30.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 152/9


Hogere voorziening ingesteld op 29 januari 2018 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 17 november 2017 in zaak T-263/15, Gmina Miasto Gdynia en Port Lotniczy Gdynia Kosakowo/Commissie

(Zaak C-56/18 P)

(2018/C 152/11)

Procestaal: Pools

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Herrmann, D. Recchia en S. Noë, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Gmina Miasto Gdynia, Port Lotniczy Gdynia Kosakowo sp. z o.o., Republiek Polen

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht van 17 november 2017 in zaak T-263/15, Gmina Miasto Gdynia en Port Lotniczy Gdynia-Kosakowo/Commissie;

verwerping van de derde grief van het zesde middel van beroep;

terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht ter beoordeling van de vijf overige middelen van beroep;

subsidiair:

vernietiging van het arrest van het Gerecht van 17 november 2017 in zaak T-263/15, Gmina Miasto Gdynia en Port Lotniczy Gdynia-Kosakowo/Commissie voor zover punt 1 van het dictum ook oordeelt over de investeringssteun;

terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht ter beoordeling van de vijf overige middelen van beroep;

aanhouding van de beslissing omtrent de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens de Commissie moet het arrest van het Gerecht in zaak T-263/15 worden vernietigd omdat het is aangetast door onjuiste rechtsopvattingen, die de Commissie in drie middelen heeft gegroepeerd:

1.    Onjuiste kwalificatie van het recht van de belanghebbende partijen om opmerkingen te maken en de rechtsgevolgen van de schending ervan in het licht van het arrest van het Hof in de zaak Ferriere Nord/Commissie, C-49/05 P

In het litigieuze besluit 2015/1586/EU (1) berustte de beslissing over de onverenigbaarheid van de exploitatiesteun voor PLGK met de interne markt op twee onafhankelijke gronden. De voornaamste grond voor deze onverenigbaarheid was de onverenigbaarheid van de investeringssteun met de interne markt (zie punt 244 van het litigieuze besluit). Het niet-voldoen aan het eerste criterium in de richtsnoeren van 2014, namelijk dat exploitatiesteun moet worden verstrekt voor een duidelijk omschreven doel dat van gemeenschappelijk belang is, was slechts een tweede, aanvullende grond voor de vaststelling van de onverenigbaarheid van deze steun met de interne markt.

Het Gerecht gaat er in de overwegingen 71 tot en met 89 van het arrest echter van uit dat de onverenigbaarheid van de exploitatiesteun voor PLGK met de interne markt uitsluitend voortvloeit uit de toepassing van de richtsnoeren van 2014, en het heeft zich bij de analyse daarom gericht naar het arrest Ferriere Nord/Commissie, C-49/05 P. Deze veronderstelling kwam voort uit een onjuiste uitlegging van het litigieuze besluit en inzonderheid van de overwegingen 244 en 245 ervan (zie tweede middel infra). Als het Gerecht het litigieuze besluit in dat opzicht juist had uitgelegd, had het moeten oordelen dat de derde grief van het zesde middel van aanvang aan niet ter zake diende, want zij kon niet leiden tot nietigverklaring van het litigieuze besluit.

In de overwegingen 69 tot en met 89 van het arrest heeft het Hof het recht op twee punten onjuist opgevat, aangezien het „het recht om opmerkingen te maken”, dat de belanghebbende partijen ontlenen aan artikel 108, lid 2, VWEU, in strijd met het arrest van het Hof in de zaak Ferriere Nord/Commissie, C-49/05 P, punten 78 tot en met 84, heeft toegepast. Het eerste middel bestaat uit twee onderdelen:

i)

onjuiste opvatting van het „recht van de belanghebbende partijen om opmerkingen te maken” in de situatie die ten grondslag ligt aan het arrest als „wezenlijk vormvoorschrift”, waarvan de niet-inachtneming automatisch leidt tot vaststelling van de onrechtmatigheid van een besluit van de Commissie, zonder dat het bewijs hoeft te worden geleverd dat de situatie van de partij of het dispositief van dat besluit door die schending wordt beïnvloed (punten 70, 81 en 83 van het arrest);

ii)

zelfs als wordt aangenomen — zoals het Gerecht heeft gedaan — dat de onverenigbaarheid van de exploitatiesteun voor PLGK met de interne markt het resultaat was van de toepassing van de richtsnoeren van 2014, quod non, heeft het Gerecht het arrest van het Hof in de zaak Ferriere Nord/Commissie, C-49/05 P, in zoverre onjuist uitgelegd en toegepast. In werkelijkheid waren de onderdelen van de richtsnoeren van 2014 die bij de beoordeling van de exploitatiesteun zijn toegepast, namelijk in wezen dezelfde als de richtsnoeren die zijn toegepast in het ingetrokken besluit dat was vastgesteld op grond van de richtsnoeren van 2005, zodat de opmerkingen van de belanghebbende partijen over de richtsnoeren van 2014 niet van invloed konden zijn op het dispositief van het besluit op dat punt.

