ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)
19 december 2019 ( *1 )
„Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk douanetarief – Tariefindeling – Gecombineerde nomenclatuur – Posten 6212 en 9021 – Postoperatieve bustehouders – Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1167 – Geldigheid – Begrip ‚toebehoren’ – Loyale samenwerking”
In zaak C‑677/18,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de First-tier Tribunal (Tax Chamber) (belastingrechter in eerste aanleg, Verenigd Koninkrijk) bij beslissing van 1 november 2018, ingekomen bij het Hof op 5 november 2018, in de procedure
Amoena Ltd
tegen
Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs,
wijst
HET HOF (Tiende kamer),
samengesteld als volgt: I. Jarukaitis, kamerpresident, E. Juhász en C. Lycourgos (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: M. Bobek,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
– |
Amoena Ltd, vertegenwoordigd door A. Mehlin, solicitor, E. Brown, barrister, G. Facenna, QC, en A. Davies, consultant, |
– |
de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. Brandon als gemachtigde, bijgestaan door S. Singh, barrister, |
– |
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Caeiros en J. Hradil als gemachtigden, |
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de geldigheid van uitvoeringsverordening (EU) 2017/1167 van de Commissie van 26 juni 2017 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB 2017, L 170, blz. 50). |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Amoena Ltd en de Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs (belasting‑ en douanedienst van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland; hierna: „belastingdienst”) over de tariefindeling van postoperatieve bustehouders. |
Toepasselijke bepalingen
De GN
3 |
De tariefindeling van goederen die in de Europese Unie worden ingevoerd, wordt geregeld door de gecombineerde nomenclatuur (hierna: „GN”), die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief‑ en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1987, L 256, blz. 1). De op het hoofdgeding toepasselijke GN‑versie is die welke voortvloeit uit deze verordening, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) 2016/1821 van de Commissie van 6 oktober 2016 (PB 2016, L 294, blz. 1). |
4 |
Het eerste deel van de GN bevat een aantal inleidende bepalingen. In titel I van dit deel, waarin de algemene regels zijn neergelegd, wordt in afdeling A, met het opschrift „Algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur”, bepaald: „1. De tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van hoofdstukken wordt geacht slechts als aanwijzing te gelden; voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken en – voor zover dit niet in strijd is met de bewoordingen van bedoelde posten en aantekeningen – de navolgende regels. [...] 6. Voor de indeling van goederen onder de onderverdelingen van een post zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van die onderverdelingen en de aanvullende aantekeningen, alsmede ‚mutatis mutandis’ de vorenstaande regels, met dien verstande dat uitsluitend onderverdelingen van gelijke rangorde met elkaar kunnen worden vergeleken. Voor de toepassing van deze regel en voor zover niet anders is bepaald, zijn de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken eveneens van toepassing.” |
5 |
Het tweede deel van de GN, met het opschrift „Tabel van de rechten”, is onderverdeeld in 21 afdelingen. Afdeling XI, „Textielstoffen en textielwaren”, bevat onder meer hoofdstuk 62, „Kleding en kledingtoebehoren, andere dan van brei‑ of haakwerk”. |
6 |
GN‑post 6212, waarop een conventioneel douanerecht van 6,5 % van toepassing is, is opgebouwd als volgt:
|
7 |
