardgasvervoersnet, van de opslaginstallatie voor aardgas of van de LNG-installatie inzake het gebruik ervan en meer bepaald, inzake onderhandelingen over de toegang tot vervoer, over het congestiebeheer en over de publicatie van informatie;

10° maatregelen die in het verbintenissenprogramma moeten worden opgenomen om te waarborgen dat ieder discriminerend gedrag is uitgesloten en om te voorzien in een adequaat toezicht op de naleving ervan. Het programma bevat de specifieke verplichtingen van de werknemers ter verwezenlijking van die doelstelling. De persoon of instantie die verantwoordelijk is voor het toezicht op het verbintenissenprogramma dient bij de [CREG] jaarlijks een verslag in waarin de genomen maatregelen worden uiteengezet. Dit verslag wordt gepubliceerd;

11° de vereisten inzake onafhankelijkheid van het personeel van de beheerders ten opzichte van de producenten, distributeurs, leveranciers en tussenpersonen;

12° de regels en de organisatie van de secundaire markt waarvan sprake in artikel 15/1, § 1, 9°bis;

13° de basisprincipes betreffende de organisatie van de toegang tot de hubs.

De toekenning en het behoud van elke vervoers- of leveringsvergunning zijn onderworpen aan het naleven van de gedragscode.

[…]”

25

In artikel 15/14, § 2, eerste en tweede alinea, van genoemde wet is bepaald:

„De [CREG] is belast met een raadgevende taak ten behoeve van de overheid inzake de organisatie en werking van de aardgasmarkt, enerzijds, en met een taak van toezicht en controle op de toepassing van de betreffende wetten en reglementen, anderzijds.

Te dien einde zal de [CREG]:

[…]

6° de belangrijkste voorwaarden voor de toegang tot de vervoernetten goedkeuren (met uitzondering van de tarieven bedoeld in de artikelen 15/5 tot 15/5quinquies), en de toepassing ervan door de vervoerondernemingen in hun respectieve netten controleren;

[…]

9° de boekhouding van de ondernemingen van de aardgassector controleren, inzonderheid ter verificatie van de naleving van de bepalingen van artikel 15/12 en de afwezigheid van kruissubsidies […];

[…]

16° toezicht houden op de graad van transparantie, met inbegrip van de groothandelsprijzen, en toezien op de naleving van de verplichtingen inzake transparantie door de aardgasbedrijven;

17° toezien op het bereikte niveau en de bereikte efficiëntie inzake de vrijmaking van de markt en de mededinging voor de groot- en kleinhandelsmarkten, met inbegrip van de beurzen voor aardgas, en toezien op de eventuele concurrentievervalsing of -beperking, door alle nuttige informatie mee te delen en de zaken die dit verantwoorden door te verwijzen naar de Belgische Mededingingsautoriteit;

[…]

29° op voorstel van de beheerder van het aardgasvervoersnet en de beheerder van een interconnector, de methoden goedkeuren die gebruikt zijn om de toegang tot de grensoverschrijdende infrastructuren mogelijk te maken, met inbegrip van de procedures voor de toewijzing van capaciteiten en congestiebeheer. Deze methoden zijn transparant en niet-discriminerend. De [CREG] publiceert de goedgekeurde methoden op haar website;

30° toezien op het congestiebeheer van het aardgasvervoersnet, met inbegrip van de interconnecties, en de invoering van de regels voor het congestiebeheer, in overeenstemming met artikel 15/1, § 3, 7°. De [CREG] informeert de Algemene Directie Energie [van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie] hierover”.

26

Artikel 15/14bis van bovengenoemde wet luidt:

„De [CREG] ziet erop toe dat elke aardgasonderneming, die aardgas levert aan in België gevestigde afnemers zich onthoudt, afzonderlijk of in overleg met meerdere andere aardgasondernemingen, van elk anti-competitief gedrag of oneerlijke handelspraktijken die een weerslag hebben of zouden kunnen hebben op een goed werkende aardgasmarkt in België.

Indien de [CREG] bij de uitoefening van haar toezichts- of controletaken oneerlijke handelspraktijken of een anti-competitief gedrag vaststelt, maakt zij, op eigen initiatief, een rapport over aan de [federale minister bevoegd voor Energie], met haar bevindingen en desgevallend elke maatregel waarvan zij het nodig acht dat die genomen wordt door haarzelf of door elke andere bevoegde overheid om de oneerlijke handelspraktijken of het anti-competitief gedrag die een weerslag hebben of zouden kunnen hebben op een goed werkende aardgasmarkt in België te verhelpen.

De [CREG] geeft de veronderstelde inbreuken aan bij de Belgische Mededingingsautoriteit, zendt het rapport over dat ze aan de [federale minister bevoegd voor Energie] heeft overgezonden, en deelt deze Raad ook de noodzakelijke vertrouwelijke informatie mede.

Wat betreft de oneerlijke handelspraktijken, kan de Koning, op voorstel van de [CREG], bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de dringende maatregelen nader bepalen die de [CREG] toegelaten wordt te nemen.

De [CREG] kan adviezen formuleren en elke maatregel voorstellen die de goede werking en de transparantie op de markt verhoogt en die van toepassing is op alle aardgasondernemingen, actief in België.”

27

Artikel 15/14ter van de aardgaswet luidt als volgt:

„§ 1.   De prijzen van een aardgasonderneming dienen op een objectief verantwoorde wijze in verhouding te staan tot de kosten van de onderneming. De [CREG] beoordeelt deze verhouding door onder meer de kosten en de prijzen van genoemde onderneming te vergelijken met de kosten en de prijzen van vergelijkbare ondernemingen, indien mogelijk ook op internationaal vlak.

§ 2.   Als een aardgasonderneming een verbonden onderneming is, wordt misbruik van machtpositie vermoed indien het discriminatoire prijzen en/of voorwaarden aanbiedt aan niet-verwante ondernemingen.

§ 3.   Indien de [CREG] vaststelt dat er geen objectief verantwoorde verhouding bestaat zoals bedoeld in § 1, maakt zij, op eigen initiatief, een rapport over aan de [federale minister bevoegd voor Energie] dat haar bevindingen weergeeft en de maatregelen die zij aanbeveelt.

De [CREG] geeft de veronderstelde inbreuken aan bij de Belgische Mededingingsautoriteit, zendt het rapport over dat ze aan de [federale minister bevoegd voor Energie] heeft overgezonden en deelt deze Raad ook de noodzakelijke vertrouwelijke informatie mede.

Wat betreft de discriminatoire prijzen en/of voorwaarden betreft, kan de Koning, op voorstel van de [CREG], bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de dringende maatregelen nader bepalen die de [CREG] toegelaten wordt te nemen.

Wat betreft de prijzen, kan de [CREG] adviezen formuleren en elke maatregel voorstellen die van toepassing is op alle aardgasbedrijven, actief in België.”

28

Artikel 15/16, § 1bis, van deze wet bepaalt:

„Bij de uitvoering van de opdrachten die haar bij artikelen 15/14bis en 15/14ter worden toebedeeld, beschikt de [CREG] bovendien over bevoegdheden en rechten die hierna beschreven zijn:

1° vanwege de aardgasbedrijven elke inlichting verkrijgen, onder welke vorm ook, over materies die tot haar bevoegdheid en haar opdracht behoren binnen de dertig dagen na haar vraag;

2° van deze bedrijven verslagen verkrijgen over hun werkzaamheden of bepaalde aspecten ervan;

3° de informatie bepalen die haar regelmatig dient te worden meegedeeld en de periodiciteit waarmee deze informatie aan haar dient te worden overgemaakt;

4° bij weigering van het toezenden van de gevraagde informatie binnen de dertig dagen overgaan tot het ter plaatse kennisnemen van alle hoger bedoelde inlichtingen en documenten die nodig zijn voor de uitvoering van de opdrachten die haar zijn toegewezen en deze desgevallend kopiëren.

De informatie die in het kader van deze paragraaf vergaard wordt door de [CREG] mag alleen worden aangewend met het oog op de verslagen, adviezen en aanbevelingen bedoeld bij artikelen 15/14bis en 15/14ter. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, dit artikel uitbreiden tot bindende beslissingen die zouden kunnen bedoeld worden door de artikelen 15/14bis en 15/14ter.”

