ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)

19 maart 2020 ( *1 )

[Zoals gerectificeerd bij beschikking van 14 mei 2020]

„Prejudiciële verwijzing – Verordening (EG) nr. 1370/2007 – Openbaar personenvervoer per spoor en over de weg – Artikel 8 – Overgangsregeling – Artikel 8, lid 3 – Verstrijken van openbaredienstcontracten – Berekening van de op 30 jaar vastgestelde maximumduur van de contracten – Bepaling van de datum vanaf welke de maximumduur van 30 jaar begint te lopen”

In zaak C‑45/19,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo n.° 2 A La Coruña (bestuursrechter nr. 2 A La Coruña, Spanje) bij beslissing van 12 december 2018, ingekomen bij het Hof op 24 januari 2019, in de procedure

Compañía de Tranvías de La Coruña SA

tegen

Ayuntamiento de A Coruña,

wijst

HET HOF (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: I. Jarukaitis, kamerpresident, E. Juhász (rapporteur) en C. Lycourgos, rechters,

advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen ingediend door:

Compañía de Tranvías de La Coruña SA, vertegenwoordigd door D. Rodríguez Siaba, procurador, A. M. Platas Casteleiro en J. Monrabà Bagan, abogados,

[Zoals gerectificeerd bij beschikking van 14 mei 2020] Ayuntamiento de A Coruña, vertegenwoordigd door M. J. Macías Mourelle, letrada,

de Franse regering, vertegenwoordigd door P. Dodeller en E. de Moustier als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door W. Mölls, G. Gattinara en J. Rius als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 8, lid 3, van verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PB 2007, L 315, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het geding tussen Compañía de Tranvías de La Coruña SA (hierna: „Compañía de Tranvías”) en de Ayuntamiento de La Coruña (gemeenteraad van La Coruña, Spanje) (hierna: „gemeenteraad van La Coruña”) betreffende de duur van het openbaarvervoercontract dat onderhands is gegund aan Compañía de Tranvías.

Toepasselijke bepalingen

3

Overweging 31 van verordening nr. 1370/2007 luidt als volgt:

„Aangezien de bevoegde instanties en de exploitanten tijd nodig zullen hebben om zich aan de bepalingen van deze verordening aan te passen, dient te worden voorzien in overgangsregelingen. Met het oog op de geleidelijke gunning van openbaredienstcontracten overeenkomstig deze verordening, leggen de lidstaten binnen zes maanden na de eerste helft van de overgangsperiode de [Europese] Commissie een voortgangsverslag voor. De Commissie kan op basis van deze verslagen passende maatregelen voorstellen.”

4

Artikel 5, lid 1, eerste zin, van deze verordening bepaalt dat de openbaredienstcontracten gegund worden volgens de voorschriften van dezelfde verordening.

5

Artikel 8 van de verordening, „Overgangsbepalingen”, bepaalt:

„1.   Openbaredienstcontracten worden gegund volgens de voorschriften van deze verordening. Wat betreft openbaar personenvervoer per bus of tram zoals gedefinieerd in richtlijn [2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB 2004, L 134, blz. 1)] of richtlijn [2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB 2004, L 134, blz. 114)] worden opdrachten of overheidsopdrachten gegund overeenkomstig de procedures van die richtlijnen, voor zover deze opdrachten niet de vorm aannemen van contracten voor dienstenconcessies zoals gedefinieerd in die richtlijnen. Wanneer opdrachten moeten worden gegund overeenkomstig de richtlijnen [2004/17] of [2004/18], zijn de leden 2 tot en met 4 niet van toepassing.

2.   Onverminderd lid 3 verloopt de gunning van openbaredienstcontracten voor vervoer per spoor en over de weg volgens artikel 5, en wel vanaf 3 december 2019. Tijdens deze overgangsperiode nemen de lidstaten maatregelen om geleidelijk te voldoen aan artikel 5, teneinde te vermijden dat zich ernstige structurele problemen voordoen, in het bijzonder wat betreft de vervoerscapaciteit.

