ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)

9 juli 2020 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Douane-unie – Douanewetboek van de Unie – Gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446 – Artikel 172, lid 2 – Vergunning voor het gebruik van de regeling bijzondere bestemming – Terugwerkende kracht – Begrip ‚buitengewone omstandigheden’ – Wijziging van de tariefindeling – Geldigheid van een beschikking betreffende een bindende tariefinlichting verstreken”

In zaak C‑391/19,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Varhoven administrativen sad (hoogste bestuursrechter, Bulgarije) bij beslissing van 10 mei 2019, ingekomen bij het Hof op 21 mei 2019, in de procedure

„Unipack” АD

tegen

Direktor na Teritorialna direktsia „Dunavska” kam Agentsia „Mitnitsi”,

Prokuror ot Varhovna administrativna prokuratura na Republika Bulgaria,

wijst

HET HOF (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: L. S. Rossi, kamerpresident, J. Malenovský en N. Wahl (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: G. Pitruzzella,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

„Unipack” AD, vertegenwoordigd door D. Dobrev en L. Angelov, advokati,

de Bulgaarse regering, vertegenwoordigd door L. Zaharieva en E. Petranova als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door F. Clotuche-Duvieusart, N. Nikolova, M. Salyková, N. Kuplewatzky en A. Caeiros als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 172, lid 2, van gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PB 2015, L 343, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds „Unipack” AD en anderzijds de Direktor na Teritorialna direktsia „Dunavska” kam Agentsia „Mitnitsi” (directeur van het regiokantoor „Dunavska” van de douanedienst, Bulgarije) alsook de Prokuror ot Varhovna administrativna prokuratura na Republika Bulgaria (openbaar ministerie bij de hoogste bestuursrechter, Bulgarije) over de invoer van goederen door Unipack vóór de indiening van de aanvraag voor een vergunning voor het gebruik van de regeling bijzondere bestemming.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Verordening nr. 952/2013

3

Artikel 15 van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB 2013, L 269, blz. 1; hierna: „douanewetboek van de Unie”) betreft de verstrekking van inlichtingen aan de douaneautoriteiten en luidt:

„1.   Eenieder die direct of indirect bij het vervullen van douaneformaliteiten of douanecontroles is betrokken, dient de douaneautoriteiten op hun verzoek en binnen de eventueel vastgestelde termijnen in de passende vorm alle nodige bescheiden en inlichtingen te verstrekken en deze autoriteiten alle nodige bijstand te verlenen voor het vervullen van deze formaliteiten of controles.

2.   Eenieder die een douaneaangifte, een aangifte tot tijdelijke opslag, een summiere aangifte bij binnenbrengen, een summiere aangifte bij uitgaan, een aangifte tot wederuitvoer of een kennisgeving van wederuitvoer bij de douaneautoriteiten indient, of een aanvraag voor een vergunning of enige andere beschikking indient, aanvaardt de aansprakelijkheid voor al het volgende:

a)

de juistheid en volledigheid van de in de aangifte, de kennisgeving of de aanvraag verstrekte inlichtingen;

b)

de echtheid, juistheid en geldigheid van de stukken ter staving van de aangifte, de kennisgeving of de aanvraag;

c)

in voorkomend geval, het nakomen van alle verplichtingen inzake de plaatsing van de betreffende goederen onder een douaneregeling of het verrichten van toegestane handelingen.

De eerste alinea is ook van toepassing op alle inlichtingen die in enigerlei andere vorm door de douaneautoriteiten worden verlangd of aan hen worden verstrekt.

[...]”

4

Artikel 33 van het douanewetboek van de Unie, met als opschrift „Beschikkingen betreffende bindende inlichtingen”, bepaalt:

„1.   De douaneautoriteiten geven op aanvraag beschikkingen inzake bindende tariefinlichtingen (BTI-beschikkingen) of beschikkingen inzake bindende oorsprongsinlichtingen (BOI-beschikkingen) af.

[...]