29

In artikel 18, § 3, van de aardgaswet is bepaald:

„[…]

De leden [van de CREG] zijn bevoegd om inbreuken op […] op te sporen en vast te stellen, door middel van processen-verbaal die bewijs opleveren tot het tegendeel. Hiertoe kunnen zij:

1° gebouwen, werkplaatsen en hun aanhorigheden tijdens de openings- of werkuren betreden, wanneer zulks voor de uitoefening van hun opdracht noodzakelijk is;

2° alle dienstige vaststellingen doen, zich documenten, stukken, boeken en voorwerpen die bij de opsporing en vaststelling van inbreuken nodig zijn, doen vertonen en die in beslag nemen;

3° alle inlichtingen verzamelen en alle geschreven of mondelinge verklaringen of getuigenissen afnemen;

4° bijstand verlenen in het kader van de uitvoering van de beslissingen van de [CREG].

[…]”

30

Artikel 20/2 van deze wet bepaalt dat „[o]nverminderd de andere door deze wet voorziene maatregelen, […] de [CREG] elke in België gevestigde natuurlijke of rechtspersoon [kan] verplichten tot naleving van specifieke bepalingen van deze wet, de uitvoeringsbesluiten ervan, van latere wetten betreffende de tarieven of betreffende de bijdrage bedoeld in artikel 15/11, of van alle andere bepalingen op de toepassing waarvan ze toeziet krachtens artikel 15/14, § 2, tweede lid, 5° en 5°bis binnen de termijn bepaald door de [CREG]. […]”

Precontentieuze procedure en procedure bij het Hof

31

De Commissie heeft ambtshalve onderzoek gedaan naar de omzetting van de richtlijnen 2009/72 en 2009/73 in Belgisch recht om te controleren of er sprake was van eventuele onverenigbaarheden met het Unierecht. Het onderzoek had betrekking op de ontvlechting van vervoersystemen, de onafhankelijkheid en de bevoegdheden van de nationale reguleringsinstanties en de consumentenbescherming.

32

Op 6 mei 2013 heeft de Commissie het Koninkrijk België in het kader van de „EU Pilot”-procedure bij brief verzocht om antwoord op een aantal vragen met betrekking tot de omzetting van die richtlijnen. Op 10 februari 2014 heeft de Commissie die lidstaat aanvullende vragen toegezonden.

33

Op 12 september 2013, 24 en 28 februari 2014 en 3, 18 en 19 maart 2014 heeft die lidstaat op deze brief en deze aanvullende vragen geantwoord.

34

Op 17 oktober 2014 heeft de Commissie het Koninkrijk België een aanmaningsbrief gestuurd, daar zij van oordeel was dat de door deze lidstaat verstrekte gegevens haar twijfels over de verenigbaarheid van de omzetting van richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73 in Belgisch recht niet konden wegnemen. Op 18 januari 2015 heeft deze lidstaat op deze brief geantwoord.

35

Op 26 februari 2016 heeft de Commissie het Koninkrijk België een met redenen omkleed advies gezonden met het verzoek binnen twee maanden na ontvangst van dit advies de vereiste maatregelen te nemen om hieraan te voldoen.

36

Op 19 juli 2016 heeft het Koninkrijk België geantwoord en vervolgens op 15 september 2016 en 9, 10 en 30 januari 2017 wettelijke maatregelen aan de Commissie meegedeeld. Op 2 oktober 2018 heeft een teleconferentie plaatsgevonden tussen de Belgische autoriteiten en de diensten van de Commissie.

37

Omdat de Commissie van oordeel was dat een aantal bepalingen van Belgisch recht nog steeds onverenigbaar waren met de richtlijnen 2009/72 en 2009/73, heeft zij het onderhavige beroep ingesteld.

Beroep

Eerste grief: schending van artikel 9, lid 1, onder a), van zowel richtlijn 2009/72 als richtlijn 2009/73

Argumenten van partijen

38

De Commissie stelt dat artikel 9, lid 1, onder a), van zowel richtlijn 2009/72 als richtlijn 2009/73 niet correct is omgezet in Belgisch recht. In dit verband vereisen artikel 10, § 1, van de elektriciteitswet en artikel 8, § 2, tweede alinea, van de aardgaswet niet dat de beheerder van het vervoersnet daarvan de eigenaar is, maar dat – volgens de elektriciteitswet – de neteigenaren die de federale minister bevoegd voor Energie een voorstel doen voor de aanwijzing van een beheerder, gezamenlijk een deel van het transmissienet bezitten dat ten minste 75 % van het nationale grondgebied bestrijkt en – volgens de aardgaswet – de netbeheerder samen met anderen een deel van het vervoersnet bezit dat ten minste 75 % van het nationale grondgebied bestrijkt.

39

De onjuiste omzetting van deze richtlijnen in het nationale recht kan overeenkomstig het Unierecht niet door een feitelijke situatie of administratieve praktijk worden ondervangen. Voorts is het niet relevant dat de Commissie geen bezwaar heeft gemaakt tegen de certificering in België van Elia System Operator NV en Fluxys Belgium NV, respectievelijk elektriciteits- en aardgasvervoersnetbeheerders.

40

Voorts maakt de invoeging in 2003 van artikel 9bis in de elektriciteitswet geen einde aan de inbreuk, aangezien dit artikel uitsluitend bepaalt dat de netbeheerder het net kan controleren door middel van een 100 %-dochteronderneming.

41

Het Koninkrijk België stelt dat Elia System Operator en Fluxys Belgium systeemeigenaren in de zin van de richtlijnen 2009/72 en 2009/73 zijn en dat de Commissie in haar adviezen in het kader van de certificering van deze beheerders geen opmerkingen heeft gemaakt over de uitlegging van artikel 9, lid 1, onder a), van deze richtlijnen.

42

Volgens het Koninkrijk België worden de personen die een voorstel kunnen doen voor de aanwijzing van een transmissienetbeheerder en op het moment van de aanwijzing van die beheerder minimaal 75 % van dat net bezitten verward met het percentage van het net dat de aangewezen beheerder bezit. Artikel 10, lid 1, van de elektriciteitswet heeft alleen op het eerste element betrekking, en niet op de neteigendom van de aangewezen netbeheerder. Voorts voorziet het in 2003 ingevoegde artikel 9 van deze wet in de keuze voor de overdracht van de eigendom, aangezien het voorschrijft dat de netbeheerder via een dochteronderneming eigenaar van het transmissienet is.

43

Het Koninkrijk België stelt dat de argumentering van de Commissie dat artikel 10, lid 1, van de elektriciteitswet zou bepalen dat neteigenaren eveneens eigenaar kunnen zijn van een onderneming die taken van productie en levering verricht, is gebaseerd op veronderstellingen en theoretische aannames zonder dat de Commissie bewijs voor niet-nakoming aanbrengt, terwijl de bewijslast op haar rust.

Beoordeling door het Hof

44

Artikel 9, lid 1, onder a), van zowel richtlijn 2009/72 als richtlijn 2009/73 bepaalt dat de lidstaten ervoor zorgen dat per 3 maart 2012 elke onderneming die een transmissiesysteem bezit, handelt als een transmissiesysteembeheerder.

45

In artikel 10, lid 2, van elk van deze richtlijnen is bepaald dat bedrijven die eigenaar zijn van een transmissiesysteem en die door de nationale regulerende instantie gecertificeerd zijn als zijnde in overeenstemming met de eisen van dat artikel 9, door de lidstaten worden goedgekeurd en aangewezen als transmissiesysteembeheerders.

46

In overweging 9 van richtlijn 2009/72 en overweging 6 van richtlijn 2009/73 staat te lezen dat zonder een effectieve scheiding van netten van productie- en leveringsactiviteiten (effectieve ontvlechting) het inherente risico van discriminatie bestaat, niet alleen bij de exploitatie van de netten, maar ook wat de stimulansen voor verticaal geïntegreerde bedrijven betreft om op toereikende wijze in hun netten te investeren.

47

Zoals blijkt uit overweging 11 van richtlijn 2009/72 en overweging 8 van richtlijn 2009/73 brengt ontvlechting van de eigendom namelijk met zich dat de neteigenaar wordt aangewezen als systeembeheerder en onafhankelijk is van productie- en leveringsbelangen (zie in die zin arrest van 26 oktober 2017, Balgarska energiyna borsa, C‑347/16, EU:C:2017:816, punt 46).