Binnen zes maanden na de eerste helft van de overgangsperiode leggen de lidstaten de Commissie een voortgangsverslag voor over de invoering van het geleidelijk gunnen van openbaredienstcontracten volgens artikel 5. Aan de hand van de voortgangsverslagen van de lidstaten kan de Commissie passende, op de lidstaten gerichte maatregelen voorstellen.

3.   Bij de toepassing van lid 2 wordt geen rekening gehouden met openbaredienstcontracten die volgens gemeenschapsrecht en nationale wetgeving zijn gegund:

a)

vóór 26 juli 2000 op grond van een eerlijke openbare aanbestedingsprocedure;

b)

vóór 26 juli 2000 op grond van een andere procedure dan een eerlijke openbare aanbestedingsprocedure;

c)

vanaf 26 juli 2000 en vóór 3 december 2009, op grond van een eerlijke openbare aanbestedingsprocedure;

d)

vanaf 26 juli 2000 en vóór 3 december 2009, op grond van een andere procedure dan een eerlijke openbare aanbestedingsprocedure.

De onder a) bedoelde contracten kunnen doorlopen tot zij verstrijken. De onder b) en c) bedoelde contracten kunnen doorlopen tot zij verstrijken, maar niet langer dan gedurende 30 jaar. De onder d) bedoelde contracten kunnen doorlopen tot zij verstrijken, op voorwaarde dat het gaat om contracten van beperkte duur met een looptijd die vergelijkbaar is met de in artikel 4 vermelde looptijden.

Openbaredienstcontracten mogen doorlopen tot zij verstrijken indien de beëindiging ervan ongewenste juridische of economische gevolgen zou hebben en op voorwaarde dat de Commissie ermee instemt.

[…]”

6

Verordening nr. 1370/2007 is volgens artikel 12 ervan op 3 december 2009 in werking getreden.

7

Verordening nr. 1370/2007 is gewijzigd bij verordening (EU) 2016/2338 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 (PB 2016, L 354, blz. 22), die in werking is getreden op 24 december 2017. Gelet op de feiten van het hoofdgeding is verordening nr. 1370/2007, in de versie van vóór de wijziging ervan bij verordening 2016/2338, van toepassing op het onderhavig geding.

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

8

Op 1 december 1986 heeft de gemeenteraad van La Coruña zijn goedkeuring gegeven aan de sluiting van een contract met Compañía de Tranvías, een onderneming die diensten voor personenvervoer aanbiedt, teneinde alle stedelijkvervoerslijnen die zij in handen had onder te brengen in één concessie. Dit contract, waarin 31 december 2024 vastgelegd werd als enige einddatum voor alle betrokken diensten, werd op 6 februari 1987 ondertekend door Compañía de Tranvías en de gemeenteraad van La Coruña. Op 5 juli 1996 hebben dezelfde partijen een ander contract gesloten, met dezelfde einddatum, teneinde in dit contract een nieuwe dienst betreffende collectief personenvervoer per tram op te nemen.

9

Op 18 oktober 2016 heeft de gemeenteraad van La Coruña schriftelijk aan Compañía de Tranvías meegedeeld dat de verleende concessie ingevolge verordening nr. 1370/2007 van rechtswege zou aflopen, aangezien de termijn van 30 jaar sinds de datum van de concessieverlening was verstreken. Compañía de Tranvías heeft naar aanleiding van deze brief op 2 november 2016 haar opmerkingen naar voren gebracht en daarin onder meer gesteld dat de in artikel 8 van verordening 1370/2007 vastgelegde maximumduur van 30 jaar op grond van het rechtszekerheids- en gelijkheidsbeginsel niet moest worden berekend vanaf de datum van de gunning van het contract dat aan de orde is in het hoofdgeding, maar vanaf 3 december 2009, de datum van inwerkingtreding van de verordening, of vanaf 26 juli 2000, de in artikel 8 van de verordening bepaalde objectieve datum.

