1.10.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 352/34 |
Beroep ingesteld op 27 juni 2018 — WV/EDEO
(Zaak T-388/18)
(2018/C 352/41)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: WV (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)
Verwerende partij: Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;
|
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij een middel aan, ontleend aan niet-nakoming van de bijstands- en de zorgplicht, schending van de artikelen 1 sexies, lid 2, 12, 12 bis, 12 ter, 24, 25 en 26 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”), van het beginsel van behoorlijk bestuur, van de artikelen 1 en 2 van bijlage IX bij het Statuut en van verordening (EG) nr. nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 2001, L 8, blz. 1).
De verzoekende partij beroept zich eveneens op schending van de artikelen 41, 47 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, van de rechten van de verdediging, op misbruik van recht en van procedure alsmede op kennelijke schending van het beginsel van gewettigd vertrouwen en een eerlijk proces.
Ten slotte beroept zij zich op schending van het beginsel dat de administratie alleen een besluit mag nemen op basis van wettig toelaatbare gronden, dat wil zeggen relevante gronden die geen kennelijke beoordelingsfout(en) feitelijk of rechtens bevatten, op schending van de beginselen van evenredigheid, hoor en wederhoor, behoorlijk bestuur en rechtszekerheid alsmede op schending van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43).
Hiermee wordt gesteld dat het TABG met de vaststelling van het bestreden besluit onder de genoemde voorwaarden en vervolgens met de afwijzing van verzoeksters klacht, bovengenoemde statutaire bepalingen en beginselen kennelijk onjuist heeft toegepast en uitgelegd, aangezien het zijn besluit heeft gebaseerd op onjuiste gronden feitelijk en rechtens, zodat verzoekster in een onwettige administratieve positie is geplaatst, waarbij elk verband tussen de vastgestelde feiten en de afwijzing van het verzoek om bijstand ontbreekt.