ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)

3 september 2020 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Luchtvaart – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Artikel 7 – Recht op compensatie bij vertraging of annulering van vluchten – Compensatieregelingen – Vordering in nationale valuta – Nationale bepaling die de keuze van de valuta door de schuldeiser verbiedt”

In zaak C‑356/19,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Sąd Rejonowy dla m. st. Warszawy XV Wydział Gospodarczy (rechter in eerste aanleg Warschau, XVe kamer, bevoegd voor ondernemingsrecht, Polen) bij beslissing van 16 april 2019, ingekomen bij het Hof op 3 mei 2019, in de procedure

Delfly sp. z o.o.

tegen

Smartwings Poland sp. z o. o., voorheen Travel Service Polska sp. z o.o.,

wijst

HET HOF (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: L. S. Rossi, kamerpresident, J. Malenovský (rapporteur) en F. Biltgen, rechters,

advocaat-generaal: P. Pikamäe,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

Delfly sp. z o.o., vertegenwoordigd door J. Pruszyński, adwokat,

Smartwings Poland sp. z o. o., voorheen Travel Service Polska sp. z o.o., vertegenwoordigd door M. Skrzypek, adwokat,

de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B. Sasinowska en N. Yerrell als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 7, lid 1, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geschil tussen Delfly sp. z o.o. en de luchtvaartmaatschappij Smartwings Poland sp. z o. o., voorheen Travel Service sp. z o.o., over een compensatievordering op grond van verordening nr. 261/2004.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

In overweging 1 van verordening nr. 261/2004 staat te lezen:

„Het optreden van de [Europese Unie] moet onder meer gericht zijn op de waarborging van een hoog niveau van bescherming van de passagiers, met volledige inachtneming van de eisen op het gebied van consumentenbescherming in het algemeen.”

4

Artikel 3, lid 1, van deze verordening bepaalt:

„Deze verordening is van toepassing:

a)

op passagiers die vertrekken vanaf een luchthaven die gelegen is op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is;

b)

op passagiers die vertrekken vanaf een in een derde land gelegen luchthaven naar een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, tenzij zij bepaalde voordelen of compensatie hebben ontvangen en bijstand hebben gekregen in dat derde land, indien de luchtvaartmaatschappij die de vlucht in kwestie uitvoert, een communautaire luchtvaartmaatschappij is.”

5

Artikel 7 van deze verordening heeft als opschrift „Recht op compensatie” en luidt:

„1.   Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers compensatie ten belope van:

a)

250 EUR voor alle vluchten tot en met 1500 km;

b)

400 EUR voor alle intracommunautaire vluchten van meer dan 1500 km, en voor alle andere vluchten tussen 1500 en 3500 km;

c)

600 EUR voor alle niet onder a) of b) vallende vluchten.

Bij de bepaling van de afstand wordt gekeken naar de laatste bestemming waar de passagier als gevolg van de instapweigering of annulering na de geplande tijd zal aankomen.

[...]

3.   De in lid 1 bedoelde compensatie wordt in contant geld uitbetaald, middels een elektronische overmaking aan de bank, per bankoverschrijving, bankcheque of, met de schriftelijke toestemming van de passagier, in de vorm van reisbonnen en/of andere diensten.

[...]”

Pools recht

Wetboek van burgerlijke rechtsvordering

6

Artikel 321, lid 1, van de ustawa Kodeks postępowania cywilnego (wet houdende het wetboek van burgerlijke rechtsvordering) van 17 november 1964, in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „wetboek van burgerlijke rechtsvordering”) bepaalt dat de rechter geen uitspraak mag doen over aspecten waarop de vordering geen betrekking had en niet meer mag toewijzen dan is geëist.