2.   BTI‑ of BOI-beschikkingen zijn slechts verbindend met betrekking tot de tariefindeling of de vaststelling van de oorsprong van de goederen:

a)

[voor de douaneautoriteiten en] jegens de houder van de beschikking ten aanzien van goederen waarvoor de douaneformaliteiten worden vervuld na de datum waarop de beschikking van kracht wordt;

b)

[voor] de houder van de beschikking en jegens de douaneautoriteiten, met ingang van de datum waarop hem mededeling van de beschikking wordt gedaan of wordt geacht te zijn gedaan.

3.   BTI‑ of BOI-beschikkingen gelden voor een periode van drie jaar vanaf de datum waarop de beschikking van kracht wordt.

[...]”

5

Artikel 34 van het douanewetboek van de Unie, dat betrekking heeft op het beheer van beschikkingen aangaande bindende inlichtingen, luidt:

„1.   Een BTI-beschikking verliest haar geldigheid vóór het einde van de in artikel 33, lid 3, bedoelde periode indien zij niet langer in overeenstemming is met het geldende recht, ten gevolge van een van de volgende gevallen:

a)

de wijziging van de nomenclaturen, als bedoeld in artikel 56, lid 2, onder a) en b);

b)

de vaststelling van maatregelen als bedoeld in artikel 57, lid 4;

met ingang van de datum waarop de wijziging of de maatregelen van toepassing wordt of worden.

[...]”

6

Artikel 129 van het douanewetboek van de Unie, dat ziet op de wijziging en de ongeldigmaking van een summiere aangifte bij binnenbrengen, bepaalt:

„1.   De aangever kan, op diens verzoek, worden toegestaan een of meer gegevens in de summiere aangifte bij binnenbrengen te wijzigen nadat deze is ingediend.

[...]”

7

Artikel 173, lid 1, van het douanewetboek van de Unie, met als opschrift „Wijziging van een douaneaangifte”, luidt als volgt:

„De aangever wordt, op zijn verzoek, toegestaan een of meer gegevens in de douaneaangifte te wijzigen nadat deze door de douane is aanvaard. De wijziging mag niet tot gevolg hebben dat de douaneaangifte betrekking heeft op andere goederen dan die waarop zij oorspronkelijk betrekking had.”

8

Artikel 211 van het douanewetboek van de Unie, betreffende de vergunningsprocedure, bepaalt:

„1.   Een vergunning van de douaneautoriteiten is vereist voor:

a)

het gebruik van de regeling actieve of passieve veredeling, tijdelijke invoer of bijzondere bestemming;

[...]

2.   De douaneautoriteiten verlenen met terugwerkende kracht een vergunning indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

er is een bewezen economische behoefte;

b)

de aanvraag houdt geen verband met een poging tot bedrog;

c)

de aanvrager heeft op basis van boekhouding of bescheiden aangetoond dat:

i)

aan alle procedurevereisten is voldaan;

ii)

de goederen, waar nodig, voor de betrokken periode kunnen worden geïdentificeerd;

iii)

de procedure kan worden gecontroleerd aan de hand van de boekhouding of bescheiden;

d)

alle formaliteiten om de situatie van de goederen te regulariseren kunnen worden verricht, zo nodig met inbegrip van de ongeldigmaking van de betrokken douaneaangiften;

[...]

De douaneautoriteiten kunnen tevens een vergunning met terugwerkende kracht verlenen indien de goederen die onder een douaneregeling waren geplaatst, niet langer beschikbaar zijn op het moment dat de vergunningsaanvraag was aanvaard.

[...]”

9

Artikel 254, lid 1, van het douanewetboek van de Unie, met als opschrift „Regeling bijzondere bestemming”, luidt:

„Onder de regeling bijzondere bestemming kunnen goederen op grond van hun specifieke bestemming met vrijstelling van rechten dan wel met een verlaagd recht in het vrije verkeer worden gebracht.”

