31.1.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 23 november 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Pesti Központi Kerületi Bíróság — Hongarije) — Strafzaak tegen IS

(Zaak C-564/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in strafzaken - Richtlijn 2010/64/EU - Artikel 5 - Kwaliteit van vertolking en vertaling - Richtlijn 2012/13/EU - Recht op informatie in strafprocedures - Artikel 4, lid 5 en artikel 6, lid 1 - Recht op informatie over de beschuldiging - Recht op vertolking en vertaling - Richtlijn 2016/343/EU - Recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht - Artikel 48, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 267 VWEU - Artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU - Ontvankelijkheid - Hogere voorziening in het belang van de wet tegen een beslissing waarbij een prejudiciële verwijzing wordt gelast - Tuchtprocedure - Bevoegdheid van de hogere rechter om het verzoek om een prejudiciële beslissing onwettig te verklaren)

(2022/C 51/03)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Pesti Központi Kerületi Bíróság

Partij in de strafzaak

IS

Dictum

1)

Artikel 267 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat dit artikel eraan in de weg staat dat de hoogste rechterlijke instantie van een lidstaat na een hogere voorziening in het belang van de wet vaststelt dat een verzoek om een prejudiciële beslissing dat een lagere rechterlijke instantie op grond van die bepaling aanhangig heeft gemaakt bij het Hof, onrechtmatig is op grond dat de gestelde vragen niet relevant en niet noodzakelijk zijn voor de beslechting van het hoofdgeding, zonder dat evenwel wordt afgedaan aan de rechtsgevolgen van de in dat verzoek vervatte beslissing. Deze lagere rechterlijke instantie is op grond van het beginsel van voorrang van het Unierecht verplicht om een beslissing van de hoogste rechterlijke instantie van de betrokken lidstaat naast zich neer te leggen.

2)

Artikel 267 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat tegen een nationale rechter een tuchtprocedure wordt ingeleid op grond dat hij het Hof om een prejudiciële beslissing heeft verzocht krachtens die bepaling.

3)

Artikel 5 van richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures, moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten ertoe verplicht concrete maatregelen te nemen om te verzekeren dat de kwaliteit van de verstrekte vertolking en de opgestelde vertalingen voor de verdachte of beklaagde toereikend is om de tegen hem ingebrachte beschuldiging te kunnen begrijpen en dat deze vertolking door de nationale rechterlijke instanties kan worden gecontroleerd.

Artikel 2, lid 5, van richtlijn 2010/64, artikel 4, lid 5, en artikel 6, lid 1, van richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures, gelezen in het licht van artikel 48, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moeten aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat een persoon bij verstek wordt veroordeeld wanneer hij wegens een ontoereikende vertolking niet in een taal die hij begrijpt in kennis is gesteld van de tegen hem ingebrachte beschuldiging, of wanneer de kwaliteit van de verstrekte vertolking niet kan worden bepaald en het dus onmogelijk is om vast te stellen dat hij in een taal die hij begrijpt in kennis is gesteld van de tegen hem ingebrachte beschuldiging.


(1)  PB C 95 van 23.03.2020.