Zaak C‑389/19 P
Europese Commissie
tegen
Koninkrijk Zweden
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 25 februari 2021
„Hogere voorziening – Verordening (EG) nr. 1907/2006 – Registratie, beoordeling en autorisatie van chemische stoffen alsook beperkingen ten aanzien van chemische stoffen – Besluit van de Europese Commissie houdende verlening van een autorisatie voor bepaalde toepassingen van loodsulfochromaat geel en loodchromaatmolybdaatsulfaat rood, welke stoffen zijn opgenomen in bijlage XIV bij voornoemde verordening – Zeer zorgwekkende stoffen – Autorisatievoorwaarden – Onderzoek naar het ontbreken van alternatieven”
Harmonisatie van de wetgevingen – Registratie, beoordeling en autorisatie van chemische stoffen – Reach-verordening – Zeer zorgwekkende stoffen – Autorisatiebesluit – Voorwaarden voor het verlenen van een autorisatie – Ontbreken van alternatieven voor het gebruik van een zorgwekkende stof – Onderzoek door de Commissie – Aanwezigheid van gegevens die de gevolgtrekking wettigen dat de Commissie niet naar behoren heeft onderzocht of alternatieven ontbraken
(Verordening nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad, overwegingen 4, 12, 70 en 73 en art. 55 en 60)
(zie punten 45, 53‑57)
Harmonisatie van de wetgevingen – Registratie, beoordeling en autorisatie van chemische stoffen – Reach-verordening – Zeer zorgwekkende stoffen – Autorisatiebesluit – Nietigverklaring – Overgangsregeling – Handhaving van de gevolgen van het nietig verklaarde besluit totdat een nieuw besluit is vastgesteld – Rechtvaardiging die gebaseerd is op de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu
[Art. 264, tweede alinea, VWEU; verordening nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad, art. 56, lid 1, d), en art. 58, lid 1, c)]
(zie punten 66‑69, 72‑74)
Samenvatting
De vennootschap DCC Maastricht BV heeft op 19 november 2013 een autorisatieaanvraag ingediend om loodsulfochromaat geel en loodchromaatmolybdaatsulfaat rood – pigmenten die op de lijst van zeer zorgwekkende stoffen zijn geplaatst – in de handel te brengen voor zes toepassingen, die identiek zijn voor deze twee stoffen.
De Commissie heeft een autorisatie verleend voor de in de aanvraag bedoelde toepassingen en hieraan beperkingen en voorschriften verbonden ( 1 ) (hierna: „litigieus besluit”). Aan de autorisatie werd onder meer de voorwaarde verbonden dat de gebruikers van de producten van de autorisatiehouder (downstreamgebruikers) aan het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) informatie zouden verstrekken over de geschiktheid en beschikbaarheid van alternatieven voor de toepassingen in kwestie, waarbij zij op gedetailleerde wijze dienden te motiveren waarom het noodzakelijk was de betreffende stoffen te gebruiken.
Het Koninkrijk Zweden heeft bij het Gerecht beroep tot nietigverklaring van het litigieuze besluit ingesteld. Het Gerecht heeft dat besluit nietig verklaard op grond dat de Commissie het recht onjuist had toegepast bij het onderzoek naar de niet-beschikbaarheid van alternatieve stoffen. De Commissie heeft bij het Hof hogere voorziening ingesteld.
Beoordeling door het Hof
Ten gronde is het Hof van oordeel dat het Gerecht op goede gronden heeft geoordeeld dat de Commissie was tekortgeschoten in haar verplichting om na te gaan of geen alternatieve stoffen beschikbaar waren. Het Hof merkt op dat de Commissie zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat een alternatieve stof slechts kon worden toegelaten indien vervanging geen enkel prestatieverlies met zich meebracht. Een dermate restrictieve opvatting van het begrip „alternatieve stof” is volgens het Hof namelijk in strijd met de doelstelling zelf van de Reach-verordening. Deze verordening strekt ertoe te bevorderen dat zeer zorgwekkende stoffen worden vervangen door andere geschikte stoffen. ( 2 ) Een principiële beslissing dat de vervanging niet gepaard mag gaan met enige prestatievermindering, zou niet alleen neerkomen op de toevoeging van een niet in de Reach-verordening vastgestelde voorwaarde, maar zou tevens een beletsel voor die vervanging kunnen vormen en bijgevolg aan die verordening een groot deel van haar nuttig effect kunnen ontnemen.
Daarentegen bekritiseert het Hof het arrest van het Gerecht voor zover daarin de gevolgen van een onmiddellijke nietigverklaring van het litigieuze besluit onjuist zijn beoordeeld. De Reach-verordening staat immers toe dat vormen van gebruik waarvoor reeds een autorisatie is verleend, na de datum waarop hun autorisatie vervalt, worden voortgezet totdat op de nieuwe autorisatieaanvraag is beslist. Derhalve had de nietigverklaring van het litigieuze besluit tot gevolg dat de vorige autorisatie van de betreffende stoffen met onmiddellijke ingang opnieuw van kracht werd. Het litigieuze besluit heeft in bepaalde opzichten het gebruik van deze zeer zorgwekkende stoffen beperkt. Daarom heeft het feit dat het Gerecht de vordering tot handhaving van de gevolgen van het litigieuze besluit heeft afgewezen, het risico op ernstige en onherstelbare schade voor de gezondheid van de mens en het milieu vergroot. Op dit punt vernietigt het Hof dan ook het arrest van het Gerecht en gelast het dat de gevolgen van het litigieuze besluit worden gehandhaafd totdat de Europese Commissie opnieuw heeft beslist op de door DCC Maastricht BV ingediende autorisatieaanvraag.
( 1 ) Artikel 60, lid 4, van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB 2006, L 396, blz. 1, met rectificatie in PB 2007, L 136, blz. 3; hierna: „Reach-verordening“). Volgens deze bepaling kan de Commissie een autorisatie voor een chemische stof verlenen wanneer wordt aangetoond dat de sociaal-economische voordelen zwaarder wegen dan het risico dat het gebruik van de stof meebrengt voor de gezondheid van de mens of voor het milieu en er geen geschikte alternatieve stoffen of technieken zijn.
( 2 ) Artikel 55 en overwegingen 4, 12, 70 en 73 van de Reach-verordening.