Gedelegeerde verordening 2015/2446

10

Artikel 172 van gedelegeerde verordening 2015/2446, met als opschrift „Terugwerkende kracht”, bepaalt:

„1.   Wanneer de douaneautoriteiten met terugwerkende kracht een vergunning verlenen overeenkomstig artikel 211, lid 2, van het [douanewetboek van de Unie], wordt de vergunning ten vroegste van kracht op de datum van aanvaarding van de aanvraag.

2.   In buitengewone omstandigheden kunnen de douaneautoriteiten toestaan dat een in lid 1 bedoelde vergunning ten vroegste van kracht wordt één jaar, en in het geval van onder bijlage 71‑02 vallende goederen drie maanden, vóór de datum van aanvaarding van de aanvraag.

[...]”

Verordening nr. 925/2009

11

Verordening (EG) nr. 925/2009 van de Raad van 24 september 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaald bladaluminium van oorsprong uit Armenië, Brazilië en de Volksrepubliek China (PB 2009, L 262, blz. 1), bepaalt in artikel 1:

„1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op bladaluminium met een dikte van niet minder dan 0,008 mm en niet meer dan 0,018 mm, niet op een drager, enkel gewalst, op rollen met een breedte van niet meer dan 650 mm en een gewicht van meer dan 10 kg, momenteel ingedeeld onder GN‑code ex76071119 (Taric-code 7607111910), van oorsprong uit Armenië, Brazilië en de Volksrepubliek China (de VRC).

2.   Het definitieve antidumpingrecht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, voor de in lid 1 omschreven producten die door onderstaande ondernemingen zijn geproduceerd, is als volgt:

Land

Onderneming

Antidumpingrecht

Aanvullende Taric-code

[...]

[...]

[...]

[...]

VRC

[...]

[...]

[...]

Alle andere ondernemingen

30,0 %

A 999

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]”

Uitvoeringsverordening 2017/271

12

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/271 van de Commissie van 16 februari 2017 tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht dat bij verordening nr. 925/2009 is ingesteld op bepaald bladaluminium van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot de invoer van bepaald enigszins gewijzigd bladaluminium (PB 2017, L 40, blz. 51), bepaalt in artikel 1:

„1.   Het bij artikel 1, lid 2, van verordening (EG) nr. 925/2009 ingestelde definitieve antidumpingrecht dat voor ‚alle andere ondernemingen’ geldt op bepaald bladaluminium van oorsprong uit de Volksrepubliek China wordt hierbij uitgebreid tot de invoer in de Unie van

bladaluminium met een dikte van niet minder dan 0,007 mm en minder dan 0,008 mm, ongeacht de breedte van de rollen, al dan niet gegloeid, momenteel ingedeeld onder GN‑code ex76071119 (Taric-code 7607111930), of

[...]

4.   Het in lid 1 omschreven product [...] wordt vrijgesteld van het definitieve antidumpingrecht indien het voor andere doeleinden dan gebruik als huishoudfolie wordt ingevoerd. Voor vrijstelling gelden de voorwaarden die zijn neergelegd in de toepasselijke douanebepalingen van de Unie inzake de regeling bijzondere bestemming, met name artikel 254 van het douanewetboek van de Unie.

[...]”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

13

De onderneming Unipack produceert samengestelde verpakkingen voor vloeistoffen en bulkproducten. Op 28 september 2015 hebben de Bulgaarse douaneautoriteiten haar een beschikking betreffende een bindende tariefinlichting in de zin van artikel 33 van het douanewetboek van de Unie afgegeven, voor een termijn van zes jaar, met betrekking tot de tariefindeling van „bladaluminium”, dat toen viel onder Taric-code 7607111990.

14

Deze tariefcode is op 1 juni 2016 geschrapt, waardoor de eerder afgegeven beschikking betreffende een bindende tariefinlichting ongeldig werd. Vervolgens heeft Unipack gedurende bijna tien maanden negen invoertransacties verricht, zonder rekening te houden met de schrapping van Taric-code 7607111990 en zonder dat de Bulgaarse douaneautoriteiten zich verzetten tegen invoer onder een onjuiste Taric-code.

