7.5.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/70


Beroep ingesteld op 14 maart 2018 — Lucchini / Commissie

(Zaak T-185/15)

(2018/C 161/88)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Lucchini SpA (Livorno, Italië) (vertegenwoordiger: G. Belotti, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

na akte te hebben genomen van de schendingen die zijn vastgesteld in het arrest van het Hof van Justitie waarbij beschikking C (2009) 7492 definitief van de Commissie van 30 september 2009 inzake een inbreuk op artikel 65 KS (Zaak COMP/37.956 — Betonstaal, nieuwe beschikking) nietig is verklaard, het afwijzingsbesluit van de Commissie dat is vervat in de brief van 17 januari 2018, nietig verklaren en tegelijk de Commissie gelasten verzoekster de onrechtmatig opgelegde en ten onrechte betaalde geldboete terug te betalen, samen met opgelopen rente;

het afwijzingsbesluit van de Commissie dat is vervat in de brief van 17 januari 2018, nietig verklaren en de Commissie gelasten verzoekster toe te laten tot de procedure COMP/37.956, die de Commissie moet heropenen om zich te schikken naar de arresten;

subsidiair, verzoekster vergoeding toekennen voor een bedrag van minstens 10 miljoen EUR of voor een bedrag dat het Gerecht in de loop van de procedure zal bepalen of billijk zal achten als passende sanctie voor de bewezen schending van artikel 41 van het Handvest.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster herinnert eraan dat het Hof van Justitie beschikking C (2009) 7492 van de Commissie van 30 september 2009 inzake een inbreuk op artikel 65 KS (Zaak COMP/37.956 — Betonstaal) (1) nietig heeft verklaard en zij preciseert dat verweerster in weerwil van de bewoordingen van deze nietigverklaring heeft geweigerd haar de betaalde geldboete terug te betalen en haar uit te nodigen om aan de ondertussen heropende procedure deel te nemen.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan:

1.

schending van de artikelen 10 tot en met 14 van verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (Voor de EER relevante tekst) (2), inzonderheid verzoeksters recht op een rechtmatige procedure die vooral haar rechten van verdediging eerbiedigt.

In dit verband stelt verzoekster dat de deelname van de lidstaten aan de hoorzittingen niet louter een formaliteit is, aangezien de mededingingsautoriteiten deel uitmaken van het comité dat de Commissie moet raadplegen alvorens een besluit vast te stellen. Deze mededingingsautoriteiten moeten altijd aanwezig zijn op de voltallige hoorzittingen, een cruciale fase van de procedure op tegenspraak waarin de ondernemingen hun verweer tegen de grieven van de Commissie toespitsen.

2.

schending van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, inzonderheid van het recht op behoorlijk bestuur.


(1)  Feralpi/Commissie, C-85/15 P (EU:C:2017:709); gevoegde zaken C-86/15 P, Ferriera Valsabbia/ Commissie, C-87/15 P, Alfa Acciai/Commissie (EU:C:2017:717), C-88/15, Ferriere Nord/Commissie (EU:C:2017:716) en C-89/15 P, Riva Fire (EU:C:2017:713)

(2)  PB 2004, L 123, blz. 18.