48

Voorts bepaalt artikel 9, lid 8, van zowel richtlijn 2009/72 als richtlijn 2009/73 dat de lidstaten kunnen besluiten lid 1 van dat artikel niet toe te passen als het transmissiesysteem op 3 september 2009 toebehoort aan een verticaal geïntegreerd bedrijf, en dat de betrokken lidstaat in dat geval overeenkomstig respectievelijk artikel 13 van richtlijn 2009/72 en artikel 14 van richtlijn 2009/72 een onafhankelijke systeemexploitant benoemt of besluit de bepalingen van respectievelijk hoofdstuk V van richtlijn 2009/72 en hoofdstuk IV van richtlijn 2009/73 na te leven.

49

Met betrekking tot onafhankelijke systeembeheerders is reeds geoordeeld dat artikel 17, lid 1, onder a), van richtlijn 2009/72 uitdrukkelijk vereist dat deze beheerders eigenaar zijn van de activa die nodig zijn voor de transmissie van elektriciteit, in het bijzonder het transmissiesysteem, met name om – zoals blijkt uit de overwegingen 16, 17 en 19 van deze richtlijn – de volledige en daadwerkelijke onafhankelijkheid van deze beheerders te verzekeren ten opzichte van de productie‑ en leveringsactiviteiten (arrest van 17 oktober 2019, Elektrorazpredelenie Yug, C‑31/18, EU:C:2019:868, punt 64 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

50

Zoals de Commissie terecht heeft gesteld, zijn er geen gronden voor een verschil in de omvang van de systeemeigendom tussen lid 1 en lid 8 van artikel 9 van elk van de richtlijnen 2009/72 en 2009/73. Dat lid 1 heeft betrekking op een „onderneming die een transmissiesysteem bezit”, en maakt geenszins melding van een onderneming die een gedeelte van dat systeem bezit, wat erop wijst dat de betrokken onderneming – die kan worden aangewezen als transmissiesysteembeheerder – het hele systeem moet bezitten. Deze lezing wordt bevestigd door de eenduidige bewoordingen van artikel 17, lid 1, onder a), van die richtlijnen, dat verwijst naar het in dat artikel 9, lid 8, bedoelde geval en vereist dat de transmissiesysteembeheerder eigenaar is van het transmissiesysteem.

51

Uit deze analyse van de bewoordingen en de context van artikel 9, lid 1, van de richtlijnen 2009/72 en 2009/73 vloeit voort dat de eigenaar van het transmissiesysteem eigenaar moet zijn van dat hele systeem.

52

Deze conclusie is bovendien in overeenstemming met het doel van deze bepaling. Zoals de Commissie eveneens terecht opmerkt is de beheerder die eigenaar is van het hele systeem namelijk gedreven om de investeringen en technische wijzigingen door te voeren die hem in staat stellen om dat systeem optimaal te exploiteren en te ontwikkelen.

53

In casu vereist de Belgische wetgeving niet dat de beheerder van het elektriciteits- of aardgastransmissiesysteem de eigenaar van dat systeem is.

54

Artikel 10, § 1, van de elektriciteitswet bepaalt namelijk uitsluitend dat de neteigenaren die de federale minister bevoegd voor Energie een voorstel doen voor de aanwijzing van een beheerder gezamenlijk een deel van het transmissienet moeten bezitten dat ten minste 75 % van het nationale grondgebied bestrijkt. Artikel 8, lid 2, tweede alinea, van de aardgaswet vereist dat de kandidaat voor het beheer van het vervoersnet samen met anderen een deel van het net bezit dat ten minste 75 % van het nationale grondgebied bestrijkt.

55

Er zij opgemerkt dat het in 2003 ingevoegde en door het Koninkrijk België aangevoerde artikel 9bis van de elektriciteitswet bepaalt dat de netbeheerder, direct of indirect, op twee effecten na, het bezit dient te hebben van het „volledige kapitaal van en de stemrechten” verbonden aan de effecten uitgegeven door elke dochteronderneming die in opdracht van de netbeheerder het beheer van het transmissienet bedoeld in artikel 8 van die wet geheel of gedeeltelijk waarneemt, of door elke dochteronderneming die eigenaar is van de infrastructuur en uitrusting die deel uitmaken van het transmissienet. Hoewel dit artikel bepaalt dat de netbeheerder het transmissienet kan controleren via een dochteronderneming die praktisch voor 100 % in handen is van die beheerder, vereist het daarentegen geenszins dat elke netbeheerder een dergelijke dochteronderneming bezit, noch dat – wanneer die dochterneming bestaat – zij het volledige transmissienet in kwestie controleert.

56

Indien voorts, zoals het Koninkrijk België stelt, artikel 10, § 1, van de elektriciteitswet uitsluitend betrekking heeft op de personen die een voorstel kunnen doen voor de aanwijzing van de transmissiesysteembeheerder en deze laatste daarmee zelf niet aan de vereisten van deze bepaling hoeft te voldoen, leidt dat niet tot het oordeel dat de Belgische wetgeving in overeenstemming is met richtlijn 2009/72, maar wel dat deze wetgeving niet vereist dat de beheerder de eigenaar van het net is, aangezien het vereiste dat hij „een deel van het transmissienet” bezit niet op hem van toepassing is. Volgens de argumentering van het Koninkrijk België zouden een of meerdere eigenaren van een deel van het net een beheerder kunnen voorstellen die zelfs geen deel van dat net bezit.

57

Ten slotte voert het Koninkrijk België de eerbiediging van de nuttige werking van de richtlijnen 2009/72 en 2009/73 aan. Zijn betoog is vooral gebaseerd op het argument dat Elia System Operator en Fluxys Belgium – transmissiesysteembeheerders van respectievelijk elektriciteit en aardgas – systeemeigenaren zijn in de zin van de richtlijnen 2009/72 en 2009/73 krachtens de certificeringsbesluiten die de CREG heeft genomen overeenkomstig verordening nr. 714/2009 en verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1755/2005 (PB 2009, L 211, blz. 36). Ondanks het bindende karakter van deze besluiten van de CREG, volgt uit vaste rechtspraak dat de met de bepalingen van een richtlijn overeenkomstige uitvoering door de administratieve instanties van een lidstaat als zodanig niet de helderheid en nauwkeurigheid kan hebben die met het oog op de rechtszekerheid noodzakelijk zijn, en dat eenvoudige bestuurlijke praktijken, die naar de aard ervan volgens goeddunken van de administratie kunnen worden gewijzigd, niet kunnen worden beschouwd als een uitvoering van de verplichtingen die in het kader van de tenuitvoerlegging van een richtlijn op de lidstaten rusten (arrest van 15 maart 2012, Commissie/Polen, C‑46/11, niet gepubliceerd, EU:C:2012:146, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

58

Bovendien kan er niet op grond van het feit dat de Commissie in haar adviezen in het kader van de procedure voor de certificering van deze netbeheerders geen bezwaar heeft gemaakt tegen hun certificering, van worden uitgegaan dat de richtlijnen 2009/72 en 2009/73 naar behoren zijn omgezet in Belgisch recht, aangezien deze adviezen niet zijn bedoeld om zich over die omzetting uit te spreken.

59

Derhalve moet worden vastgesteld dat het Koninkrijk België de verplichtingen die op hem rusten krachtens deze richtlijnen niet is nagekomen door artikel 9, lid 1, onder a), van elk van deze richtlijnen niet naar behoren te hebben omgezet.

Tweede grief: schending van verschillende bepalingen van artikel 37 van richtlijn 2009/72 en van artikel 41 van richtlijn 2009/73

60

Met betrekking tot de tweede grief, die in het verzoekschrift uit drie onderdelen bestaat, heeft de Commissie in haar repliek aangegeven af te zien van het derde onderdeel, dat betrekking had op schending van artikel 37, lid 10, van richtlijn 2009/72 en artikel 41, lid 10, van richtlijn 2009/73.

