20.9.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 382/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 15 juli 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État — Frankrijk) — Fédération bancaire française (FBF)/Autorité de contrôle prudentiel et de résolution (ACPR)

(Zaak C-911/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikelen 263 en 267 VWEU - Juridisch niet-bindende handeling van de Unie - Rechterlijke toetsing - Richtsnoeren van de Europese Bankautoriteit (EBA) - Producttoezicht- en -governanceregelingen voor retailbanken - Geldigheid - Bevoegdheid van de EBA)

(2021/C 382/03)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d’État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Fédération bancaire française (FBF)

Verwerende partij: Autorité de contrôle prudentiel et de résolution (ACPR)

Dictum

1)

Artikel 263 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat tegen handelingen als de richtsnoeren van de Europese Bankautoriteit (EBA) van 22 maart 2016 inzake de producttoezicht- en -governanceregelingen voor retailbanken (EBA/GL/2015/18), geen beroep tot nietigverklaring kan worden ingesteld op basis van dat artikel.

2)

Artikel 267 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het Hof krachtens dat artikel bevoegd is om de geldigheid te beoordelen van handelingen als de richtsnoeren van de Europese Bankautoriteit (EBA) van 22 maart 2016 inzake de producttoezicht- en -governanceregelingen voor retailbanken (EBA/GL/2015/18).

3)

Het Unierecht stelt voor de ontvankelijkheid van een bij een nationale rechter tegen een Uniehandeling opgeworpen exceptie van onwettigheid niet de voorwaarde dat die handeling degene die zich op deze exceptie beroept rechtsreeks en individueel raakt.

4)

Bij het onderzoek van de derde prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die afbreuk kunnen doen aan de geldigheid van de richtsnoeren van de Europese Bankautoriteit van 22 maart 2016 inzake de producttoezicht- en -governanceregelingen voor retailbanken (EBA/GL/2015/18).


(1)  PB C 61 van 24.2.2020.