ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)

4 juni 2020 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Zelfstandige handelsagenten – Richtlijn 86/653/EEG – Artikel 1, lid 2 – Begrip ‚handelsagent’ – Tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor de principaal – Tussenpersoon die niet bevoegd is om de verkoopvoorwaarden en de prijs van de goederen die hij verkoopt, te wijzigen”

In zaak C‑828/18,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de tribunal de commerce de Paris (handelsrechter Parijs, Frankrijk) bij beslissing van 19 december 2018, ingekomen bij het Hof op 24 december 2018, in de procedure

Trendsetteuse SARL

tegen

DCA SARL,

wijst

HET HOF (Negende kamer),

samengesteld als volgt: S. Rodin, kamerpresident, K. Jürimäe (rapporteur) en N. Piçarra, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

Trendsetteuse SARL, vertegenwoordigd door G. Grignon Dumoulin, avocat,

de Franse regering, vertegenwoordigd door A.‑L. Desjonquères en R. Coesme als gemachtigden,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Möller, M. Hellmann en U. Bartl als gemachtigden,

de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door J. Schmoll en G. Hesse als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Hottiaux en L. Armati als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten (PB 1986, L 382, blz. 17).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Trendsetteuse SARL en DCA SARL over een schadevordering naar aanleiding van de verbreking van de overeenkomst die tussen die twee ondernemingen was gesloten.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

De tweede en de derde overweging van richtlijn 86/653 luiden als volgt:

„Overwegende dat de verschillen tussen de nationale wetgevingen op het gebied van de handelsvertegenwoordiging binnen de [Europese Unie] de concurrentieverhoudingen en de uitoefening van het beroep aanzienlijk beïnvloeden en de mate waarin de handelsagenten in hun betrekkingen met hun principalen worden beschermd, evenals de zekerheid in het handelsverkeer, aantasten; dat voorts deze verschillen de totstandkoming en de werking van handelsagentuurovereenkomsten tussen een principaal en een handelsagent die in verschillende lidstaten zijn gevestigd, ernstig kunnen belemmeren;

Overwegende dat het goederenverkeer tussen de lidstaten moet plaatsvinden onder soortgelijke omstandigheden als binnen een enkele markt, hetgeen de onderlinge aanpassing van de rechtsstelsels van de lidstaten vereist, voor zover zulks voor de goede werking van de gemeenschappelijke markt noodzakelijk is; dat in dit verband de verwijzingsregels van het internationaal privaatrecht, zelfs indien zij zijn geünificeerd, de hierboven vermelde nadelen op het gebied van de handelsvertegenwoordiging niet opheffen, en dat daarom niet kan worden afgezien van de voorgestelde harmonisatie”.

4

Artikel 1 van deze richtlijn bepaalt:

„1.   De in deze richtlijn voorgeschreven harmonisatiemaatregelen zijn van toepassing op de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de betrekkingen tussen handelsagenten en hun principalen.

2.   Handelsagent in de zin van deze richtlijn is hij die als zelfstandige tussenpersoon permanent is belast met het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor een ander, hierna te noemen ‚principaal’, of met het tot stand brengen en afsluiten van de verkoop of aankoop van goederen voor rekening en in naam van de principaal.

3.   In de zin van deze richtlijn is een handelsagent in het bijzonder niet:

een bestuurder van vennootschap of maatschap die de bevoegdheid heeft als orgaan van de vennootschap of maatschap namens deze op te treden;

een vennoot die handelt namens zijn medevennoten;

een bewindvoerder, een vereffenaar of een curator.”

5

Artikel 3 van de richtlijn luidt als volgt:

„1.   De handelsagent dient in de uitoefening van zijn bezigheden te waken over de belangen van de principaal en loyaal en te goeder trouw te handelen.

2.   In het bijzonder moet de handelsagent:

a)

zich naar behoren wijden aan de onderhandelingen over en, in voorkomend geval, aan het sluiten van de transacties waarmede hij wordt belast;

b)

aan de principaal alle nodige inlichtingen verschaffen, waarover hij beschikt;

c)

de redelijke instructies opvolgen die de principaal hem geeft.”

6

Artikel 4, lid 3, van de richtlijn luidt:

„De principaal dient de handelsagent voorts binnen een redelijke termijn op de hoogte te stellen van zijn aanvaarding, weigering of niet-uitvoering van een handelstransactie die de handelsagent heeft aangebracht.”

7

Artikel 17, lid 2, van richtlijn 86/653, dat ziet op de vergoeding waarop de handelsagent recht heeft na de beëindiging van de agentuurovereenkomst, bepaalt onder a):

„De handelsagent heeft recht op een vergoeding indien en voor zover:

hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of de transacties met de bestaande klanten aanzienlijk heeft uitgebreid en de transacties met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren,

en

de betaling van deze vergoeding billijk is, gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder op de uit de transacties met deze klanten voortvloeiende provisie, die voor de handelsagent verloren gaat. De lidstaten kunnen bepalen dat genoemde omstandigheden ook het al dan niet toepassen van het concurrentiebeding in de zin van artikel 20 kunnen omvatten.”

