22.10.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 381/3 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de Primera Instancia Vigo (Spanje) op 11 juli 2018 — Bondora AS/Carlos V. C.
(Zaak C-453/18)
(2018/C 381/04)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Juzgado de Primera Instancia Vigo
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Bondora AS
Verwerende partij: Carlos V. C.
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (1) en de rechtspraak tot uitlegging van die richtlijn aldus worden uitgelegd dat dit artikel van de richtlijn zich verzet tegen een nationale bepaling, zoals [punt 2 van] de drieëntwintigste slotbepaling van Ley 1/2000 de Enjuiciamiento Civil (wetboek van burgerlijke rechtsvordering) van 7 januari 2000, waarin is bepaald dat in het kader van een verzoek om een Europees betalingsbevel geen stukken hoeven te worden overgelegd en dat die stukken in geval van overlegging buiten beschouwing worden gelaten? |
2) |
Moet artikel 7, lid 2, onder e), van verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (2) aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat van een schuldeiser kan worden verlangd dat hij de stukken overlegt waarop hij zijn uit een consumentenkredietovereenkomst tussen een verkoper en een consument voortvloeiende vordering baseert, indien de rechter het noodzakelijk acht die stukken te onderzoeken om na te gaan of de tussen de partijen gesloten overeenkomst oneerlijke bedingen bevat en zo te voldoen aan richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en de rechtspraak tot uitlegging van die richtlijn? |