Afdeling XVIII van het tweede deel van de GN heeft als opschrift „Optische instrumenten, apparaten en toestellen; instrumenten, apparaten en toestellen, voor de fotografie en de cinematografie; meet-, verificatie-, controle‑ en precisie-instrumenten, -apparaten en ‑toestellen; medische en chirurgische instrumenten, apparaten en toestellen; uurwerken; muziekinstrumenten; delen en toebehoren van deze instrumenten, apparaten en toestellen”. Deze afdeling bevat onder meer hoofdstuk 90, „Optische instrumenten, apparaten en toestellen; instrumenten, apparaten en toestellen, voor de fotografie en de cinematografie; meet-, verificatie-, controle- en precisie-instrumenten, -apparaten en ‑toestellen, medische en chirurgische instrumenten, apparaten en toestellen, delen en toebehoren van deze instrumenten, apparaten en toestellen”. |
8 |
GN‑post 9021, die betrekking heeft op goederen die zijn vrijgesteld van het conventionele recht, is opgebouwd als volgt:
|
9 |
Aantekening 2, onder b), op GN‑hoofdstuk 90 bepaalt:
[...]” |
Verordening nr. 952/2013
10 |
Artikel 57 van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB 2013, L 269, blz. 1), met als opschrift „Tariefindeling van goederen”, bepaalt in de leden 1 en 4: „1. Voor de toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief betekent ‚tariefindeling’ van goederen het vaststellen van een van de onderverdelingen of verdere indelingen van de [GN] waaronder die goederen moeten worden ingedeeld. [...] 4. De [Europese] Commissie kan overeenkomstig de leden 1 en 2 maatregelen aannemen tot vaststelling van de tariefindeling van goederen.” |
11 |
Artikel 58 van deze verordening, met het opschrift „Toekenning van uitvoeringsbevoegdheden”, bepaalt in lid 2: „De Commissie stelt de in artikel 57, lid 4, bedoelde maatregelen door middel van uitvoeringshandelingen vast. [...]” |
12 |
Artikel 285, lid 1, van die verordening bepaalt: „De Commissie wordt bijgestaan door het Comité douanewetboek. [...]” |
Uitvoeringsverordening 2017/1167
13 |
Ter waarborging van de uniforme toepassing van de GN heeft de Commissie uitvoeringsverordening 2017/1167 vastgesteld, die overeenkomstig artikel 3 ervan in werking is getreden op 21 juli 2017. |
14 |
Artikel 1 van deze verordening luidt: „De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de [GN] ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN‑code.” |
15 |
De bijlage bij die verordening ziet eruit als volgt: „BIJLAGE
” |
Voorgeschiedenis van het geding
16 |
Amoena, een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap, importeert postoperatieve bustehouders die zij onder de benaming „Carmen” op de markt brengt. |
17 |
Op 1 augustus 2017 heeft de belastingdienst een partij door Amoena geïmporteerde postoperatieve bustehouders overeenkomstig uitvoeringsverordening 2017/1167 ingedeeld onder GN‑postonderverdeling 62121090 en hierop een douanerecht van 6,5 % toegepast, waarvan Amoena op dezelfde dag om terugbetaling heeft verzocht. |
18 |
Op 1 september 2017 wees de belastingdienst dit verzoek af, tegen welk besluit Amoena voor de verwijzende rechter is opgekomen. Amoena betoogt dat uitvoeringsverordening 2017/1167 ongeldig is op grond dat zij op een kennelijke fout berust, de beperkte bevoegdheden van de Commissie schendt doordat zij op onrechtmatige wijze de draagwijdte van GN‑post 9021 beperkt en inbreuk maakt op artikel 4, lid 3, VEU. Zij stelt tevens dat de postoperatieve bustehouders, gelet op hun specifieke doel en objectieve kenmerken, moeten worden aangemerkt als „toebehoren” van borstprothesen overeenkomstig aantekening 2, onder b), op GN‑hoofdstuk 90, en moeten worden ingedeeld onder post 9021, zodat er geen douanerechten hoeven te worden betaald. |
19 |
De verwijzende rechter haalt in de eerste plaats een arrest van 13 juli 2016 aan, waarbij de Supreme Court of the United Kingdom (hoogste rechterlijke instantie van het Verenigd Koninkrijk) heeft geoordeeld dat postoperatieve bustehouders als aan de orde in het hoofdgeding moesten worden ingedeeld onder GN‑post 9021 (hierna: „arrest van 13 juli 2016”). |