Frans recht

8

Richtlijn 86/653 is in Frans recht omgezet bij loi no 91‑593, du 25 juin 1991, relative aux rapports entre les agents commerciaux et leurs mandants (wet nr. 91‑593 van 25 juni 1991 betreffende de betrekkingen tussen handelsagenten en hun lastgevers; JORF van 27 juni 1991, blz. 8271). Artikel 1 van deze wet, dat in artikel L. 134‑1 van het wetboek van koophandel is gecodificeerd, luidt als volgt:

„Een handelsagent is een lasthebber die in het kader van een zelfstandig beroep […] permanent belast is met het tot stand brengen en eventueel het sluiten van verkoopovereenkomsten […], in naam en voor rekening van producenten, handelaars […]”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

9

De onderneming DCA heeft als statutair doel onder meer de productie en distributie van producten die worden verhandeld onder het merk IZI-MI, en de exploitatie van boetieks waar confectiekleding en juwelen worden verkocht. In juli 2003 heeft zij een mondelinge overeenkomst gesloten met Trendsetteuse, volgens welke deze laatste de producten van DCA in haar showroom zou distribueren in ruil voor een provisie over de verkoopprijs van die producten.

10

Die overeenkomst bepaalde met name dat Trendsetteuse ermee werd belast om in naam en voor rekening van DCA verkoopovereenkomsten voor de producten van het merk IZI-MI te sluiten in de sector „Grand Nord”, dat wil zeggen het hele noorden van Frankrijk, en in de sector „Grand Sud”, dat wil zeggen het hele zuiden van Frankrijk behalve Corsica. Daartoe bracht Trendsetteuse DCA in contact met klanten, nam zij bestellingen op en volgde zij de verzending en de levering daarvan.

11

Op 29 maart 2016 heeft DCA Trendsetteuse laten weten dat zij een punt zette achter hun contractuele relatie voor de sector „Grand Sud”, omdat zij de verkoop van de producten van het merk IZI-MI in die sector ontoereikend vond. DCA wees Trendsetteuse er daarbij op dat zij hun samenwerking volledig zou stopzetten indien zij die inperking van haar gebied niet aanvaardde.

12

Bij brief van 12 april 2016 heeft Trendsetteuse aan DCA geantwoord dat zij het daar niet mee eens was. De beslissing van DCA, waardoor zij de helft van haar omzet verloor, was volgens haar ongerechtvaardigd. In het voorjaar van 2016 heeft DCA die sector desalniettemin aan een andere onderneming toevertrouwd.

13

Trendsetteuse heeft DCA gesommeerd haar een vergoeding te betalen wegens het verbreken van de handelsagentuurovereenkomst. DCA heeft die vordering afgewezen op grond dat Trendsetteuse geen handelsagent in de zin van artikel L. 134‑1 van het wetboek van koophandel was.

14

Trendsetteuse heeft zich daarop tot de tribunal de commerce de Paris (handelsrechter Parijs, Frankrijk) gewend, waarbij zij betoogde dat haar overeenkomst met DCA wel degelijk een handelsagentuurovereenkomst was.

15

Ter verdediging heeft DCA betoogd dat het niet om een handelsagentuurovereenkomst ging omdat de betrokken overeenkomst Trendsetteuse niet de bevoegdheid verleende om wijzigingen aan te brengen in de verkoopvoorwaarden voor de artikelen die zij voor rekening van DCA verkocht. Dat gold met name voor de door DCA vastgestelde prijzen.

16

De verwijzende rechter twijfelt over de kwalificatie van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst. Hij zet dienaangaande uiteen dat artikel L. 134‑1 van het wetboek van koophandel de handelsagent omschrijft als een lasthebber die permanent belast is met het tot stand brengen en eventueel sluiten van verkoopovereenkomsten.

17

De verwijzende rechter wijst erop dat die bepaling de bewoordingen van artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653 overneemt, en vraagt zich af hoe de in dat artikel gebruikte term „tot stand brengen” moet worden uitgelegd. De Cour de cassation (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Frankrijk) heeft die term aldus uitgelegd dat iemand niet als een handelsagent kan worden aangemerkt als hij niet bevoegd is om de verkoopvoorwaarden te wijzigen en de prijzen vast te stellen van de goederen die hij voor rekening van de principaal verkoopt. Andere Franse rechters en rechters van andere lidstaten hebben de term „tot stand brengen”, op basis van de gebruikelijke betekenis ervan, echter in tegengestelde zin uitgelegd.