15

Op 13 en 27 juni 2017 heeft Unipack twee onder Taric-code 7607111993 aangegeven invoertransacties van bladaluminium van oorsprong uit China verricht. Bij beslissing van de directeur van het douanekantoor Svishtov (Bulgarije) van 4 september 2017 is de aldus aangegeven Taric-code gewijzigd in Taric-code 7607111930 aangenomen.

16

Als gevolg van deze beslissing hebben de Bulgaarse douaneautoriteiten aanvullende douanerechten geheven, aangezien de betrokken goederen vanaf toen krachtens uitvoeringsverordening 2017/271 onderworpen waren aan een antidumpingrecht van 30 %.

17

Op 13 september 2017 heeft de directeur van het douanekantoor Svishtov een gunstig gevolg gegeven aan de aanvraag die Unipack op 18 augustus 2017 had ingediend om een vergunning te verkrijgen voor gebruik van de regeling bijzondere bestemming. Die regeling ging in op 31 augustus 2017.

18

Met een beroep bij de Administrativen sad Veliko Tarnovo (bestuursrechter Veliko Tarnovo, Bulgarije) heeft Unipack de datum waarop de beslissing tot toekenning van de regeling bijzondere bestemming van kracht werd, betwist, en gevorderd dat deze regeling voor „bladaluminium” met terugwerkende kracht, vanaf 13 juni 2017, zou worden toegepast. Daarbij voerde zij aan dat er sprake was van „buitengewone omstandigheden” in de zin van gedelegeerde verordening 2015/2446.

19

Bij beslissing van 31 mei 2018 heeft de Administrativen sad Veliko Tarnovo de bestreden beslissing herzien en er terugwerkende kracht aan verleend vanaf de datum waarop Unipack de aanvraag had ingediend, namelijk 18 augustus 2017, en de vordering afgewezen voor het overige. Unipack heeft tegen deze beslissing cassatieberoep ingesteld bij de Varhoven administrativen sad (hoogste bestuursrechter, Bulgarije).

20

Aangezien de oplossing van het bij hem aanhangige geding de uitlegging vereist van het begrip „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 172, lid 2, van gedelegeerde verordening 2015/2446, heeft de Varhoven administrativen sad de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Is er sprake van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 172, lid 2, van [gedelegeerde verordening 2015/2446], die een grondslag vormen voor de verlening overeenkomstig artikel 211, lid 2, van het douanewetboek van de Unie van een vergunning met terugwerkende kracht voor het gebruik van de regeling bijzondere bestemming krachtens artikel 254 van het douanewetboek van de Unie met betrekking tot goederen die zijn ingevoerd vóór de datum van aanvaarding van de aanvraag voor een dergelijke vergunning, in de volgende omstandigheden: om te beginnen is de geldigheid van de aan de houder van de desbetreffende regeling voor deze goederen afgegeven [beschikking betreffende een bindende tariefinlichting] verstreken wegens een wijziging van de gecombineerde nomenclatuur; verder zijn gedurende een periode (van ongeveer tien maanden) tussen het verstrijken van de geldigheid van de [beschikking betreffende een bindende tariefinlichting] en de invoer waarvoor het gebruik van de regeling bijzondere bestemming is aangevraagd, in een aantal (negen) gevallen goederen ingevoerd zonder dat de douaneautoriteiten de opgegeven code van de gecombineerde nomenclatuur hebben gecorrigeerd, en ten slotte zijn de goederen gebruikt voor een van antidumpingrecht vrijgesteld doeleinde?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

21

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 172, lid 2, van gedelegeerde verordening 2015/2446 aldus moet worden uitgelegd dat elementen als het feit dat de geldigheid van een beschikking betreffende een bindende tariefinlichting als gevolg van een wijziging van de gecombineerde nomenclatuur voortijdig is verstreken, het feit dat de douaneautoriteiten niet hebben gereageerd op invoer met een onjuiste code of het feit dat de goederen zijn gebruikt voor een van het antidumpingrecht vrijgesteld doel, kunnen worden aangemerkt als „buitengewone omstandigheden” in de zin van deze bepaling om op grond van artikel 254 van het douanewetboek van de Unie een vergunning met terugwerkende kracht te verlenen om de regeling bijzondere bestemming als bedoeld in dit artikel te gebruiken.