20 |
Onder verwijzing naar de in dat arrest vervatte feitelijke bevindingen, omschrijft de verwijzende rechter de bustehouders die in het hoofdgeding aan de orde zijn als postoperatieve bustehouders die bestemd zijn om te worden gedragen door vrouwen na chirurgische verwijdering van een of beide borsten, welke omschrijving door partijen in het hoofdgeding niet wordt betwist. Zij zijn speciaal ontworpen om siliconen borstprothesen te bevatten en zijn zowel rechts als links voorzien van pockets om de prothesen stevig op hun plaats te houden. De andere kenmerken die een postoperatieve bustehouder onderscheiden van een normale bustehouder zijn de brede gevulde schouderbanden die centraal over de borsten lopen, en die helpen om bij vrouwen na een amputatie het gewicht van de prothesen te ondersteunen en overmatige belasting te voorkomen, die gepaard gaat met nek‑ en schouderklachten. De bustehouder is ook zodanig ontworpen dat de borstprothese niet zichtbaar is, en heeft daarom een speciale snit en een speciale vorm die afwijken van die van een conventionele bustehouder. |
21 |
De verwijzende rechter is van mening dat de bustehouders die in het hoofdgeding aan de orde zijn, zich door hun ontwerp objectief onderscheiden van normale bustehouders en dat het gebruik waarvoor zij bestemd zijn, duidelijk uit hun fysieke kenmerken blijkt. Voorts merkt de verwijzende rechter op dat de bustehouders die in het hoofdgeding aan de orde zijn, in combinatie met de borstprothesen die zij op hun plaats moeten houden en moeten ondersteunen, de psychologische impact van de borstamputatie verminderen. |
22 |
Blijkens de verwijzingsbeslissing staat vast dat de borstprothesen die door deze bustehouders op hun plaats moeten worden gehouden en moeten worden ondersteund, zelf als „prothesen” zijn ingedeeld onder GN‑post 9021. |
23 |
De verwijzende rechter wijst er in de tweede plaats op dat Amoena na het arrest van 13 juli 2016 verzoeken om bindende tariefinlichtingen (hierna: „BTI’s”) voor bustehouders als aan de orde in het hoofdgeding bij de belastingdienst heeft ingediend. Na de ontvangst van die verzoeken te hebben bevestigd, heeft de belastingdienst Amoena meegedeeld dat de afgifte van de BTI’s betreffende deze goederen was opgeschort in afwachting van het onderzoek door het Comité douanewetboek naar de indeling ervan met het oog op de eventuele vaststelling van een indelingsverordening. |
24 |
Van 17 tot en met 19 oktober 2016 vond een bijeenkomst van het Comité douanewetboek plaats, waaraan de Commissie en verschillende lidstaten – waaronder het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland – deelnamen en tijdens welke de vertegenwoordiger van de laatstgenoemde staat toelichtingen heeft verstrekt bij het arrest van 13 juli 2016 en de redenering van de Supreme Court of the United Kingdom die had geleid tot de conclusie dat bustehouders als aan de orde in het hoofdgeding als toebehoren van borstprothesen moesten worden ingedeeld onder GN‑post 9021. |
25 |
Volgens de verwijzende rechter blijkt uit het verslag van die bijeenkomst ten eerste dat verschillende lidstaten BTI’s hebben afgegeven waarbij dit soort producten werd ingedeeld onder GN‑post 6212; ten tweede dat de overgrote meerderheid van de tijdens die vergadering aanwezige lidstaten van mening was dat een postoperatieve bustehouder geen kenmerken vertoont die hem op significante wijze onderscheiden van een onder GN‑post 6212 vallende bustehouder, en ten derde dat er wegens het arrest van 13 juli 2016 en ter waarborging van een uniforme tariefindeling een ontwerp van een indelingsverordening diende te worden opgesteld, dat tijdens de volgende bijeenkomst van het Comité douanewetboek ter bespreking moest worden voorgelegd. |
26 |