18

In die context stelt de verwijzende rechter zich de vraag of een onderneming als Trendsetteuse, die niet bevoegd is om de verkoopvoorwaarden – en met name de prijs – te wijzigen van de artikelen die zij voor rekening van een andere onderneming verkoopt, kan worden geacht te zijn belast met het „tot stand brengen” van de overeenkomsten in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653.

19

Daarop heeft de tribunal de commerce de Paris de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel 1, lid 2, van richtlijn [86/653] aldus worden uitgelegd dat een zelfstandige tussenpersoon die als lasthebber in naam en voor rekening van zijn lastgever handelt en niet bevoegd is om de tarieven en voorwaarden van de verkoopovereenkomsten van zijn principaal te wijzigen, niet belast is met het tot stand brengen van die overeenkomsten in de zin van dit artikel en dientengevolge niet kan worden aangemerkt als handelsagent en niet in aanmerking kan komen voor de status waarin de richtlijn voorziet?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

20

Met zijn prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653 aldus moet worden uitgelegd dat een persoon noodzakelijkerwijs bevoegd moet zijn om de prijs te wijzigen van de goederen die hij voor rekening van de principaal verkoopt om als een „handelsagent” in de zin van die bepaling te worden aangemerkt.

21

Volgens artikel 1, lid 2, ervan is een handelsagent in de zin van die richtlijn eenieder die als zelfstandige tussenpersoon permanent is belast met het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor een ander – de „principaal” – of met het tot stand brengen en afsluiten van de verkoop of aankoop van goederen voor rekening en in naam van de principaal.

22

Die bepaling stelt dus drie noodzakelijke maar voldoende voorwaarden opdat een persoon als handelsagent kan worden aangemerkt. Ten eerste moet de betrokkene een zelfstandige tussenpersoon zijn. Ten tweede moet hij op basis van een overeenkomst permanent met de principaal verbonden zijn. Ten derde moet hij een activiteit uitoefenen die bestaat in hetzij het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor de principaal hetzij het tot stand brengen en sluiten van deze transacties in naam en voor rekening van de principaal (arrest van 21 november 2018, Zako, C‑452/17, EU:C:2018:935, punt 23).

23

In casu moet de betekenis van de in de derde van die voorwaarden gebruikte term „tot stand brengen” worden bepaald om uit te maken of die noodzakelijkerwijs inhoudt dat iemand pas als een handelsagent kan worden aangemerkt wanneer hij ook over de bevoegdheid beschikt om de prijs te wijzigen van de goederen die hij voor rekening van de principaal verkoopt.

24

In dat verband moet erop worden gewezen dat richtlijn 86/653 de term „tot stand brengen” weliswaar niet omschrijft, maar dat het feit dat de in artikel 1, lid 2, van die richtlijn bedoelde handeling bestaande in het tot stand brengen betrekking moet hebben op „de verkoop of de aankoop van goederen voor [de principaal]” niettemin duidelijk maakt dat het de bedoeling van de Uniewetgever was dat die handeling gericht zou zijn op het sluiten van verkoop- of aankoopovereenkomsten voor rekening van de principaal.

25

Daarnaast moet worden opgemerkt dat artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653 voor de betekenis van het begrip „tot stand brengen” niet naar het nationale recht verwijst, zodat dat begrip voor de toepassing van die richtlijn moet worden beschouwd als een autonoom begrip van het Unierecht dat op het grondgebied van de Unie uniform moet worden uitgelegd (zie in die zin arrest van 19 december 2019, Engie Cartagena, C‑523/18, EU:C:2019:1129, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26

In dat verband moeten de betekenis en de draagwijdte van begrippen waarvoor het Unierecht geen definitie geeft, volgens vaste rechtspraak worden bepaald in overeenstemming met de betekenis die deze begrippen gewoonlijk hebben in de omgangstaal, met inachtneming van de context waarin zij worden gebruikt en de doelstellingen die worden nagestreefd met de regeling waarvan zij deel uitmaken (zie met name arrest van 29 juli 2019, Spiegel Online, C‑516/17, EU:C:2019:625, punt 77).

27

Hoewel in de meeste taalversies van artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653 termen worden gebruikt die kunnen worden vertaald door „onderhandelen over” of „tot stand brengen van”, bevatten onder meer de Duitse, de Italiaanse en de Poolse taalversie ruimere termen, die kunnen worden vertaald door „optreden als tussenpersoon”.

28

Los van dat verschil impliceren de termen die in de verschillende taalversies van artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653 worden gebruikt, echter niet noodzakelijk dat de handelsagent de prijs van de goederen die hij voor rekening van de principaal verkoopt, zelf moet kunnen vaststellen.

