1.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 352/34


Beroep ingesteld op 27 juni 2018 — WV/EDEO

(Zaak T-388/18)

(2018/C 352/41)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: WV (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

dientengevolge en na de verwerende partij eerst krachtens artikel 89, lid 3, onder d), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, waarin „Maatregelen tot organisatie van de procesgang” zijn voorzien, de overlegging te hebben gelast van alle stukken en documenten betreffende de onderhavige zaak en met name: het mandaat en de conclusies van het interne veiligheidsonderzoek dat het TABG heeft ingesteld; alle interne stukken en besluiten van EDEO in verband met de beschuldigingen van de vermeende extractie van documenten en de mogelijke doorgifte van informatie door verzoekster aan een derde staat (Israël/Turkije), met precisering van de data, de informatie die zou zijn gedeeld en concrete bewijzen, alsmede de informatie die is doorgegeven aan en het antwoord van de veiligheidsdienst; de interne documenten en/of besluiten in verband met het incident van 27 juli 2016, en met name een nota van de secretaris-generaal van EDEO over verzoeksters uitsluiting van de afdeling Turkije; de in september 2015 gezonden mail van [X] aan [Y], waarin kennelijk wordt verwezen naar „serieuze problemen die hoofdzakelijk met haar gedrag te maken hebben”; informatie over de aard van haar verschillende overplaatsingen teneinde te verduidelijken of zij met haar post is overgeplaatst of wegens overbelasting; de taakomschrijving van de nationale deskundigen die ter beschikking van de afdeling Turkije van EDEO zijn gesteld en waaruit het akkoord blijkt dat de verschillende lidstaten in juni 2015 hebben gesloten met het oog op de oprichting van die afdeling; de verslagen van de vergadering van 18 mei 2017 tussen verzoekster, een vertegenwoordiger van het personeelscomité en het TABG, de mailwisseling van 10 juli 2017 tussen [Z] en het hoofd van de delegatie van de EU in Turkije;

nietig te verklaren het stilzwijgend besluit tot afwijzing van het op artikel 24 van het Statuut gebaseerde verzoek om bijstand, dat op 4 september 2017 tot stand is gekomen;

nietig te verklaren besluit Ares(2018)1705593 van 28 maart 2018, waarvan diezelfde dag kennis is gegeven en waarbij het TABG verzoeksters klacht R/510/17 afwijst, die zij op 29 november 2017 had ingediend tegen het stilzwijgend besluit tot afwijzing van het op artikel 24 van het Statuut gebaseerde verzoek om bijstand;

de verwerende partij overeenkomstig artikel 134 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van de Europese Unie te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij een middel aan, ontleend aan niet-nakoming van de bijstands- en de zorgplicht, schending van de artikelen 1 sexies, lid 2, 12, 12 bis, 12 ter, 24, 25 en 26 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”), van het beginsel van behoorlijk bestuur, van de artikelen 1 en 2 van bijlage IX bij het Statuut en van verordening (EG) nr. nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 2001, L 8, blz. 1).

De verzoekende partij beroept zich eveneens op schending van de artikelen 41, 47 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, van de rechten van de verdediging, op misbruik van recht en van procedure alsmede op kennelijke schending van het beginsel van gewettigd vertrouwen en een eerlijk proces.

Ten slotte beroept zij zich op schending van het beginsel dat de administratie alleen een besluit mag nemen op basis van wettig toelaatbare gronden, dat wil zeggen relevante gronden die geen kennelijke beoordelingsfout(en) feitelijk of rechtens bevatten, op schending van de beginselen van evenredigheid, hoor en wederhoor, behoorlijk bestuur en rechtszekerheid alsmede op schending van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).

Hiermee wordt gesteld dat het TABG met de vaststelling van het bestreden besluit onder de genoemde voorwaarden en vervolgens met de afwijzing van verzoeksters klacht, bovengenoemde statutaire bepalingen en beginselen kennelijk onjuist heeft toegepast en uitgelegd, aangezien het zijn besluit heeft gebaseerd op onjuiste gronden feitelijk en rechtens, zodat verzoekster in een onwettige administratieve positie is geplaatst, waarbij elk verband tussen de vastgestelde feiten en de afwijzing van het verzoek om bijstand ontbreekt.