Eerste onderdeel van de tweede grief: schending van artikel 37, lid 4, onder a) en b), van richtlijn 2009/72 en van artikel 41, lid 4, onder a) en b), van richtlijn 2009/73

– Argumenten van partijen

61

De Commissie stelt dat artikel 37, lid 4, onder a) en b), van richtlijn 2009/72 en artikel 41, lid 4, onder a) en b), van richtlijn 2009/73 niet naar behoren zijn omgezet in Belgisch recht. Een aantal bepalingen van de elektriciteitswet en de aardgaswet staat de regulerende instantie (in casu de CREG) niet toe bindende besluiten te nemen met betrekking tot de transparantie en de vrije mededinging op de markt, en evenredige en noodzakelijke maatregelen op te leggen om daadwerkelijk mededinging te bevorderen en de goede werking van de interne markt ten aanzien van elektriciteits- en gasbedrijven te verzekeren.

62

Hoewel de regulerende instantie krachtens deze bepalingen van de richtlijnen 2009/72 en 2009/73 de bevoegdheid moet hebben om maatregelen op te leggen om daadwerkelijke mededinging te bevorderen, faalt het argument van het Koninkrijk België dat in Belgisch recht uitsluitend de Koning als politiek orgaan de CREG, op haar eigen voorstel, de bevoegdheid kan verlenen om bindende besluiten te nemen of om aan andere instanties de door haar verzamelde informatie te zenden zodat die instanties in voorkomend geval bindende maatregelen nemen. Het argument inzake een vermeende exclusieve bevoegdheid van de mededingingsautoriteiten faalt eveneens.

63

Met betrekking tot het argument van het Koninkrijk België dat artikel 31 van de elektriciteitswet en artikel 20/2 van de aardgaswet de CREG de algemene bevoegdheid verlenen om bindende besluiten te nemen jegens natuurlijke of rechtspersonen, voert de Commissie aan dat deze bepalingen de CREG enkel de bevoegdheid verlenen om deze personen te gelasten de reeds op hen rustende verplichtingen na te komen, terwijl artikel 37, lid 4, onder a) en b), van richtlijn 2009/72 en artikel 41, lid 4, onder a) en b), van richtlijn 2009/73 ertoe strekken dat de regulerende instantie de bevoegdheid wordt verleend om zelfstandig besluiten te nemen.

64

Het Koninkrijk België stelt dat de door de Commissie genoemde nationale bepalingen uitsluitend betrekking hebben op het mededingingsrecht en dienen ter omzetting van artikel 37, lid 1, onder j), „laatste gedeelte”, en lid 13, van richtlijn 2009/72 en van artikel 41, lid 1, onder j), „laatste gedeelte”, en lid 13, van richtlijn 2009/73. Op dit gebied zijn uitsluitend de mededingingsautoriteiten bevoegd, zoals onder meer blijkt uit de overwegingen 37 en 61 van richtlijn 2009/72.

65

De door de Commissie genoemde nationale bepalingen bevestigen de verdeling van de bevoegdheden tussen de mededingingsautoriteiten en een sectorale autoriteit, zoals de CREG, die bevoegd is om informatie te verzamelen en deze aan de mededingingsautoriteiten te zenden, die op basis van die informatie maatregelen of besluiten kunnen nemen. De CREG handelt in regelmatige samenwerking met de Belgische Mededingingsautoriteit.

66

Voorts kunnen de in lid 4 van artikel 37 van richtlijn 2009/72 en in lid 4 van artikel 41 van richtlijn 2009/73 opgesomde bevoegdheden geen betrekking hebben op alle in lid 1 van die artikelen aan de regulerende instantie toebedeelde taken, aangezien dat zou kunnen leiden tot bevoegdheidsconflicten op het gebied van mededingingsrecht tussen de mededingingsautoriteit en de CREG. Dit lid 4 van deze artikelen vermeldt uitsluitend de daadwerkelijke mededinging en de goede werking van de markt, maar niet de concepten van transparantie en vrije mededinging op de markt. Overigens beschikt de CREG op grond van artikel 23, § 2, van de elektriciteitswet, artikel 7, § 1bis, en artikel 29bis, 7°, van de elektriciteitswet en artikel 15/14, § 2, 8°bis, van de aardgaswet reeds over de in dat lid 4 genoemde bevoegdheden.

67

Bovendien dient de regulerende instantie overeenkomstig dat lid 4 van die artikelen uitsluitend over de bevoegdheden te beschikken die hen in staat stellen de hun overeenkomstig de leden 1, 3 en 6 van die artikelen 37 en 41 toevertrouwde taken uit te voeren, hetgeen het geval is in het Belgische recht krachtens artikel 36, 2°, van de wet van 8 januari 2012 tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen (Belgisch Staatsblad, 11 januari 2012, blz. 909), en artikel 23, § 1, tweede alinea, van de elektriciteitswet, dat dient ter omzetting van artikel 37, leden 1, 4, 6 en 9, van richtlijn 2009/72, dat betrekking heeft op de bevoegdheden van de regulerende instantie.

68

Het Koninkrijk België stelt dat artikel 37, lid 1, onder i), van richtlijn 2009/72 en artikel 41, lid 1, onder i), van richtlijn 2009/73 uitsluitend voorzien in de taak, toezicht te houden op de naleving van de transparantieverplichtingen door de elektriciteits- en gasbedrijven. De regulerende instantie kan enkel een sanctie opleggen in geval van niet-nakoming van een transparantieverplichting. Relevantie komt enkel toe aan het „laatste gedeelte” van artikel 37, lid 1, onder j), van richtlijn 2009/72 en dat van artikel 41, lid 1, onder j), van richtlijn 2009/73, die voorzien in het toezicht op de tarieven voor huishoudelijke afnemers, inclusief systemen voor vooruitbetaling, overstappercentages, afsluitingspercentages, kosten en uitvoering van onderhoudsdiensten en klachten van huishoudelijke afnemers.

69

Hoe dan ook voorzien artikel 31 van de elektriciteitswet en artikel 20/2 van de aardgaswet in algemene zin in een beslissingsbevoegdheid jegens de bedrijven en zijn de regulerende instanties administratieve instanties die bevoegd zijn om administratieve handelingen met het karakter van een beslissing vast te stellen. De CREG kan toezicht houden op het niveau van transparantie van de ondernemingen en het niveau en de doeltreffendheid wat betreft de openstelling van de markt en de mededinging op groot- en kleinhandelsniveau. Zij is krachtens artikel 30bis, § 3, en artikel 31/1 van de elektriciteitswet en artikel 18, § 3, en artikel 15/16 van de aardgaswet bevoegd om bevelen te geven, ter plaatse stukken te controleren en onderzoeken in te stellen, en krachtens artikel 31 van de elektriciteitswet en artikel 20/2 van de aardgaswet bevoegd om maatregelen vast te stellen en op te leggen om de mededinging te bevorderen. De CREG kan administratieve boeten opleggen en garandeert de naleving van verordening nr. 1227/2011.

– Beoordeling door het Hof

70

Artikel 37, lid 1, van richtlijn 2009/72 en artikel 41, lid 1, van richtlijn 2009/73 dragen de regulerende instantie verschillende taken op, zoals in de punten i) en j) van lid 1 van deze artikelen de taak om toezicht te houden op het niveau van transparantie, met inbegrip van groothandelsprijzen, te waken over de naleving van de transparantieverplichtingen door de elektriciteits- en gasbedrijven, toezicht te houden op het niveau en de doeltreffendheid van openstelling van de markt en de mededinging op groot- en kleinhandelsniveau, tarieven voor huishoudelijke afnemers, en toezicht te houden op vervalsing of beperking van de mededinging, inclusief toepasselijke informatie te verstrekken en relevante gevallen aan de betrokken mededingingsautoriteiten voor te leggen.

71

Artikel 37, lid 4, onder a) en b), van richtlijn 2009/72 en artikel 41, lid 4, onder a) en b), van richtlijn 2009/73 bepalen dat de lidstaten ervoor zorgen dat de regulerende instanties de bevoegdheden krijgen die hen in staat stellen de hun overeenkomstig de leden 1, 3 en 6 van die artikelen toevertrouwde taken op een efficiënte en snelle wijze uit te voeren en dat de regulerende instantie daartoe ten minste over de bevoegdheid beschikt om bindende besluiten voor elektriciteits- en aardgasbedrijven vast te stellen en om onderzoeken uit te voeren en te besluiten tot noodzakelijke en evenredige maatregelen en deze op te leggen om daadwerkelijke mededinging te bevorderen en de goede werking van de markt te waarborgen. In passende gevallen is de regulerende instantie ook bevoegd om samen te werken met onder meer de nationale mededingingsautoriteit in verband met de mededingingswetgeving.