7

Luidens artikel 5051, lid 1, van dit wetboek – dat de vereenvoudigde procedure regelt – is deze procedure van toepassing op vorderingen uit overeenkomst wanneer de waarde van het voorwerp van het geschil niet meer bedraagt dan 20000 [Poolse zlotys (PLN) (circa 4487 EUR)], en op vorderingen naar aanleiding van een borgsom, een kwaliteitsgarantie of de contractuele niet-conformiteit van aan consumenten verkochte goederen wanneer de waarde van het voorwerp van de overeenkomst dat bedrag niet overschrijdt.

8

Artikel 5054, lid 1, eerste volzin, van dat wetboek luidt als volgt:

„De wijziging van de vordering is niet toegestaan.”

Wet houdende burgerlijk wetboek

9

Artikel 358 van de ustawa Kodeks cywilny (wet houdende het burgerlijk wetboek) van 23 april 1964, in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (Dz. U. 2018, volgnr. 1025), bepaalt:

„1.   Indien een op het grondgebied van de Republiek Polen na te komen verbintenis een geldbedrag in vreemde valuta is, is het de schuldenaar toegestaan om de verbintenis in de Poolse valuta te voldoen, tenzij de wet of een rechterlijke beslissing die aan de verbintenis ten grondslag ligt, of een rechtshandeling bepaalt dat de verbintenis uitsluitend in vreemde valuta kan worden voldaan.

2.   De tegenwaarde van de vreemde valuta wordt vastgesteld op basis van de door de nationale bank van Polen gepubliceerde gemiddelde koers van de datum van opeisbaarheid van de vordering, tenzij de wet, een rechterlijke beslissing of een rechtshandeling anders bepaalt.

3.   Indien de schuldenaar in gebreke blijft, kan de schuldeiser verlangen dat de verbintenis in de Poolse valuta wordt voldaan op basis van de door nationale bank van Polen gepubliceerde gemiddelde koers van de datum waarop de betaling wordt verricht.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

10

X beschikte over een bevestigde boeking bij de in Warschau (Polen) gevestigde luchtvaartmaatschappij Smartwings Poland, voorheen Travel Service, voor een vlucht van stad A, gelegen in een derde land, naar stad B in Polen. Op 23 juli 2017 heeft zij zich tijdig bij de incheckbalie voor deze vlucht gemeld. De vlucht had een vertraging van meer dan drie uur. Er is niet vastgesteld of X in het derde land van vertrek voordelen of compensatie heeft ontvangen of bijstand heeft gekregen in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004.

11

Mevrouw X, die krachtens artikel 7, lid 1, van deze verordening recht had op compensatie ten belope van 400 EUR, heeft haar vordering overgedragen aan de in Warschau gevestigde vennootschap Delfly. Delfly heeft vervolgens de verwijzende rechter verzocht Smartwings Poland, voorheen Travel Service, te gelasten haar een bedrag van 1698,64 PLN te betalen, welk bedrag – met toepassing van de door de Poolse nationale bank op de datum van indiening van de compensatievordering vastgestelde wisselkoers – overeenkwam met 400 EUR. Uit de toelichting van deze rechter blijkt dat geschillen in verband met verbintenissen uit overeenkomst krachtens artikel 5051 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering moeten worden behandeld volgens de zogenoemde „vereenvoudigde” procedure wanneer het betrokken bedrag niet meer dan 20000 PLN (circa 4487 EUR) bedraagt.

12

Smartwings Poland, voorheen Travel Service, heeft geconcludeerd tot afwijzing van de compensatievordering, met name omdat deze, in strijd met de bepalingen van het nationale recht, in de verkeerde valuta, te weten in Poolse zloty (PLN) en niet in euro, was geformuleerd. De verwijzende rechter verklaart dat artikel 5054, lid 1, eerste volzin, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering in het kader van de zogenoemde „vereenvoudigde” procedure niet voorziet in de mogelijkheid om de vordering te wijzigen. Volgens deze rechter moet de wijziging van de valuta waarin de vordering is geformuleerd echter worden beschouwd als een wijziging van de vordering.

