2.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/26


Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 19 november 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Trgovački sud u Zagrebu - Kroatië) – INA-INDUSTRIJA NAFTE d.d. e.a./LJUBLJANSKA BANKA d.d.

(Zaak C-200/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EU) nr. 1215/2012 - Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Artikel 7, punt 1, onder a) - Bijzondere bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst - Begrip „verbintenissen uit overeenkomst” - Door de nationale wetgeving aan de mede-eigenaren van een onroerend goed opgelegde financiële verplichtingen - Rechtsvordering tot nakoming van die verplichtingen)

(2020/C 68/27)

Procestaal: Kroatisch

Verwijzende rechter

Trgovački sud u Zagrebu

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: INA-INDUSTRIJA NAFTE d.d., CROATIA osiguranje d.d., REPUBLIKA HRVATSKA, Croatia Airlines d.d., GRAD ZAGREB, HRVATSKA ELEKTROPRIVREDA d.d., HRVATSKE ŠUME d.o.o., KAPITAL d.o.o. u stečaju, en faillite, PETROKEMIJA d.d., Đuro Đaković Holding d.d., ENERGOINVEST d.d., TELENERG d.o.o., ENERGOCONTROL d.o.o., UDRUGA POSLODAVACA U ZDRAVSTVU, HRVATSKI ZAVOD ZA MIROVINSKO OSIGURANJE, ZAGREPČANKA-POSLOVNI OBJEKTI d.d., BRODOGRADILIŠTE VIKTOR LENAC d.d., INOVINE d.d., MARAT INŽENJERING d.o.o., GOYA - COMPANY d.o.o., METROPOLIS PLAN d.o.o., Dalekovod d.d., INFRATERRA d.o.o., Citat d.o.o., STAROSTA d.o.o., METALKA METALCOM d.o.o., I.Š., B.C., Z.N., D.G., M.R., A.T.

Verwerende partij: LJUBLJANSKA BANKA d.d.

Dictum

1)

Artikel 7 van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat een geschil over de niet-nakoming van door de nationale wetgeving aan de mede-eigenaren van een onroerend goed opgelegde financiële verplichtingen moet worden geacht onder het begrip „verbintenissen uit overeenkomst” in de zin van artikel 7, punt 1, onder a), van die verordening te vallen.

2)

Artikel 7, punt 5, van verordening nr. 1215/2012 moet aldus worden uitgelegd dat een geschil zoals aan de orde in het hoofdgeding, over een verplichting die voortvloeit uit het bezitten, door een vennootschap, van bedrijfsruimte waarin zij gevestigd is en haar activiteiten uitoefent, geen „geschil betreffende de exploitatie van een filiaal, van een agentschap of enige andere vestiging” in de zin van die bepaling vormt.


(1)  PB C 164 van 13.5.2019.