72

De bevoegdheid om maatregelen vast te stellen om daadwerkelijke mededinging op de markten voor elektriciteit en aardgas te bevorderen mag derhalve, anders dan het Koninkrijk België stelt, niet alleen bij de nationale mededingingsautoriteiten liggen. Zoals in overweging 37 van richtlijn 2009/72 en overweging 33 van richtlijn 2009/73 staat te lezen, moet de regulerende instantie de bevoegdheid hebben om, ongeacht de toepassing van de concurrentieregels, een besluit te nemen over passende maatregelen om voordelen voor de afnemers te waarborgen door middel van bevordering van daadwerkelijke mededinging die noodzakelijk is voor de goede werking van de interne markten voor elektriciteit en aardgas. Zoals blijkt uit het gebruik van het begrip „opleggen” in artikel 37, lid 4, onder b), van richtlijn 2009/72 en artikel 41, lid 4, onder b), van richtlijn 2009/73, moet deze bevoegdheid het mogelijk maken bindende besluiten vast te stellen.

73

Derhalve volgt uit het bepaalde in de richtlijnen 2009/72 en 2009/73 dat de lidstaten de regulerende instanties de bevoegdheid moeten verlenen om bindende maatregelen vast te stellen, onder meer om daadwerkelijke mededinging op de markten voor elektriciteit en aardgas te bevorderen. Hoewel deze instanties de bevoegdheid moeten hebben om samen te werken met de nationale mededingingsautoriteiten, door hun onder meer toepasselijke informatie te verstrekken en relevante gevallen voor te leggen, neemt dit niet weg dat zij hun taken en bevoegdheden onafhankelijk van de taken en bevoegdheden van de nationale mededingingsautoriteiten moeten kunnen uitoefenen.

74

Het eerste onderdeel van de tweede grief van de Commissie moet in deze context worden onderzocht. Dienaangaande zij opgemerkt dat de door de Commissie in het kader van dit eerste onderdeel aangevoerde artikelen 23bis en 23ter en artikel 26, § 1bis, van de elektriciteitswet en de artikelen 15/14bis, 15/14ter en 15/16 van de aardgaswet wel degelijk binnen de werkingssfeer van artikel 37, lid 1, onder i) en j), van richtlijn 2009/72 en artikel 41, lid 1, onder i) en j), van richtlijn 2009/73 vallen, aangezien deze nationale bepalingen – net als deze bepalingen van Unierecht – ertoe strekken de CREG te belasten met de taak van toezicht en controle op concurrentieverstorende gedragingen of praktijken alsook op de tarieven van de elektriciteits- en aardgasbedrijven.

75

Zoals de Commissie terecht stelt, stellen deze nationale bepalingen de regulerende instantie niet in staat om bindende besluiten te nemen met betrekking tot de transparantie en de vrije mededinging op de markt en bijgevolg om evenredige en noodzakelijke maatregelen op te leggen om daadwerkelijke mededinging te bevorderen en de goede werking van de markt ten aanzien van elektriciteits- en aardgasbedrijven te waarborgen.

76

Er moet namelijk worden opgemerkt dat de bevoegdheden van de artikelen 23bis en 23ter, en artikel 30bis, § 3, van de elektriciteitswet, en de artikelen 15/14bis, 15/14ter, 15/16 en artikel 18, § 3, van de aardgaswet de CREG weliswaar in staat stellen om toezicht en controle uit te oefenen op concurrentieverstorende gedragingen of oneerlijke handelspraktijken van elektriciteit- of aardgasbedrijven die een weerslag hebben of zouden kunnen hebben op een markt voor elektriciteit of aardgas en om toezicht en controle uit te oefenen op de tarieven van deze bedrijven die objectief moeten zijn gerechtvaardigd door hun kosten, maar dat de vaststellingen die de CREG in de uitoefening van haar toezichts- en controletaken doet, haar overeenkomstig de artikelen 23bis en 23ter van de elektriciteitswet en de artikelen 15/14bis en 15/14ter van de aardgaswet in beginsel uitsluitend in staat stellen om rapporten te zenden aan de federale minister bevoegd voor Energie, adviezen en aanbevelingen te formuleren en veronderstelde inbreuken bij de Belgische Mededingingsautoriteit aan te geven. Het is juist dat deze artikelen met betrekking tot oneerlijke handelspraktijken en discriminatoire prijzen en/of voorwaarden eveneens bepalen dat de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en op voorstel van de CREG, nader kan bepalen welke maatregelen de CREG toegelaten wordt te nemen, hetgeen bindende maatregelen lijkt te omvatten. Deze maatregelen die de CREG kan worden toegelaten te nemen zijn evenwel beperkt tot „dringende maatregelen”. Hoe dan ook voert het Koninkrijk België geen enkel besluit aan waarbij wordt bepaald welke bindende maatregelen de CREG bevoegd is te nemen.

77

Met betrekking tot artikel 26, § 1bis, van de elektriciteitswet en artikel 15/16 van de aardgaswet moet worden opgemerkt dat deze bepalingen de CREG louter de bevoegdheid verlenen om inlichtingen te verkrijgen die alleen mogen worden gebruikt voor verslagen, adviezen en aanbevelingen en, in passende gevallen, voor dringende maatregelen als bedoeld in de artikelen 23bis en 23ter van de elektriciteitswet en de artikelen 15/14bis en 15/14ter van de aardgaswet. Deze bevoegdheden kunnen de lacunes in de bevoegdheden van de CREG op grond van de artikelen 23bis en 23ter van de elektriciteitswet en de artikelen 15/14bis en 15/14ter van de aardgaswet derhalve niet ondervangen.

78

Voorts verleent het door het Koninkrijk België aangevoerde artikel 31/1 van de elektriciteitswet de leden van de CREG uitsluitend de bevoegdheid om, mits een voorafgaande machtiging van een onderzoeksrechter, op basis van een met redenen omklede beslissing, behalve in een privéwoning, het beslag te bevelen op de activa die eigendom zijn van de persoon die het voorwerp uitmaakt van een door de CREG gevoerd onderzoek en die ofwel het voorwerp uitmaken van de inbreuk die wordt onderzocht, ofwel bestemd waren of bijgedragen hebben om de inbreuk in kwestie te begaan, ofwel een vermogensvoordeel vormen dat rechtstreeks uit de inbreuk gehaald wordt of er het equivalent van vormen.

79

Ten slotte moet worden opgemerkt dat het bepaalde in artikel 31 van de elektriciteitswet en artikel 20/2 van de aardgaswet evenmin tot de conclusie kan leiden dat de CREG beschikt over de bevoegdheden bedoeld in artikel 37, lid 4, onder b), van richtlijn 2009/72 en artikel 41, lid 4, onder b), van richtlijn 2009/73. Zoals de Commissie terecht stelt, verlenen deze artikelen van de elektriciteitswet en de aardgaswet de CREG namelijk uitsluitend de bevoegdheid om de betrokken personen te bevelen de verplichtingen na te komen die hun al specifiek zijn opgelegd bij het bepaalde in deze wetten. Deze artikelen verlenen deze instantie geen ruimere bevoegdheid om bindende besluiten vast te stellen en zelfstandig de maatregelen op te leggen die zij nodig acht, onder meer om daadwerkelijke mededinging te bevorderen en de goede werking van de markt te verzekeren.

80

Met betrekking tot de door het Koninkrijk België aan deze zelfde artikelen gegeven uitlegging dat deze de CREG de bevoegdheid toekennen om bindende besluiten te nemen en de maatregelen op te leggen als vereist in artikel 37, lid 4, onder a) en b), van richtlijn 2009/72 en artikel 41, lid 4, onder a) en b), van richtlijn 2009/73, moet worden opgemerkt dat een dergelijke uitlegging in tegenspraak is met de artikelen 23bis en 23ter van de elektriciteitswet en de artikelen 15/14bis en 15/14ter van de aardgaswet, die – naast de eventuele mogelijkheid voor de CREG om vooraf bij koninklijk besluit vastgestelde dringende maatregelen te nemen – uitsluitend voorzien in de mogelijkheid voor deze instantie om verslagen, adviezen en aanbevelingen op te stellen en veronderstelde inbreuken bij de Belgische Mededingingsautoriteit aan te geven. Artikel 31 van de elektriciteitswet en artikel 20/2 van de aardgaswet gelden, zoals daarin uitdrukkelijk is vermeld, „onverminderd de andere door deze wet voorziene maatregelen”.