13

De verwijzende rechter benadrukt dat de Sąd Najwyższy (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Polen) artikel 358 van de wet van 23 april 1964 houdende het burgerlijk wetboek, in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, heeft uitgelegd in zijn arrest van 16 mei 2012 in de zaak III CSK 273/11. Hij zet uiteen dat de in die zaak aan de orde zijnde vordering in een vreemde valuta was gesteld en dat de partijen het oneens waren over de vraag of de omrekening van de vordering in Poolse zloty’s (PLN) aanvaardbaar was. Aangezien de schuldenaar er niet voor had gekozen om het verschuldigde bedrag in Poolse valuta te voldoen en de partijen hierover geen overeenstemming hadden bereikt, heeft de Sąd Najwyższy geoordeeld dat de schuldeiser alleen betaling in buitenlandse valuta kon eisen. Volgens de hoogste rechter komt de valutakeuze uitsluitend toe aan de schuldenaar, zowel bij tijdige nakoming van de betalingsverplichting als bij niet-tijdige nakoming of verzuim. Wanneer de schuldenaar in gebreke blijft bij de nakoming van een verbintenis waarvan het voorwerp bestaat in de betaling van een in vreemde valuta luidende geldsom, is de schuldeiser alleen gerechtigd om de toe te passen wisselkoers te kiezen. Voorts is de schuldeiser alleen daartoe gerechtigd als de schuldenaar de Poolse valuta heeft gekozen.

14

De verwijzende rechter merkt tevens op dat dit arrest aanleiding heeft gegeven tot rechtspraak op grond waarvan de nationale rechters vorderingen tot compensatie voor de gevolgen van een vertraagde vlucht afwijzen als de vordering in nationale valuta maar de schuldvordering in vreemde valuta is geformuleerd. De verwijzende rechter zet uiteen dat het voor de rechter onmogelijk is om in een dergelijk geval uitspraak te doen wegens het hem krachtens artikel 321, lid 1, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering opgelegde verbod om uitspraak te doen over aspecten waarop de vordering geen betrekking heeft.

15

Zoals uit de verwijzingsbeslissing blijkt, vloeien de vragen van de verwijzende rechter voort uit het feit dat de Poolse rechters verordening nr. 261/2004 niet uniform uitleggen wat betreft de beslechting van geschillen waarin de verzoeker compensatie in nationale valuta vordert voor de schade die hij heeft geleden wegens de vertraging van een vlucht.

16

Daarop heeft de Sąd Rejonowy dla m. st. Warszawy XV Wydział Gospodarczy (rechter in eerste aanleg Warschau, XVe kamer, bevoegd voor ondernemingsrecht, Polen) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moet artikel 7, lid 1, van [verordening nr. 261/2004] aldus worden uitgelegd dat deze bepaling niet alleen de omvang van de verplichting tot compensatie regelt maar ook de wijze waarop deze verplichting moet worden nagekomen?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: kan een passagier of diens rechtsopvolger betaling eisen van de tegenwaarde van het bedrag van 400 EUR in een andere valuta, met name de nationale valuta die wordt gebruikt op de woonplaats van de passagier van de geannuleerde of vertraagde vlucht?

3)

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord: volgens welke criteria moet de valuta worden bepaald waarin een passagier of diens rechtsopvolger betaling kan verlangen, en welke wisselkoers moet daarbij worden gebruikt?

4)

Staan artikel 7, lid 1, of andere bepalingen van [verordening nr. 261/2004] in de weg aan de toepassing van nationale bepalingen volgens welke de vordering van een passagier of diens rechtsopvolger wordt afgewezen op de enkele grond dat de vordering ten onrechte in de lokale valuta van de woonplaats van de passagier is uitgedrukt en niet overeenkomstig artikel 7, lid 1, van de verordening in euro?”

