11.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 266/2


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 17 mei 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Audiencia Provincial de Zaragoza — Spanje) — MA / Ibercaja Banco SA

(Zaak C-600/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 93/13/EEG - Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten - Gelijkwaardigheidsbeginsel - Doeltreffendheidsbeginsel - Hypothecaire executieprocedure - Oneerlijk karakter van de in de leningsovereenkomst opgenomen bedingen tot vaststelling van de nominale vertragingsrente en inzake vervroegde opeisbaarheid - Gezag van gewijsde en verval van recht - Verlies van de mogelijkheid om voor een rechter het oneerlijke karakter van een contractueel beding in te roepen - Ambtshalve toetsingsbevoegdheid van de nationale rechter)

(2022/C 266/02)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Audiencia Provincial de Zaragoza

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: MA

Verwerende partij: Ibercaja Banco SA

In tegenwoordigheid van: PO

Dictum

1)

Artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling die vanwege de werking van het gezag van gewijsde en het verval van recht de rechter niet de mogelijkheid biedt om in het kader van een hypothecaire executieprocedure ambtshalve te toetsen of contractuele bedingen oneerlijk zijn, en ook de consument niet de mogelijkheid biedt om na het verstrijken van de termijn om verzet aan te tekenen zich in die procedure of in een latere declaratoire procedure op het oneerlijke karakter van die bedingen te beroepen, wanneer de rechter reeds bij de inleiding van de hypothecaire executieprocedure het mogelijk oneerlijke karakter van die bedingen ambtshalve heeft getoetst, maar de rechterlijke beslissing die verlof tot hypothecaire executie verleent geen enkele — ook geen summiere — motivering van die toetsing bevat en ook niet aangeeft dat de beoordeling die de rechter naar aanleiding van die toetsing heeft gegeven niet meer ter discussie zal kunnen worden gesteld indien binnen de genoemde termijn geen verzet wordt aangetekend.

2)

Artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13 moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale wettelijke regeling op grond waarvan een nationale rechter, ambtshalve of op verzoek van de consument, het mogelijk oneerlijke karakter van contractuele bedingen niet kan toetsen wanneer de hypothecaire zekerheid is uitgewonnen, de verhypothekeerde onroerende zaak is verkocht en de eigendomsrechten op die zaak aan een derde zijn overgedragen, mits de consument wiens zaak het voorwerp is geweest van een hypothecaire executieprocedure zijn rechten in een latere procedure kan doen gelden om op grond van deze richtlijn een vergoeding te verkrijgen voor de financiële gevolgen die voortvloeien uit de toepassing van oneerlijke bedingen.


(1)  PB C 357 van 21.10.2019.