81

Zelfs indien het Hof de door het Koninkrijk België bepleite uitlegging van artikel 31 van de elektriciteitswet en artikel 20/2 van de aardgaswet zou volgen, dan nog zou in deze omstandigheden niet kunnen worden geoordeeld dat deze bepalingen van nationaal recht de bepalingen van artikel 37, lid 4, onder a) en b), van richtlijn 2009/72 en artikel 41, lid 4, onder a) en b), van richtlijn 2009/73 nauwkeurig en duidelijk uitvoeren.

82

Volgens vaste rechtspraak van het Hof moeten de bepalingen van een richtlijn worden uitgevoerd met een onbetwistbare dwingende kracht en met de specificiteit, nauwkeurigheid en duidelijkheid die nodig zijn om te voldoen aan het vereiste van rechtszekerheid, dat, indien een richtlijn rechten voor particulieren in het leven roept, verlangt dat de begunstigden hun rechten in volle omvang kunnen kennen (arresten van 8 juli 1999, Commissie/Frankrijk, C‑354/98, EU:C:1999:386, punt 11; 14 maart 2006, Commissie/Frankrijk, C‑177/04, EU:C:2006:173, punt 48, en 4 oktober 2018, Commissie/Spanje, C‑599/17, niet gepubliceerd, EU:C:2018:813, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

83

Derhalve moet worden vastgesteld dat het Koninkrijk België de verplichtingen die krachtens de richtlijnen 2009/72 en 2009/73 op hem rusten niet is nagekomen door artikel 37, lid 4, onder a) en b), van richtlijn 2009/72 en artikel 41, lid 4, onder a) en b), van richtlijn 2009/73 niet naar behoren te hebben omgezet.

Tweede onderdeel van de tweede grief: schending van artikel 37, lid 6, onder a) tot en met c), en lid 9, van richtlijn 2009/72 en van artikel 41, lid 6, onder a) tot en met c), en lid 9, van richtlijn 2009/73

– Argumenten van partijen

84

De Commissie stelt dat artikel 37, lid 6, onder a) tot en met c), en lid 9, van richtlijn 2009/72 en artikel 41, lid 6, onder a) tot en met c), en lid 9, van richtlijn 2009/73 niet naar behoren zijn omgezet in Belgisch recht. Meerdere bepalingen van dat recht geven de regulerende instantie, in casu de CREG, niet de exclusieve bevoegdheid voor de goedkeuring of de vaststelling van de methoden voor het berekenen of vastleggen van de voorwaarden inzake aansluiting op en toegang tot nationale netwerken en de voorwaarden inzake de verstrekking van balanceringsdiensten.

85

Onderwerpen die tot de exclusieve bevoegdheid van de regulerende instantie zouden moeten behoren zijn volgens de Commissie opgenomen in het „technisch reglement” in de zin van artikel 11 van de elektriciteitswet en in de „gedragscode” in de zin van artikel 15/5undecies van de aardgaswet, die door de Koning moeten worden vastgesteld. De CREG is enkel bevoegd om de toepassing van dat technisch reglement en die gedragscode te controleren. Daarnaast dient de CREG de documenten die op basis van de door de Koning vastgestelde toegangsvoorwaarden moeten worden opgesteld, goed te keuren.

86

Volgens de Commissie moeten dat technisch reglement en die gedragscode in overeenstemming zijn met de bepalingen van het „derde energiepakket”, met inbegrip van de bepalingen met betrekking tot de bevoegdheden en de onafhankelijkheid van de regulerende instantie. Deze moet de bevoegdheid hebben om de bepalingen van dat reglement en van die gedragscode vast te stellen.

87

Ten slotte heeft de Commissie in antwoord op een vraag van het Hof aangegeven haar argument met betrekking tot artikel 18, § 1, 2°, van de elektriciteitswet te laten vallen.

88

Het Koninkrijk België stelt het artikel 37, leden 6 en 9, van richtlijn 2009/72 te hebben omgezet bij meerdere bepalingen van de elektriciteitswet en van het koninklijk besluit van 22 april 2019 houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe (Belgisch Staatsblad, 29 april 2019, blz. 41040; hierna: „technisch reglement”) en bij de in de delen 4, 5 en 6 van titel 4 van dat technisch reglement aan de CREG toegekende goedkeuringsbevoegdheden. Voorts meent het dat het artikel 41, leden 6 en 9, van richtlijn 2009/73 heeft omgezet bij meerdere bepalingen van de aardgaswet en bij het koninklijk besluit van 23 december 2010 betreffende de gedragscode inzake de toegang tot het aardgasvervoersnet, de opslaginstallatie voor aardgas en de LNG-installatie en tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 juni 2001 betreffende de algemene voorwaarden voor de levering van aardgas en de toekenningsvoorwaarden van de leveringsvergunningen voor aardgas (Belgisch Staatsblad, 5 januari 2011, blz. 181; hierna: „gedragscode”).

89

Wat in de eerste plaats de bepalingen van de elektriciteitswet en de aardgaswet betreft, stelt het Koninkrijk België met betrekking tot de elektriciteitsmarkt dat artikel 23, § 2, tweede alinea, 9°, van de elektriciteitswet de regulerende instantie weliswaar uitsluitend de bevoegdheid lijkt te verlenen om de documenten inzake aansluitingen, toegang en de balanceringsvoorwaarden goed te keuren, maar dat aan deze bepaling uitvoering is gegeven bij artikel 4 van het technisch reglement op grond waarvan de CREG bij uitsluiting bevoegd is om overeenkomsten inzake aansluitingen, toegang, de balanceringsverantwoordelijke en de verstrekking van balanceringsdiensten goed te keuren.

90

Verder stelt het Koninkrijk België met betrekking tot de aardgasmarkt dat artikel 15/14, lid 2, tweede alinea, 6° en 6°bis, van de aardgaswet bepaalt dat de CREG de belangrijkste voorwaarden voor de toegang tot de vervoernetten en het transportcontract voor de toegang tot een interconnector goedkeurt. Bovendien bepaalt artikel 15/1, lid 3, 7°, van deze wet dat de CREG het ontwerp van regels voor het beheer van de congestie goedkeurt en de netbeheerder onder meer op gemotiveerde wijze kan verzoeken om deze regels te wijzigen. Deze bepalingen zijn uitgevoerd door artikel 2, lid 2, 2° en 3°, artikel 29, lid 1, artikel 77, lid 1, en artikel 96, lid 1, van de gedragscode. De CREG is daarom bij uitsluiting bevoegd tot goedkeuring van de belangrijkste voorwaarden voor de toegang tot het vervoernet en tot vervoersdiensten, zoals bepaald in artikel 2, lid 1, 2°, 2, van deze code, van het toegangsreglement voor activiteiten van aardgasvervoer, zoals bepaald in artikel 29, lid 1, van die code, van het standaardcontract voor activiteiten van aardgasvervoer, zoals bepaald in artikel 77, lid 1, van die code, en van het standaard aansluitingscontract en de wijzigingen ervan, zoals bepaald in artikel 96, lid 1, van de gedragscode.

91

Met betrekking tot artikel 29, § 2, tweede alinea, 9°, van de elektriciteitswet en artikel 15/14, § 2, tweede alinea, 15°, van de aardgaswet stelt het Koninkrijk België dat deze bepalingen de CREG een bevoegdheid verlenen om de toepassing van het technisch reglement en de gedragscode te controleren. De exclusieve goedkeuringsbevoegdheid waarover de CREG aldus beschikt stelt haar in staat om te besluiten over de juridische regeling voor de voorwaarden inzake de aansluiting op en toegang tot nationale netten, de voorwaarden inzake de verstrekking van balanceringsdiensten en de voorwaarden inzake toegang tot grensoverschrijdende infrastructuur, inclusief de procedures voor de toewijzing van capaciteit en congestiebeheer. De bevoegdheden van de CREG zijn niet beperkt tot de controle van de toepassing van de reeds door de Koning in het technisch reglement vastgestelde voorwaarden. Het feit dat dergelijke bevoegdheden voortvloeien uit een gecombineerde lezing van artikelen van de wet en uitvoeringsbesluiten van de Koning leidt niet tot een beperking van die bevoegdheden.