Prejudiciële vragen

17

Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of verordening nr. 261/2004, en met name artikel 7, lid 1, ervan, aldus moet worden uitgelegd dat een passagier wiens vlucht is geannuleerd of aanzienlijke vertraging heeft opgelopen dan wel zijn rechtsopvolger, betaling van de in die bepaling bedoelde compensatie kan eisen in de nationale valuta van zijn woonplaats, zodat deze bepaling zich verzet tegen een regeling of een jurisprudentiële praktijk van een lidstaat volgens welke een vordering in die zin van deze passagier of zijn rechtsopvolger wordt afgewezen enkel en alleen omdat hij de vordering in die nationale valuta heeft gesteld.

18

Artikel 7, lid 1, van verordening nr. 261/2004 bepaalt dat wanneer naar dat artikel wordt verwezen de passagiers een compensatie krijgen die, afhankelijk van de afstand van de betrokken vluchten, varieert van 250 tot 600 EUR.

19

Luidens artikel 7, lid 3, van verordening nr. 261/2004 wordt de krachtens artikel 7, lid 1, van deze verordening verschuldigde compensatie in contant geld uitbetaald, middels een elektronische overmaking aan de bank, per bankoverschrijving, bankcheque of, met de schriftelijke toestemming van de passagier, in de vorm van reisbonnen en/of andere diensten.

20

Uit een vergelijking van de bewoordingen van de leden 1 en 3 van artikel 7 blijkt dat de betaling van die compensatie weliswaar naargelang het geval kan worden uitgevoerd op een van de daarin bedoelde wijzen, maar dat voor nationale valuta anders dan euro waarin die betaling zal worden uitgevoerd niet uitdrukkelijk is voorzien in een vergelijkbare speelruimte.

21

Uit deze vergelijking kan echter niet via een lezing a contrario worden afgeleid dat iedere speelruimte voor een andere nationale valuta dan de euro a priori is uitgesloten.

22

In de eerste plaats moet namelijk in herinnering worden gebracht dat het hoofddoel van verordening nr. 261/2004 erin bestaat – zoals duidelijk blijkt uit overweging 1 – een hoog niveau van bescherming van de passagiers te waarborgen (zie met name arrest van 17 september 2015, Van der Lans, C‑257/14, EU:C:2015:618, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

23

Het Hof heeft dan ook geoordeeld dat de bepalingen waarbij aan passagiers rechten worden toegekend, in het verlengde van deze doelstelling een ruime uitlegging moeten krijgen (zie met name arresten van 19 november 2009, Sturgeon e.a., C‑402/07 en C‑432/07, EU:C:2009:716, punt 45, en 4 oktober 2012, Finnair, C‑22/11, EU:C:2012:604, punt 23).

24

Hieruit volgt dat het recht op compensatie als bedoeld in artikel 7 van verordening nr. 261/2004 ruim moet worden uitgelegd.

25

In dit verband heeft het Hof erop gewezen dat verordening nr. 261/2004 tot doel heeft om onmiddellijk en op gestandaardiseerde wijze compensatie te bieden voor de verschillende vormen van schade als gevolg van ernstige ongemakken in het vervoer van passagiers door de lucht (zie in die zin arrest van 10 januari 2006, IATA en ELFAA, C‑344/04, EU:C:2006:10, punten 43 en 45), en in het bijzonder om de aldus benadeelde passagiers te vergoeden.

26

Wanneer het recht op compensatie voor dergelijke vormen van schade afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat de verschuldigde compensatie aan de benadeelde passagiers wordt betaald in euro, met uitsluiting van elke andere nationale valuta, wordt de uitoefening van dat recht beperkt en komt dit derhalve neer op schending van het in punt 24 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte vereiste van ruime uitlegging.

27

In de tweede plaats moet worden opgemerkt dat verordening nr. 261/2004 van toepassing is op passagiers zonder onderscheid te maken naar hun nationaliteit of woonplaats, waarbij het relevante criterium het in artikel 3, lid 1, onder a) en b), van deze verordening genoemde criterium is, namelijk de plaats waar de luchthaven van vertrek van deze passagiers is gelegen.