2.    Onjuiste uitlegging van het litigieuze besluit en het door de Commissie ingetrokken besluit

De door het Gerecht in punt 89 van zijn arrest vastgestelde onrechtmatigheid van het litigieuze besluit berust op een onjuiste uitlegging, in de punten 84 tot en met 87 van het arrest, van de oorzaak van onverenigbaarheid van exploitatiesteun met de interne markt in punt 244 van het litigieuze besluit, namelijk dat deze voortvloeit uit de richtsnoeren van 2014 en het ingetrokken besluit 2014/883/EU (2). De onjuiste uitlegging van punt 244 van het litigieuze besluit was het gevolg van de onjuiste uitlegging van punt 245 van dit besluit.

In punt 244 van het litigieuze besluit heeft de Commissie zich beroepen op punt 227 van het ingetrokken besluit 2014/883/EU en de conclusie daarvan herhaald dat „het toekennen van exploitatiesteun om de exploitatie te verzekeren van een investeringsproject dat onverenigbare investeringssteun geniet, inherent onverenigbaar is met de interne markt”. In de volgende zin van punt 244 heeft de Commissie deze conclusie als volgt onderbouwd: „Zonder de onverenigbare investeringssteun zou de luchthaven van Gdynia niet bestaan, aangezien zij volledig door die steun gefinancierd is, en exploitatiesteun kan niet voor niet-bestaande luchthaveninfrastructuur worden verleend.”

In punt 245 daarentegen heeft de Commissie vastgesteld: „Die conclusie op grond van de richtsnoeren luchtvaartsteun van 2005 geldt evenzeer op grond van de richtsnoeren luchthavensteun van 2014 en volstaat om vast te stellen dat de exploitatiesteun aan de luchthavenbeheerder onverenigbaar is met de interne markt”.

De uitdrukking „geldt […] op grond van de richtsnoeren luchthavensteun van 2014” in punt 245 van het litigieuze besluit betekent niet dat die vaststelling voortvloeit uit die richtsnoeren. Het gaat erom dat de conclusie niet kan worden aangetast door de toepassing van de richtsnoeren van 2014. In het aangehaalde punt 245 van het litigieuze besluit wordt uiteengezet dat de onverenigbaarheid van de exploitatiesteun met de interne markt, die voortvloeit uit de onverenigbaarheid van de investeringssteun, niet afhangt van (berust op een andere argumentatie dan) de richtsnoeren van 2014. Door de ene onnauwkeurigheid in het litigieuze besluit, waarop het Gerecht in punt 85 van zijn arrest heeft gewezen, kan de rechtmatigheid van bovenstaande conclusie over het litigieuze besluit niet worden aangetast.

3.    Punt 1 van het dictum van het arrest is onevenredig

Subsidiair, voor het geval het Hof de voorgaande middelen verwerpt, voert de Commissie aan dat punt 1 van het dictum van het arrest, waarbij de artikelen 2 tot en met 5 van het litigieuze besluit in hun geheel nietig worden verklaard, onevenredig is. Omdat het dictum een beslissing over de investeringssteun behelst, treedt het buiten de sfeer van de in de punten 71 tot en met 89 vastgestelde onrechtmatigheid van het litigieuze besluit, die betrekking heeft op exploitatiesteun. Het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat de onderdelen van het litigieuze besluit op grond van artikel 2 ervan niet afzonderlijk kunnen worden beschouwd. Volgens vaste rechtspraak is het criterium voor de scheidbaarheid van een handeling echter of de handeling door een gedeeltelijke nietigverklaring wezenlijk zou worden gewijzigd. Door de nietigverklaring van het litigieuze besluit met betrekking tot de exploitatiesteun wordt het litigieuze besluit niet wezenlijk gewijzigd, aangezien dit besluit nog steeds betrekking heeft op de investeringssteun voor PLGK.


(1)  Besluit (EU) 2015/1586 van de Commissie van 26 februari 2015 betreffende steunmaatregel SA.35388 (13/C) (ex 13/NN en ex 12/N) — Polen — Ontwikkeling van de luchthaven van Gdynia-Kosakowo (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 1281) (PB 2015, L 250, blz. 165).

(2)  Besluit van de Commissie van 11 februari 2014 betreffende steunmaatregel SA.35388 (13/C) (ex 13/NN en ex 12/N) — Polen — Ontwikkeling van de luchthaven Gdynia-Kosakowo [kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 759] (PB 2014, L 357, blz. 51).