29

Bijgevolg moet de term „tot stand brengen” in artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653 worden uitgelegd in het licht van de context van die bepaling en de doelstellingen van die richtlijn.

30

Wat in de eerste plaats de context van die bepaling betreft, volgt ten eerste uit artikel 3, leden 1 en 2, van richtlijn 86/653 dat de handelsagent bij de uitvoering van zijn overeenkomst dient te waken over de belangen van de principaal, met name door zich naar behoren te wijden aan de onderhandelingen over en, in voorkomend geval, aan het sluiten van de transacties waarmee hij door de principaal wordt belast. De specifieke werkzaamheden van de handelsagent hangen dus af van wat er in zijn overeenkomst met de principaal staat, in het bijzonder van de tussen partijen gemaakte afspraken over de goederen die de principaal via die handelsagent wil verkopen of aankopen (arrest van 7 april 2016, Marchon Germany, C‑315/14, EU:C:2016:211, punten 31 en 32).

31

Een dergelijke overeenkomst kan de verkoopprijzen van de goederen al bevatten, zonder dat de handelsagent die prijzen tijdens de onderhandelingen kan wijzigen. De contractuele vaststelling van de verkoopprijzen van de goederen kan gerechtvaardigd zijn om redenen van commercieel beleid, dat verlangt dat rekening wordt gehouden met factoren als de marktpositie van een onderneming, de prijzen van concurrenten en het voortbestaan van de onderneming.

32

Ten tweede belet het feit dat een handelsagent niet de bevoegdheid heeft om de prijs te wijzigen van de goederen die hij voor rekening van de principaal verkoopt, hem niet om zijn belangrijkste taken zoals die in richtlijn 86/653 zijn beschreven, te vervullen.

33

Uit artikel 4, lid 3, juncto artikel 17, lid 2, onder a), van richtlijn 86/653 volgt immers dat de kerntaken van een handelsagent erin bestaan om nieuwe klanten aan te brengen voor de principaal en de transacties met de bestaande klanten uit te breiden.

34

Zoals de Oostenrijkse regering in haar schriftelijke opmerkingen in wezen heeft uiteengezet, kan de handelsagent die taken vervullen door informatie en advies te verstrekken en besprekingen te voeren. Daardoor kan de sluiting van de verkoop van de goederen voor rekening van de principaal worden bevorderd zonder dat de handelsagent bevoegd is om de prijzen van die goederen te wijzigen.

35

In de tweede plaats zou het niet stroken met de doelstellingen van richtlijn 86/653 wanneer artikel 1, lid 2, ervan in die zin zou worden uitgelegd dat personen niet als een „handelsagent” kunnen worden aangemerkt als zij de prijzen van de goederen die zij voor rekening van de principaal verkopen, niet mogen wijzigen.

36

Blijkens de tweede en de derde overweging van de richtlijn beoogt deze namelijk de handelsagenten in hun betrekkingen met hun principalen te beschermen, de zekerheid in het handelsverkeer te bevorderen en het goederenverkeer tussen de lidstaten te vergemakkelijken door onderlinge aanpassing van de rechtsstelsels van de lidstaten op het gebied van de handelsvertegenwoordiging (arrest van 21 november 2018, Zako, C‑452/17, EU:C:2018:935, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37

Een enge uitlegging van artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653 volgens welke een persoon door die richtlijn pas wordt beschermd wanneer hij bevoegd is om de prijzen van de goederen die hij voor rekening van de principaal verkoopt, te wijzigen, zou de omvang van die bescherming echter beperken doordat eenieder die niet over die bevoegdheid beschikt, ervan wordt uitgesloten.

38

Zoals de Oostenrijkse en de Duitse regering alsook de Commissie in hun schriftelijke opmerkingen hebben aangegeven, zou een dergelijke uitlegging het de principaal mogelijk maken om zich te onttrekken aan de dwingende bepalingen van richtlijn 86/653, in het bijzonder het voorschrift inzake de vergoeding van de handelsagent bij beëindiging van de overeenkomst, door zich in de overeenkomst het recht voor te behouden om over de prijs van de goederen te onderhandelen, wat aan de verwezenlijking van het door die richtlijn nagestreefde doel in de weg zou staan.

39

Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653 aldus moet worden uitgelegd dat een persoon niet noodzakelijkerwijs bevoegd hoeft te zijn om de prijzen te wijzigen van de goederen die hij voor rekening van de principaal verkoopt, om als een handelsagent in de zin van die bepaling te worden aangemerkt.

Kosten

40

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten moet aldus worden uitgelegd dat een persoon niet noodzakelijkerwijs bevoegd hoeft te zijn om de prijzen te wijzigen van de goederen die hij voor rekening van de principaal verkoopt, om als een handelsagent in de zin van die bepaling te worden aangemerkt.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Frans.