92

Overeenkomstig het bepaalde in de richtlijnen 2009/72 en 2009/73 keurt de CREG de modelovereenkomsten goed die de methoden bepalen voor het berekenen of vastleggen van de voorwaarden inzake de aansluiting op en toegang tot nationale netten en van de voorwaarden inzake de verstrekking van balanceringsdiensten. Het gaat hierbij om een goedkeuring door de regulerende instantie van de modellen die op iedereen van toepassing zijn en niet om het vaststellen van individuele besluiten. Artikel 31 van de elektriciteitswet en artikel 20/2 van de aardgaswet bepalen dat de CREG – naast de door de richtlijnen 2009/72 en 2009/73 vereiste goedkeuringsbevoegdheden – beschikt over passende controle- en sanctiebevoegdheden.

93

Wat in de tweede plaats de vaststelling van het technisch reglement en de gedragscode betreft, stelt het Koninkrijk België dat de bevoegdheid van de Koning om op advies of op voorstel van de CREG bij koninklijk besluit respectievelijk een technisch reglement en een gedragscode vast te stellen verenigbaar is met de bepalingen van de richtlijnen 2009/72 en 2009/73. Het feit dat de regulerende instantie geen mogelijkheid heeft om wijzigingen aan te brengen in teksten voor de opstelling waarvan zij onbevoegd is, is niet in strijd met die bepalingen.

94

Wat in de derde plaats de bepalingen van het technisch reglement en de gedragscode betreft, ontkent het Koninkrijk België dat die afbreuk kunnen doen aan de exclusieve bevoegdheid van de CREG. Om te beginnen heeft de Commissie – ondanks de op haar rustende bewijslast – niet precies aangegeven op welke artikelen van dat reglement en die code zij doelt. De grief moet niet-ontvankelijk worden verklaard.

95

Verder kan niet uit artikel 11 en artikel 23, § 2, tweede alinea, 9°, van de elektriciteitswet en artikel 15/5undecies en artikel 15/14, § 2, tweede alinea, 6° en 15°, van de aardgaswet worden afgeleid dat de bepalingen van het technisch reglement en de gedragscode, die door de Koning op advies of op voorstel van de CREG zijn vastgesteld, de Koning een exclusieve bevoegdheid toekennen die aan de CREG zou moeten toekomen.

96

Ten slotte maken de richtlijnen 2009/72 en 2009/73 deel uit van het bredere kader van verordeningen nr. 714/2009 en nr. 715/2009, die netcodes invoeren die voor alle lidstaten gelden. Op het gebied van aansluiting in de elektriciteitssector heeft de Commissie drie codes opgesteld. In overweging 2 van elk van die codes wordt gewezen op het onderscheid dat moet worden gemaakt tussen de werkingssfeer van artikel 5 van richtlijn 2009/72 en die van artikel 37, lid 6, van die richtlijn. Artikel 7, lid 1, van verordening (EU) 2016/631 van de Commissie van 14 april 2016 tot vaststelling van een netcode betreffende eisen voor de aansluiting van elektriciteitsproducenten op het net (PB 2016, L 112, blz. 1), artikel 6, lid 1, van verordening (EU) 2016/1388 van de Commissie van 17 augustus 2016 tot vaststelling van een netcode voor aansluiting van verbruikers (PB 2016, L 223, blz. 10), en artikel 5, lid 1, van verordening (EU) 2016/1447 van de Commissie van 26 augustus 2016 tot vaststelling van een netcode betreffende eisen voor de aansluiting op het net van hoogspanningsgelijkstroomsystemen en op gelijkstroom aangesloten power park modules (PB 2016, L 241, blz. 1) staan de lidstaten toe om de bevoegdheid voor de goedkeuring van de eisen voor algemene toepassing die door de relevante systeembeheerders moeten worden vastgesteld te verlenen aan een andere instantie dan de regulerende instantie.

97

Dat is de reden waarom het technisch reglement is vastgesteld, aangezien dit reglement tot gevolg heeft dat deze toepassingseisen overeenkomstig de netcodes van de Unie worden goedgekeurd. De bepalingen van het technisch reglement zetten artikel 5 van richtlijn 2009/72 om en kennen de Koning geen bevoegdheid toe die de CREG toekomt, en leiden evenmin tot een beperking van de bevoegdheid van die instantie om de in artikel 37, leden 6 en 9, van richtlijn 2009/72 bedoelde methoden en regels goed te keuren.

– Beoordeling door het Hof

98

In de eerste plaats kan de door het Koninkrijk België aangevoerde niet-ontvankelijkheid niet worden aanvaard, aangezien de Commissie in het kader van haar grief genoegzaam meerdere bepalingen van de elektriciteitswet en de aardgaswet heeft aangeduid die zij onverenigbaar acht met artikel 37, leden 6 en 9, van richtlijn 2009/72 en artikel 41, leden 6 en 9, van richtlijn 2009/73, zodat deze grief kan worden begrepen. Deze lidstaat is overigens in staat geweest om deze grief te begrijpen en daarop te antwoorden.

99

Wat in de tweede plaats de zaak ten gronde betreft, bepalen artikel 37, lid 6, onder a) tot en met c), en lid 9, van richtlijn 2009/72 en artikel 41, lid 6, onder a) tot en met c), en lid 9, van richtlijn 2009/73 dat de regulerende instantie bevoegd is voor de vaststelling of de goedkeuring van ten minste de methoden voor het berekenen of vastleggen van de voorwaarden inzake de aansluiting op en toegang tot nationale netten, de voorwaarden inzake de verstrekking van balanceringsdiensten en de voorwaarden inzake toegang tot grensoverschrijdende infrastructuren, inclusief de procedures voor de toewijzing van capaciteit en congestiebeheer, en dat die instantie de transmissiesysteembeheerders of marktdeelnemers mag verzoeken om wijzigingen in hun congestiebeheersprocedures, inclusief de toewijzing van capaciteit, die zij aan die instantie moeten voorleggen.

100

Uit overweging 34 van richtlijn 2009/72 en overweging 33 van richtlijn 2009/73 volgt dat het voor de goede werking van de interne markt voor elektriciteit en aardgas noodzakelijk is dat de regulators besluiten kunnen nemen over alle relevante reguleringskwesties en dat zij volledig onafhankelijk zijn van alle andere publieke of particuliere belangen.

101

In casu verlenen artikel 11 van de elektriciteitswet en artikel 15/5undecies van de aardgaswet de Koning de bevoegdheid om respectievelijk het technisch reglement voor het beheer van het elektriciteitstransmissienet en de toegang ertoe alsook de gedragscode met betrekking tot de toegang tot het aardgasvervoersnet, de opslaginstallatie voor aardgas en de installatie voor LNG vast te stellen.

102

Volgens deze bepalingen kan de Koning bij de vaststelling van dat technisch reglement en die gedragscode bepaalde eisen en operationele regels alsook een aantal modaliteiten, voorwaarden en gegevens bepalen die overeenkomstig artikel 37, lid 6, onder a) tot en met c), en lid 9, van richtlijn 2009/72 en artikel 41, lid 6, onder a) tot en met c), en lid 9, van richtlijn 2009/73 onder de bevoegdheid van de regulerende instantie moeten vallen.

103

Zo bepaalt onder meer artikel 11, tweede alinea, 1° en 5°, van de elektriciteitswet dat het technisch reglement de termijnen voor aansluiting bepaalt alsook welke gegevens de netgebruikers aan de netbeheerder moeten verstrekken. Voorts bepaalt artikel 15/5undecies van de aardgaswet in de tweede alinea, 1°, 2°, 4° en 7°, dat de gedragscode voorziet in de procedures en regels inzake de aanvraag van toegang tot het net, de gegevens die de netgebruikers aan de netbeheerder moeten verstrekken, de termijnen waarbinnen de netbeheerder moet antwoorden op de aanvragen om toe te treden tot zijn net en zijn installatie, alsook de basisbeginselen met betrekking tot de rechten en verplichtingen van, enerzijds, de beheerder van het aardgasvervoersnet en, anderzijds, de gebruikers voor de toegang tot het aardgasvervoersnet.