10

Subsidiair heeft Compañía de Tranvías betoogd dat, mocht de maximumduur van 30 jaar worden geacht te lopen vanaf de datum van gunning van het contract aan de orde in het hoofdgeding, de in 1996 ingevoerde wijziging van het contract gelijk zou staan aan een nieuwe gunning, zodat de duur zich zou uitstrekken tot 2026. Subsidiair heeft Compañía de Tranvías ook betoogd dat deze hypothese binnen de werkingssfeer van artikel 8, lid 3, laatste alinea, van verordening 1370/2007 zou kunnen vallen.

11

Op 30 november 2016 heeft de gemeenteraad van La Coruña besloten de concessie overeenkomstig artikel 5, lid 5, van de verordening nr. 1370/2007 met ten hoogste twee jaar voort te zetten en de Commissie te raadplegen over het voorstel van Compañía de Tranvías om de uitzondering van artikel 8, lid 3, van die verordening toe te passen, teneinde de looptijd van de concessie te verlengen tot de einddatum.

12

Op 2 juni 2017 heeft de gemeenteraad van La Coruña het administratief beroep dat Compañía de Tranvías tegen dat besluit had ingesteld afgewezen, waarna Compañía de Tranvías tegen dat besluit administratief beroep heeft ingesteld bij de verwijzende rechter.

13

De Juzgado de lo Contencioso-Administrativo n.° 2 A Coruña (bestuursrechter nr. 2 A La Coruña, Spanje) meent dat de oplossing van het voor hem aanhangige geding de uitlegging van artikel 8, lid 3, van verordening 1370/2007 vereist en heeft besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:

„Vangt de berekening van de maximumduur van 30 jaar van de in artikel 8, lid 3, eerste alinea, onder b), van verordening [nr. 1370/2007] bedoelde contracten aan a) op de datum van de gunning of totstandkoming van het contract; b) op de datum van inwerkingtreding van voornoemde bepaling; c) op de datum volgend op de datum van het verstrijken van de overgangsperiode waarin wordt voorzien in artikel 8, lid 2, van de verordening (3 december 2019), of d) op een andere datum die het Hof passend acht?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

14

Volgens vaste rechtspraak vereisen de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die voor de vaststelling van de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk verwijst naar het recht van de lidstaten, in de regel in de gehele Europese Unie autonoom en op eenvormige wijze worden uitgelegd, waarbij niet alleen rekening moet worden gehouden met de bewoordingen van de bepaling, maar ook met de context ervan en met de doelstelling van de regeling in kwestie (arrest van 23 mei 2019, WB,C‑658/17, EU:C:2019:444, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

15

Volgens artikel 8, lid 3, tweede alinea, tweede zin, van verordening nr. 1370/2007 kunnen de in artikel 8, lid 3, eerste alinea, onder b) en c), van deze verordening bedoelde contracten „doorlopen tot zij verstrijken, maar niet langer dan gedurende [30] jaar”.

16

Het staat in casu vast dat het contract zoals aan de orde in het hoofdgeding binnen de werkingssfeer van punt b) valt, aangezien dit contract is gegund „vóór 26 juli 2000 op grond van een andere procedure dan een eerlijke openbare aanbestedingsprocedure”.

17

De gemeenteraad van La Coruña betoogt dat volgens de letterlijke uitlegging van artikel 8, lid 3, tweede alinea, tweede zin, van verordening nr. 1370/2007, de duur van elk contract dat onder b) valt, niet meer dan 30 jaar mag bedragen.

18

Deze bepaling leent zich inderdaad voor een dergelijke lezing, voor zover de uitdrukking „zij verstrijken” hierin de einddatum van de betrokken contracten bepaalt en het doel van deze bepaling derhalve aldus kan worden opgevat dat deze contracten niet langer dan 30 jaar na de gunning ervan mogen worden voortgezet.

19

Niettemin vermeldt de formulering van artikel 8, lid 3, tweede alinea, tweede zin, van verordening nr. 1370/2007 niet uitdrukkelijk wat het beginpunt is voor de berekening van de maximumduur van 30 jaar.