22

Vooraf zij eraan herinnerd dat het douanewetboek van de Unie berust op een aangiftesysteem (zie in die zin arrest van 15 september 2011, DP grup, C‑138/10, EU:C:2011:587, punten 33 en 34) om douaneformaliteiten en ‑controles zoveel mogelijk te beperken, en tegelijk fraude of onregelmatigheden die nadelig kunnen zijn voor de begroting van de Unie te voorkomen. Het is vanwege het belang van deze aangiften voor de goede werking van de douane-unie dat de aangever bij artikel 15 van het douanewetboek van de Unie wordt verplicht juiste en volledige inlichtingen te verstrekken.

23

Meer bepaald kunnen onder de in artikel 254 van het douanewetboek van de Unie vastgestelde regeling bijzondere bestemming goederen op grond van hun specifieke bestemming met vrijstelling van rechten dan wel met een verlaagd recht in het vrije verkeer worden gebracht. De regeling berust op een stelsel van voorafgaande vergunning, nadat de betrokken marktdeelnemers op grond van de artikelen 211 en 254 van het douanewetboek van de Unie een aanvraag hebben ingediend. Volgens artikel 172 van gedelegeerde verordening 2015/2446 wordt de vergunning, wanneer deze wordt verleend, ten vroegste van kracht op de datum van aanvaarding van de aanvraag. Slechts bij wijze van afwijking, voor het geval dat er zich „buitengewone omstandigheden” voordoen, bepaalt lid 2 van dit artikel dat een vergunning van kracht kan worden vóór de datum van aanvaarding van de aanvraag.

24

Ten slotte bepaalt artikel 1, lid 4, van uitvoeringsverordening 2017/271 dat diezelfde voorafgaande vergunningsregeling bijzondere bestemming van toepassing is op verzoeken tot vrijstelling van het antidumpingrecht voor de invoer van bepaalde categorieën bladaluminium voor een ander gebruik dan als huishoudfolie. Deze verordening bepaalt dus niet alleen dat de douanewetgeving van toepassing blijft, maar maakt de vrijstelling van het antidumpingrecht ook afhankelijk van de naleving van de voorwaarden inzake het gebruik van de in artikel 254 van het douanewetboek van de Unie vastgestelde regeling bijzondere bestemming.

25

Dienaangaande zij opgemerkt dat geen van de partijen in het hoofdgeding betwist dat vooraf geen aangifte werd gedaan, en evenmin dat goederen werden ingevoerd onder onjuiste tariefcodes, zonder dat gebruik is gemaakt van de in de artikelen 129 en 173 van het douanewetboek van de Unie vastgestelde wijzigingsmogelijkheid.

26

Bijgevolg dienen de drie in de verwijzingsbeslissing vermelde omstandigheden te worden onderzocht om te bepalen of zij „buitengewone omstandigheden” in de zin van 172, lid 2, van gedelegeerde verordening 2015/2446 kunnen zijn.

27

In de eerste plaats zij met betrekking tot de wijziging van de tariefindeling van de ingevoerde goederen en de daaruit voortvloeiende voortijdige beëindiging van de geldigheid van de beschikkingen betreffende een bindende tariefinlichting vastgesteld dat een importeur zich daarop niet kan beroepen om zich te onttrekken aan de in artikel 15 van het douanewetboek van de Unie vastgestelde verplichting om juiste en volledige inlichtingen te verstrekken. Overeenkomstig artikel 34, lid 1, onder a), van dit wetboek verliest een beschikking betreffende een bindende tariefinlichting immers haar geldigheid zodra deze niet langer in overeenstemming is met het geldende recht, onder meer ten gevolge van een wijziging van de nomenclatuur zoals die welke in het hoofdgeding heeft plaatsgevonden. Een marktdeelnemer kan bijgevolg niet aanvoeren dat hij van deze wijziging niet op de hoogte was, om onjuiste aangiften in te dienen of zich te onttrekken aan de verplichting om vooraf aangifte te doen.