104

Aldus is bepaald dat het technisch reglement en de gedragscode regels, gegevens en beginselen vastleggen met betrekking tot de voorwaarden inzake de aansluiting op en toegang tot nationale netten in de zin van artikel 37, lid 6, onder a), van richtlijn 2009/72 en artikel 41, lid 6, onder a), van richtlijn 2009/73. Volgens deze bepalingen van Unierecht moet evenwel de regulerende instantie bevoegd moet zijn voor de vaststelling of de goedkeuring van deze voorwaarden of ten minste van de methoden voor het vastleggen daarvan.

105

Evenzo bepaalt artikel 11, tweede alinea, 2° en 7°, van de elektriciteitswet dat het technisch reglement de operationele regels bepaalt waaraan de netbeheerder bij zijn technisch beheer van de elektriciteitsstromen is onderworpen, en dat overeenkomstig dat technisch reglement de contracten van de netbeheerder met betrekking tot de toegang tot het net de toepassingsmodaliteiten hiervan voor de gebruikers van het net, de distributeurs of de tussenpersonen op een niet-discriminatoire manier verduidelijken. Voorts bepaalt artikel 15/5undecies, tweede alinea, 5° en 9°, van de aardgaswet dat de gedragscode de maatregelen bepaalt om elke discriminatie tussen gebruikers of categorieën gebruikers van het aardgasvervoersnet te vermijden, alsook de basisbeginselen met betrekking tot de rechten en verplichtingen van, enerzijds, de beheerder van het aardgasvervoersnet en, anderzijds, de gebruikers van het aardgasvervoersnet inzake het gebruik ervan.

106

Bijgevolg kunnen de regels, maatregelen en beginselen die aldus door het technisch reglement en de gedragscode zijn bepaald, betrekking hebben op de voorwaarden inzake de verstrekking van balanceringsdiensten, die billijk en non-discriminatoir moeten zijn. Volgens artikel 37, lid 6, onder b), van richtlijn 2009/72 en artikel 41, lid 6, onder b), van richtlijn 2009/73 moet echter de regulerende instantie bevoegd zijn voor de vaststelling of de goedkeuring van deze voorwaarden of ten minste van de methoden voor het vastleggen daarvan.

107

Bovendien bepaalt artikel 11, tweede alinea, 2° en 6°, van de elektriciteitswet dat het technisch reglement de operationele regels bepaalt waaraan de netbeheerder bij de maatregelen die hij dient te treffen om het hoofd te bieden aan problemen van overbelasting is onderworpen, alsook de informatie die door de netbeheerder moet worden verstrekt aan de beheerders van andere elektriciteitsnetten waaraan het transmissienet is gekoppeld, teneinde een veilige en efficiënte exploitatie, een gecoördineerde ontwikkeling en de interoperabiliteit van het koppelnet te waarborgen. Voorts bepaalt artikel 15/5undecies, tweede alinea, 9°, van de aardgaswet dat de gedragscode de basisbeginselen bepaalt met betrekking tot de rechten en verplichtingen van, enerzijds, de beheerder van het aardgasvervoersnet en, anderzijds, de gebruikers van het aardgasvervoersnet, inzake onderhandelingen over de toegang tot vervoer en over het congestiebeheer.

108

Bijgevolg kunnen de regels, informatie en beginselen die aldus zijn bepaald door het technisch reglement en de gedragscode betrekking hebben op de toegang tot grensoverschrijdende infrastructuur, inclusief de procedures voor de toewijzing van capaciteit en congestiebeheer. Volgens artikel 37, lid 6, onder c), van richtlijn 2009/72 en artikel 41, lid 6, onder c), van richtlijn 2009/73 moet evenwel de regulerende instantie bevoegd zijn voor de vaststelling of de goedkeuring van die toegang en die procedure of ten minste van de methoden voor het vastleggen daarvan, aangezien die instantie overigens krachtens lid 9 van die artikelen bevoegd is voor het monitoren van het congestiebeheer.

109

In een dergelijke context ontneemt de tussenkomst van de Koning in de vaststelling een aantal voorwaarden die volgens de richtlijnen 2009/72 en 2009/73 door de CREG zelf zouden moeten worden vastgesteld en goedgekeurd, aan deze laatste regelgevingsbevoegdheden die haar toekomen (zie naar analogie arrest van 29 oktober 2009, Commissie/België, C‑474/08, niet gepubliceerd, EU:C:2009:681, punt 29).

110

Opgemerkt moet worden dat de CREG als regulerende instantie haar besluiten zelfstandig en louter op grond van het algemeen belang moet kunnen nemen om de naleving van de door die richtlijn nagestreefde doelen te eerbiedigen, zonder daarbij onderworpen te zijn aan externe instructies van andere organen zoals de Koning (zie naar analogie arrest van 11 juni 2020, Prezident Slovenskej republiky, C‑378/19, EU:C:2020:462, punt 54).

111

Hieraan moet worden toegevoegd dat het betoog van het Koninkrijk België niet kan leiden tot afwijzing van het tweede onderdeel van het tweede middel.

112

Dienaangaande zijn de op verordeningen nr. 714/2009 en nr. 715/2009 gebaseerde argumenten niet relevant, aangezien die verordeningen betrekking hebben op de voorwaarden inzake toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel en niet strekken tot wijziging van de richtlijnen 2009/72 en 2009/73 die het voorwerp zijn van het onderhavige beroep en die betrekking hebben op de bevoegdheid van de regulerende instantie voor de vaststelling of de goedkeuring van ten minste de methoden voor het berekenen of vastleggen van onder meer de voorwaarden inzake de aansluiting en toegang tot de nationale netten.

113

Met betrekking tot de argumenten inzake de verordeningen 2016/631, 2016/1388 en 2016/1447, de intrekking van artikel 5 van richtlijn 2009/72 en de vaststelling van het technisch reglement zij eraan herinnerd dat het bestaan van een niet-nakoming volgens vaste rechtspraak moet worden beoordeeld op basis van de situatie waarin de lidstaat zich bevond aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn, en dat het Hof geen rekening kan houden met sindsdien opgetreden wijzigingen (arrest van 15 maart 2017, Commissie/Spanje, C‑563/15, niet gepubliceerd, EU:C:2017:210, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Deze verordeningen, alsook de intrekking van artikel 5 van richtlijn 2009/72 en de vaststelling van het technisch reglement kunnen derhalve niet in aanmerking worden genomen bij het onderzoek van het onderhavige beroep, aangezien deze dateren van na de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn.

114

Hoewel de verordeningen 2016/631, 2016/1388 en 2016/1447 ertoe strekken geharmoniseerde regels voor de aansluiting van de netten vast te stellen, hebben zij hoe dan ook niet tot doel om de in artikel 37, lid 6, onder a) tot en met c), en lid 9, van richtlijn 2009/72 en artikel 41, lid 6, onder a) tot en met c), en lid 9, van richtlijn 2009/73 vastgestelde bevoegdheidsregels te wijzigen, noch om de lidstaten te ontheffen van de verplichting om deze bepalingen om te zetten.

115

Derhalve moet worden vastgesteld dat het Koninkrijk België de verplichtingen die op hem rusten krachtens de richtlijnen 2009/72 en 2009/73 niet is nagekomen door artikel 37, lid 6, onder a) tot en met c), en lid 9, van richtlijn 2009/72 en artikel 41, lid 6, onder a) tot en met c), en lid 9, van richtlijn 2009/73 niet naar behoren te hebben omgezet.

Kosten

116

Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd.

117

Aangezien het Koninkrijk België in het ongelijk is gesteld, dient het overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.

 

Het Hof (Tiende kamer) verklaart:

 

1)

Het Koninkrijk België is de verplichtingen die op hem rusten krachtens richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG, en krachtens richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG, niet nagekomen door de volgende bepalingen niet naar behoren te hebben omgezet:

artikel 9, lid 1, onder a), van zowel richtlijn 2009/72 als richtlijn 2009/73;

artikel 37, lid 4, onder a) en b), van richtlijn 2009/72 en artikel 41, lid 4, onder a) en b), van richtlijn 2009/73, en

artikel 37, lid 6, onder a) tot en met c), en lid 9, van richtlijn 2009/72 en artikel 41, lid 6, onder a) tot en met c), en lid 9, van richtlijn 2009/73.

 

2)

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Frans.