Van 19 tot en met 21 december 2016 vond een nieuwe bijeenkomst van het Comité douanewetboek plaats, tijdens welke het Verenigd Koninkrijk bijkomende inlichtingen heeft verstrekt over de procedure die tot het arrest van 13 juli 2016 had geleid. Uit de notulen van deze bijeenkomst blijkt dat het arrest van 13 juli 2016 in strijd werd geacht met de in andere lidstaten gevolgde indelingspraktijk, volgens welke bustehouders als aan de orde in het hoofdgeding wegens hun objectieve kenmerken onder GN‑post 6212 vallen. |
27 |
Tijdens de van 3 tot en met 5 mei 2017 gehouden bijeenkomst van het Comité douanewetboek werd een ontwerpverordening houdende indeling van goederen, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bustehouders, ter stemming voorgelegd aan de lidstaten. 27 lidstaten stemden vóór de indeling van deze goederen onder GN‑postonderverdeling 62121090; alleen het Verenigd Koninkrijk stemde tegen deze indeling. |
28 |
Op 26 juni 2017 heeft de Commissie uitvoeringsverordening 2017/1167 vastgesteld. |
29 |
Van oordeel dat de door Amoena voor hem aangevoerde argumenten verdedigbaar waren, heeft de First-tier Tribunal (Tax Chamber) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:
|
Beantwoording van de prejudiciële vragen
30 |
Met zijn vragen, die samen moeten worden behandeld, verzoekt de verwijzende rechter het Hof in wezen uitspraak te doen over de geldigheid van uitvoeringsverordening 2017/1167 uit het oogpunt van, ten eerste, de indeling van de goederen bedoeld in kolom 1 van de tabel in de bijlage bij deze uitvoeringsverordening onder GN‑post 6212 en niet onder GN‑post 9021, en, ten tweede, het in artikel 4, lid 3, VEU neergelegde beginsel van loyale samenwerking. |
31 |
Vooraf zij eraan herinnerd dat een indelingsverordening volgens vaste rechtspraak een algemene strekking heeft, daar zij niet voor één bepaalde marktdeelnemer geldt, maar van toepassing is op alle producten die identiek zijn aan het product dat door het Comité douanewetboek is onderzocht. Om in het kader van de uitlegging van een indelingsverordening de werkingssfeer daarvan vast te stellen, moet er onder meer rekening worden gehouden met de motivering ervan (arrest van 13 september 2018, Vision Research Europe, C‑372/17, EU:C:2018:708, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
32 |
Voorts is een indelingsverordening weliswaar niet rechtstreeks toepasselijk op producten die niet identiek zijn aan, maar enkel vergelijkbaar zijn met het product waarop die verordening betrekking heeft, maar is zij wel naar analogie toepasselijk op dergelijke producten. Dienaangaande volstaat het dat de in te delen producten en de in die verordening bedoelde producten voldoende soortgelijk zijn (arrest van 13 september 2018, Vision Research Europe, C‑372/17, EU:C:2018:708, punt 44). |
33 |
Volgens de beschrijving in kolom 1 van de tabel in de bijlage bij uitvoeringsverordening 2017/1167 ziet deze verordening op: „[e]en gebreide bustehouder [...] met verstelbare brede gevulde schouderbanden die centraal over de borsten lopen, met voorgevormde cups en rekbaar in de rugzijde. Er is een geborduurd ontwerp op de schouderbandjes en cups en een decoratieve boog in het midden aan de voorzijde. Het artikel sluit met een verstelbare ‚haak-en-oogsluiting’. De cups van de bustehouder zijn gevoerd en de binnenbekleding heeft zijopeningen om er vulling in te doen ter vergroting van de borsten (esthetische doeleinden) of om er na een borstamputatie borstprothesen in te doen.” |
34 |
In casu blijkt uit de door de verwijzende rechter gegeven beschrijving van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bustehouders, die in punt 20 van het onderhavige arrest is opgenomen, dat het gaat om postoperatieve bustehouders die speciaal ontworpen zijn om borstprothesen te bevatten en aan de zijden voorzien zijn van pockets om de prothesen op hun plaats te houden. Zij worden onder andere gekenmerkt door brede gevulde schouderbanden die centraal over de borsten lopen. |
35 |
