12.3.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/14 |
Beroep ingesteld op 18 januari 2018 — Europese Commissie / Helleense Republiek
(Zaak C-36/18)
(2018/C 094/17)
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: D. Triantafyllou, M. Morales Puerta en G. von Rintelen)
Verwerende partij: Helleense Republiek
Conclusies
— |
vaststellen dat de Helleense Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning (1) of althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 15 van die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen; |
— |
de Helleense Republiek veroordelen tot betaling van een dwangsom van 31 416 EUR per dag vertraging vanaf de dag van de uitspraak van het arrest van het Hof; |
— |
de Helleense Republiek verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
— |
Overeenkomstig artikel 15 van de richtlijn moesten de lidstaten de richtlijn tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning uiterlijk op 18 september 2016 in hun nationaal recht omzetten en de Commissie daarover inlichten. De Commissie heeft echter geen antwoord ontvangen op de aanmaningsbrief of op het aan de Helleense Republiek gezonden met redenen omkleed advies en verzoekt dan ook dat overeenkomstig artikel 258 VWEU de niet-nakoming wordt vastgesteld wegens het niet omzetten van een bindende richtlijn. |
— |
Met het oog op het invoeren van een procedure aan de hand waarvan de autoriteiten van elke lidstaat de menselijke activiteiten in maritieme gebieden die onder hun bevoegdheid vallen, kunnen beoordelen en organiseren om de ecologische, economische en sociale doelstellingen te bereiken, verzoekt de Commissie, in overeenstemming met haar mededeling met betrekking tot de toepassing van artikel 260, lid 3, VWEU (2), voorts dat een dwangsom van 31 416 EUR wordt opgelegd, gelet in het bijzonder op de ernst van de niet-nakoming (dat wil zeggen gelet op de doelstellingen van de richtlijn inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, het zeevervoer, het behoud en de bescherming van het milieu en energie, maar ook de impact op de belanghebbende marktdeelnemers) |