28

Bijgevolg moeten passagiers die recht hebben op compensatie uit hoofde van artikel 7 van verordening nr. 261/2004 worden geacht zich allemaal in vergelijkbare situaties te bevinden, aangezien zij allen op gestandaardiseerde wijze en onmiddellijk compensatie ontvangen voor de krachtens die verordening te vergoeden schade.

29

In dit verband dient elke Uniehandeling, zoals verordening nr. 261/2004, volgens de rechtspraak van het Hof in overeenstemming met het gehele primaire recht te worden uitgelegd, daaronder begrepen het beginsel van gelijke behandeling dat vereist dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij dit objectief gerechtvaardigd is (zie met name arrest van 19 november 2009, Sturgeon e.a., C‑402/07 en C‑432/07, EU:C:2009:716, punt 48).

30

Wanneer de voorwaarde wordt opgelegd dat het bedrag van de in artikel 7, lid 1, van verordening nr. 261/2004 bedoelde compensatie die door de benadeelde passagier of zijn rechtsopvolger wordt gevorderd, slechts in euro kan worden betaald, met uitsluiting – zoals in het hoofdgeding – van de valuta die wordt gebruikt in een lidstaat buiten de eurozone, kan dat evenwel leiden tot een verschil in behandeling van de benadeelde passagiers of hun rechtsopvolgers waarvoor er geen objectieve rechtvaardiging bestaat.

31

Uit een en ander blijkt dat het onverenigbaar zou zijn met het vereiste dat de rechten van de passagiers als bedoeld in verordening nr. 261/2004 ruim worden uitgelegd, alsook met het beginsel van gelijke behandeling van benadeelde passagiers en hun rechtsopvolgers, om een passagier die op grond van artikel 7, lid 1, van deze verordening aanspraak kan maken op compensatie, het recht te ontzeggen om betaling daarvan te eisen in de nationale valuta van zijn woonplaats.

32

In de derde plaats moet worden opgemerkt dat, gelet op het voorgaande, betaling van de verschuldigde compensatie in de nationale valuta die wordt gebruikt op de woonplaats van de betrokken passagiers, noodzakelijkerwijs omrekening van euro naar die valuta veronderstelt.

33

Daar verordening nr. 261/2004 in dit opzicht geen enkele aanwijzing bevat, blijven de nadere regels voor omrekening, daaronder begrepen de vaststelling van de toe te passen wisselkoers, een zaak van het nationale recht van de lidstaten, met inachtneming van de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid.

34

Gelet op een en ander moet op de vragen worden geantwoord dat verordening nr. 261/2004, en met name artikel 7, lid 1, ervan, aldus moet worden uitgelegd dat een passagier wiens vlucht is geannuleerd of aanzienlijke vertraging heeft opgelopen dan wel zijn rechtsopvolger, betaling van de in die bepaling bedoelde compensatie kan eisen in de nationale valuta van zijn woonplaats, zodat deze bepaling zich verzet tegen een regeling of een jurisprudentiële praktijk van een lidstaat volgens welke een vordering in die zin van deze passagier of zijn rechtsopvolger wordt afgewezen enkel en alleen omdat hij de vordering in die nationale valuta heeft gesteld.

Kosten

35

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:

 

Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, en met name artikel 7, lid 1, ervan, moet aldus worden uitgelegd dat een passagier wiens vlucht is geannuleerd of aanzienlijke vertraging heeft opgelopen dan wel zijn rechtsopvolger, betaling van de in die bepaling bedoelde compensatie kan eisen in de nationale valuta van zijn woonplaats, zodat deze bepaling zich verzet tegen een regeling of een jurisprudentiële praktijk van een lidstaat volgens welke een vordering in die zin van deze passagier of zijn rechtsopvolger wordt afgewezen enkel en alleen omdat hij de vordering in die nationale valuta heeft gesteld.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Pools.