Gelet op deze objectieve kenmerken en eigenschappen lijken de bustehouders aan de orde in het hoofdgeding dus identiek te zijn aan de goederen bedoeld in de bijlage bij uitvoeringsverordening 2017/1167 of althans voldoende vergelijkbaar daarmee te zijn om deze verordening naar analogie op hen van toepassing te laten zijn. |
36 |
Aangezien uitvoeringsverordening 2017/1167 van toepassing is op de bustehouders die in het hoofdgeding aan de orde zijn, dient de geldigheid van deze verordening te worden getoetst aan de GN en aan het in artikel 4, lid 3, VEU neergelegde beginsel van loyale samenwerking. |
Geldigheid van uitvoeringsverordening 2017/1167 uit het oogpunt van de GN
37 |
Het Hof heeft herhaaldelijk geoordeeld dat het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie de Commissie, die handelt in samenwerking met de douanedeskundigen van de lidstaten, een ruime beoordelingsbevoegdheid hebben gelaten om de inhoud te preciseren van de tariefposten die voor de indeling van een bepaald goed in aanmerking komen. De bevoegdheid van de Commissie om de maatregelen vast te stellen die worden bedoeld in artikel 57, lid 4, van verordening nr. 952/2013 machtigt haar evenwel niet om de inhoud of de draagwijdte van de tariefposten te wijzigen [zie in die zin arresten van 22 maart 2017, GROFA e.a., C‑435/15 en C‑666/15, EU:C:2017:232, punt 49, en 22 februari 2018, Kubota (UK) en EP Barrus, C‑545/16, EU:C:2018:101, punt 23]. |
38 |
Bijgevolg moet worden nagegaan of de Commissie, door de goederen omschreven in kolom 1 van de tabel in de bijlage bij uitvoeringsverordening 2017/1167 in te delen onder GN‑post 6212 en niet onder GN‑post 9021, de inhoud of de draagwijdte van deze twee tariefposten heeft gewijzigd. |
39 |
Dienaangaande zij eraan herinnerd dat algemene regel 1 voor de interpretatie van de GN bepaalt dat voor de tariefindeling van goederen in beginsel de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken wettelijk bepalend zijn. Volgens algemene regel 6 voor de interpretatie van de GN zijn voor de indeling van goederen onder de onderverdelingen van een post de bewoordingen van die onderverdelingen en de aanvullende aantekeningen wettelijk bepalend. |
40 |
Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen – ter wille van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle – in de regel worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de tekst van de GN‑post en van de aantekeningen op de afdelingen of hoofdstukken zijn omschreven (arrest van 15 mei 2019, Korado, C‑306/18, EU:C:2019:414, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
41 |
Die objectieve kenmerken en eigenschappen van de producten moeten kunnen worden vastgesteld op het ogenblik van de inklaring (arrest van 22 februari 2018, SAKSA, C‑185/17, EU:C:2018:108, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
42 |
In dat verband zij eraan herinnerd dat GN‑hoofdstuk 62 post 6212 bevat, die als opschrift heeft „Bustehouders, gaines (step‑ins), korsetten, bretels, jarretelles, kousenbanden en dergelijke artikelen, alsmede delen daarvan, ook indien van brei‑ of haakwerk”. Postonderverdeling 621210 heeft „bustehouders” als titel. De tekst van postonderverdeling 62121090 ziet op „andere” bustehouders dan die „in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, bestaande uit een bustehouder en een slip”. |
43 |
Op basis van de in kolom 1 van de tabel in de bijlage bij uitvoeringsverordening 2017/1167 vervatte beschrijving van de objectieve kenmerken en eigenschappen van de goederen bedoeld bij deze verordening, kon de Commissie dus ervan uitgaan dat dit artikel overeenkomstig de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de GN „de objectieve kenmerken (de vorm en de constructie) van een bustehouder bedoeld bij [GN‑]post 6212 heeft”, zoals bepaald in de motivering in kolom 3 van de tabel in de bijlage bij die verordening. |
44 |