20

Dienaangaande moet er, in de eerste plaats, op worden gewezen dat als die bepaling aldus wordt uitgelegd dat het beginpunt van de maximumduur van 30 jaar overeenkomt met de datum van de gunning van het openbaredienstcontract, dit betekent dat de bovengenoemde bepaling uitsluit dat de daarin bedoelde contracten een duur hebben van meer dan 30 jaar.

21

Een dergelijke uitlegging zou er echter ten eerste toe kunnen leiden dat, zoals de Commissie opmerkt, deze verordening door haar inwerkingtreding met terugwerkende kracht, tot een datum vóór de inwerkingtreding, openbaredienstcontracten beëindigt die ruim vóór 3 december 1979 rechtmatig gesloten zijn en een looptijd hebben van meer dan 30 jaar, hetgeen in strijd zou zijn met het rechtzekerheidsbeginsel.

22

Ten tweede zou een dergelijke uitlegging in het geval van openbaredienstcontracten die lopen op het moment van de inwerkingtreding van verordening nr. 1370/2007, ook kunnen leiden tot een situatie waarin de overgangsperiode minimaal of zeer kort is, hetgeen in strijd is met het doel van artikel 8 van verordening nr. 1370/2007, zoals in herinnering gebracht in overweging 31 daarvan, namelijk om voor de bevoegde instanties en de exploitanten in een passende overgangsperiode te voorzien zodat zij zich aan de verordening kunnen aanpassen.

23

Bovendien zou de bevoegde instantie die in aanmerking komt voor de overgangsperiode als bedoeld in artikel 8, lid 2, van verordening nr. 1370/2007, in dergelijke situaties overeenkomstig artikel 4, lid 3, van die verordening een openbaredienstcontract kunnen gunnen voor dezelfde dienst voor een periode van tien jaar, zonder dat zij aan haar verplichtingen van artikel 5 van de verordening hoeft te voldoen. Hieruit zou blijken dat de overgangsregeling uit verordening nr. 1370/2007 een incoherentie vertoont.

24

In de tweede plaats kan artikel 8, lid 3, tweede alinea, tweede zin, van verordening nr. 1370/2007 evenmin aldus worden uitgelegd dat de maximumduur van 30 jaar begint te lopen vanaf de dag na afloop van de overgangsperiode die is vastgesteld lid 2 van artikel 8 van deze verordening. Er moet aan herinnerd worden dat, ten eerste, lid 2 begint met de woorden „[o]nverminderd lid 3” en, ten tweede, aan het begin van dit lid 3 staat dat bij de toepassing van dat lid 2 geen rekening wordt gehouden met de onder a) tot en met d) van lid 3 bedoelde openbaredienstcontracten.

25

Hieruit vloeit voort dat de overgangsperioden als bedoeld in de leden 2 en 3 van artikel 8 van verordening nr. 1370/2007, onafhankelijk van elkaar van toepassing zijn.

26

In het licht van het bovenstaande moet, in de derde plaats, worden opgemerkt dat, om de nuttige werking van de specifieke overgangsperiode in artikel 8, lid 3, tweede alinea, tweede zin, van verordening nr. 1370/2007 te behouden, de maximumduur van 30 jaar moet beginnen te lopen op de datum van inwerkingtreding van die verordening. Een dergelijk datum maakt het bovendien mogelijk om een einddatum vast te stellen die identiek is voor alle contracten die aan het einde van deze overgangsperiode nog van kracht zijn, waardoor de bevoegde autoriteiten en de betrokken marktdeelnemers op gelijke voet staan.

27

Gelet op het voorgaande moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 8, lid 3, tweede alinea, tweede zin, van verordening nr. 1370/2007 aldus moet worden uitgelegd dat de in deze bepaling vastgestelde maximumduur van 30 jaar voor de in artikel 8, lid 3, eerste alinea, onder b), van deze verordening bedoelde contracten begint te lopen op de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Kosten

28

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 8, lid 3, tweede alinea, tweede zin, van verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad, moet aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling vastgestelde maximumduur van 30 jaar voor de in artikel 8, lid 3, eerste alinea, onder b), van deze verordening bedoelde contracten begint te lopen op de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Spaans.