30.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 103/5


Hogere voorziening ingesteld op 10 augustus 2018 door PC tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 30 mei 2018 in zaak T-664/16, PJ/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

(Zaak C-531/18 P)

(2020/C 103/06)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: PC (vertegenwoordigers: J. Lipinsky en C. von Donat, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: PJ, Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Erdmann & Rossi GmbH

Conclusies

1.

het dictum van de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 30 mei 2018 in zaak T-644/16 vernietigen en de zaak voor afdoening terugverwijzen naar het Gerecht;

2.

het EUIPO en interveniënte verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert rekwirante drie middelen aan.

1.

Schending van artikel 19, derde alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie (juncto artikel 51, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht)

De vaststelling in de bestreden beschikking dat niet meer hoefde te worden beslist op het verzoek tot substitutie van rekwirante berust op de onjuiste rechtsopvatting dat het beroep in zaak T-644/16 niet-ontvankelijk was en op de onjuiste rechtsopvatting dat de band tussen rekwirante en verzoeker relevant is. Het Gerecht heeft het beroep in zaak T-664/16 niet-ontvankelijk verklaard in strijd met artikel 19, derde alinea, van het Statuut van het Hof door de in die bepaling neergelegde verplichting voor partijen om “door een advocaat [te] worden vertegenwoordigd” onjuist toe te passen. Het Gerecht heeft de vereisten inzake de onafhankelijkheid van advocaten te ruim opgevat. De uitlegging van het Gerecht wordt niet gerechtvaardigd door de bewoordingen en betekenis van artikel 19, derde alinea, van het Statuut van het Hof. De uitlegging van het Gerecht vindt evenmin steun in de rechtspraak van het Hof. Deze uitlegging is niet voorzienbaar en is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

2.

Schending van artikel 19, derde alinea, van het Statuut van het Hof (juncto artikel 51, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht)

Voorts is de bestreden beschikking in strijd met artikel 19, derde alinea, van het Statuut van het Hof (juncto artikel 175, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht), omdat het Gerecht die bepaling onjuist heeft toegepast door te oordelen dat rekwirante bij het indienen van het verzoek tot substitutie niet werd vertegenwoordigd door een onafhankelijke advocaat en dat dit verzoek derhalve niet-ontvankelijk was. De door het Gerecht gegeven uitlegging van het vereiste van onafhankelijkheid van de advocaat wordt noch door de bewoordingen noch door de betekenis van artikel 19, derde alinea, van het Statuut van het Hof (juncto artikel 175, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht) gerechtvaardigd.

3.

Schending van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Tot slot is de bestreden beschikking in strijd met artikel 47, eerste en tweede alinea, van het Handvest, omdat de door het Gerecht gegeven ruime en niet met de bewoordingen van artikel 19, derde alinea, van het Statuut van het Hof overeenstemmende uitlegging van het begrip “onafhankelijkheid” van de advocaat van de verzoekende partij ertoe leidt dat rekwirante effectieve rechtsbescherming wordt ontzegd.