18.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 65/26


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Judecătoria Rădăuţi (Roemenië) op 3 december 2018 — OF / PG

(Zaak C-759/18)

(2019/C 65/35)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Judecătoria Rădăuţi

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: OF

Verwerende partij: PG

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 3, lid 1, van verordening nr. 2201/2003/EG (1) aldus worden uitgelegd dat het feit dat verweerster niet de exceptie van internationale onbevoegdheid van de Roemeense rechter opwerpt bij de behandeling van een zaak die draait om „echtscheiding met minderjarig kind”, wordt gelijkgesteld aan haar stilzwijgende instemming dat de zaak zal worden behandeld door de rechter bij wie verzoeker de zaak aanhangig heeft gemaakt, wanneer partijen hun gewone verblijfplaats in een andere lidstaat [van de Europese Unie] (in dit geval Italië) hebben, terwijl de echtscheiding is aangevraagd bij de rechter in de lidstaat waarvan partijen het staatsburgerschap bezitten?

2)

Moeten artikel 3, lid 1, en artikel 17 van verordening nr. 2201/2003/EG aldus worden uitgelegd dat de rechter ambtshalve de exceptie van internationale onbevoegdheid van de Roemeense gerechten moet/kan opwerpen bij de behandeling van een zaak die draait om „echtscheiding met minderjarig kind”, wanneer partijen die hun vaste verblijfplaats in een andere lidstaat [van de Europese Unie] (in dit geval Italië) hebben, het niet eens zijn over de keuze van de bevoegde rechter (met als gevolg dat het verzoek wordt afgewezen als niet vallende onder de bevoegdheid van de Roemeense rechter), bij voorrang ten aanzien van de bepalingen van artikel 915, lid 2, van de Codul de procedură civilă (wetboek van burgerlijke rechtsvordering), uit hoofde waarvan de exceptie van exclusieve territoriale onbevoegdheid van de Judecătorie Rădăuţi (rechter in eerste aanleg, Rădăuţi, Roemenië) kan worden opgeworpen (met als gevolg dat deze zich niet bevoegd verklaart om de zaak te beslechten en deze zal overdragen aan de Judecătorie Sectorului 5 București (rechter in eerste aanleg district 5, Boekarest, Roemenië) voor de inhoudelijke behandeling), vooral gezien het feit dat deze artikelen minder gunstig zijn dan het artikel in de nationale wetgeving (artikel 915, lid 2, van Codul de procedură civilă)?

3)

Moet de in artikel 12, lid 1, onder b), van verordening nr. 2201/2003/EG gebezigde woordkeus, namelijk dat „de bevoegdheid van deze gerechten […] op enige andere ondubbelzinnige wijze door de echtgenoten en door de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, is aanvaard op het tijdstip waarop de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt”, aldus worden uitgelegd dat wanneer partijen die hun vaste verblijfplaats in een andere lidstaat [van de Europese Unie] (in dit geval Italië) hebben, de bevoegde rechter vragen om een echtscheidingsverzoek te behandelen in het land waarvan ze het staatsburgerschap bezitten (de Judecătorie Rădăuţi, Roemenië), deze automatisch bevoegd wordt om ook te beslissen ten aanzien van de onderdelen van het verzoek aangaande „het uitoefenen van het ouderlijk gezag, de woning van de minderjarige en het vaststellen van de bijdrage van de ouders aan de kosten van het grootbrengen en opvoeden van het kind”?

4)

Moet het begrip „ouderlijke verantwoordelijkheid” in artikel 2, punt 7, en artikel 12 van verordening nr. 2201/2003/EG aldus worden uitgelegd dat dit ook de volgende begrippen omvat: „ouderlijk gezag”, zoals bepaald in artikel 483 van de Codul civil (burgerlijk wetboek), „woning van het kind”, geregeld in artikel 400 van de Codul civil, en „bijdrage van de ouders aan de kosten van het grootbrengen en opvoeden van het kind”, geregeld in artikel 402 van de Codul civil?


(1)  Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB 2003, L 338, blz. 1).