28

In de tweede plaats heeft het Hof het argument reeds afgewezen dat een marktdeelnemer zich kan beroepen op de houding van de douaneautoriteiten, die aangiften met verwijzing naar onjuiste codes aanvaardden, om te rechtvaardigen dat de aangegeven tariefcode niet werd gewijzigd. Het heeft daarbij benadrukt dat een zorgvuldige marktdeelnemer die kennis heeft genomen van een in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte indelingsverordening niet gewoonweg mag doorgaan met de invoer van zijn goederen onder een onjuiste code louter omdat deze indeling door de douaneadministratie is aanvaard (arrest van 20 november 2008, Heuschen & Schrouff Oriëntal Foods Trading/Commissie, C‑38/07 P, EU:C:2008:641, punt 64).

29

In de derde plaats zij met betrekking tot de omstandigheid dat de goederen zijn gebruikt voor een van het antidumpingrecht uitgesloten doel, opgemerkt dat overeenkomstig artikel 1, lid 4, van uitvoeringsverordening 2017/271 een product als aan de orde in het hoofdgeding „wordt vrijgesteld van het definitieve antidumpingrecht indien het voor andere doeleinden dan gebruik als huishoudfolie wordt ingevoerd”, voor zover de douanebepalingen inzake de regeling bijzondere bestemming, met name artikel 254 van het douanewetboek van de Unie, worden nageleefd. Bijgevolg is het gebruik van de goederen weliswaar een grond voor vrijstelling van het antidumpingrecht, maar kan dit niet rechtvaardigen dat de importeur de door deze verordening ingestelde regeling inzake de aanvraag van een vrijstelling van het antidumpingrecht niet naleeft.

30

Daaruit volgt dat geen van de door de verwijzende rechter vermelde omstandigheden een „buitengewone omstandigheid” in de zin van artikel 172, lid 2, van gedelegeerde verordening 2015/2446 kan vormen, zonder dat dit begrip nader hoeft te worden omschreven. Het niet nakomen van de verplichtingen die door het douanewetboek van de Unie en de daaruit voortvloeiende handelingen zijn vastgesteld kan immers geen gunstiger behandeling rechtvaardigen van de marktdeelnemer die deze niet is nagekomen.

31

Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 172, lid 2, van gedelegeerde verordening 2015/2446 aldus moet worden uitgelegd dat elementen als het feit dat de geldigheid van een beschikking betreffende een bindende tariefinlichting als gevolg van een wijziging van de gecombineerde nomenclatuur voortijdig is verstreken, het feit dat de douaneautoriteiten niet hebben gereageerd op invoer met een onjuiste code of het feit dat de goederen zijn gebruikt voor een van het antidumpingrecht vrijgesteld doel, niet kunnen worden aangemerkt als „buitengewone omstandigheden” in de zin van deze bepaling om op grond van artikel 254 van het douanewetboek van de Unie een vergunning met terugwerkende kracht te verlenen om de regeling bijzondere bestemming als bedoeld in dit artikel te gebruiken.

Kosten

32

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 172, lid 2, van gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie moet aldus worden uitgelegd dat elementen als het feit dat de geldigheid van een beschikking betreffende een bindende tariefinlichting als gevolg van een wijziging van de gecombineerde nomenclatuur voortijdig is verstreken, het feit dat de douaneautoriteiten niet hebben gereageerd op invoer met een onjuiste code of het feit dat de goederen zijn gebruikt voor een van het antidumpingrecht vrijgesteld doel, niet kunnen worden aangemerkt als „buitengewone omstandigheden” in de zin van deze bepaling om op grond van artikel 254 van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie een vergunning met terugwerkende kracht te verlenen om de regeling bijzondere bestemming als bedoeld in dit artikel te gebruiken.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Bulgaars.