7.5.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 161/21 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden (Nederland) op 9 februari 2018 — Sociale Verzekeringsbank, andere partijen: F. van den Berg en H.D. Giesen
(Zaak C-95/18)
(2018/C 161/24)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Hoge Raad der Nederlanden
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekster: Sociale Verzekeringsbank (Svb)
Andere partijen: F. van den Berg, H.D. Giesen
Prejudiciële vragen
1) |
|
2) |
Is voor de beantwoording van vraag 1 van belang dat voor betrokkenen de mogelijkheid bestond een vrijwillige verzekering op grond van de AOW af te sluiten, dan wel dat voor hen de mogelijkheid bestond de Svb te verzoeken om een overeenkomst als bedoeld in artikel 17 van Verordening 1408/71 tot stand te brengen? |
3) |
Staat artikel 13 van Verordening 1408/71 er aan in de weg dat voor iemand als de echtgenote van Giesen, die vóór 1 januari 1989 enkel beoordeeld naar de nationale wetgeving in haar woonland Nederland verzekerd was voor de AOW, op basis van die verzekering recht op ouderdomsuitkeringen wordt opgebouwd, voor zover het gaat om tijdvakken waarin zij, op grond van die verordeningsbepaling wegens werkzaamheden in een andere lidstaat onderworpen was aan de wetgeving van die werkstaat? Of moet het recht op een uitkering op grond van de AOW worden aangemerkt als een recht op uitkering dat in de nationale wetgeving niet afhankelijk is gesteld van voorwaarden inzake werkzaamheden in loondienst of inzake verzekering zoals bedoeld in het arrest Bosmann (3), zodat de gedachtegang van dat arrest in haar geval kan worden toegepast? |
(1) Algemene ouderdomswet
(2) Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB 1971, L 149, blz. 2).
(3) EU:C:2008:290