Dienaangaande zij opgemerkt dat de bestemming van het product een objectief indelingscriterium kan zijn, mits die bestemming inherent is aan dat product, waarbij die inherentie moet kunnen worden beoordeeld aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product (zie in die zin arrest van 15 mei 2019, Korado, C‑306/18, EU:C:2019:414, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zelfs al zou worden aangenomen dat de bustehouders bedoeld bij uitvoeringsverordening 2017/1167, zoals Amoena stelt, uitsluitend of althans hoofdzakelijk bestemd zijn voor vrouwen die een chirurgische verwijdering van een of beide borsten hebben ondergaan, om hen in staat te stellen daarin een borstprothese te plaatsen, deze bestemming kan echter niet afdoen aan de vaststelling in het vorige punt van het onderhavige arrest. |
45 |
Een dergelijke bestemming is immers niet inherent aan deze goederen, aangezien hun objectieve kenmerken en eigenschappen niet van dien aard zijn dat zij niet als een normale bustehouder kunnen worden gebruikt, noch dat zij uitsluitend met een borstprothese mogen worden gebruikt. Hoewel de bustehouders bedoeld bij uitvoeringsverordening 2017/1167 voorzien zijn van bijzonder brede schouderbanden die centraal over de borsten lopen en van zijopeningen, blijkt uit de motivering in kolom 3 van de tabel in de bijlage bij deze verordening dat de specifieke positionering van de schouderbanden een gemeenschappelijk kenmerk is van bustehouders met een grotere cup en dat in die zijopeningen vulling kan worden geplaatst voor esthetische doeleinden, hetgeen door Amoena niet wordt betwist. |
46 |
Dientengevolge kon de Commissie van mening zijn dat, zoals blijkt uit kolom 3 van de tabel in de bijlage bij uitvoeringsverordening 2017/1167, „de objectieve kenmerken van het product ten tijde van de invoer [...] geen enkele aanwijzing bevatten over het eindgebruik (voor esthetische of voor medische doeleinden)”. |
47 |
Gelet op het voorgaande lijkt de indeling van de in de bijlage bij verordening 2017/1167 bedoelde goederen onder GN‑post 6212, meer bepaald onder GN‑postonderverdeling 62121090, gerechtvaardigd, zodat het er niet op lijkt dat de Commissie door die indeling de inhoud of draagwijdte van GN‑post 6212 heeft gewijzigd. |
48 |
Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door de argumenten die Amoena in de verwijzingsbeslissing heeft aangevoerd om de bustehouders die in het hoofdgeding aan de orde zijn als „toebehoren” van borstprothesen in te delen onder GN‑post 9021, zoals de Supreme Court of the United Kingdom in het arrest van 13 juli 2016 heeft geoordeeld. |
49 |
Dienaangaande blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt dat het vaststaat dat borstprothesen die kunnen worden geplaatst in de bustehouders die in het hoofdgeding aan de orde zijn, zelf als „prothesen” onder GN‑post 9021 vallen. |
50 |
Aantekening 2, onder b), van GN‑hoofdstuk 90 bepaalt dat delen en toebehoren waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor een bepaalde machine of voor een bepaald instrument, apparaat of toestel, dan wel voor verschillende onder eenzelfde post van dit hoofdstuk vallende machines, instrumenten, apparaten of toestellen, worden ingedeeld onder de post waaronder deze machines, instrumenten, apparaten of toestellen vallen. |
51 |
Uit de rechtspraak van het Hof blijkt dat het begrip „toebehoren” in de zin van GN‑hoofdstuk 90 de aanwezigheid veronderstelt van een verwisselbare uitrusting waardoor een apparaat voor speciale werkzaamheden kan worden aangepast of die het geschikt maakt voor bijkomende mogelijkheden of voor bijzondere werkzaamheden die verband houden met de hoofdfunctie van de machine (zie in die zin arresten van 16 juni 2011, Unomedical, C‑152/10, EU:C:2011:402, punt 29, en 4 maart 2015, Oliver Medical, C‑547/13, EU:C:2015:139, punt 69). |
52 |
In de onderhavige zaak moet worden vastgesteld dat de goederen bedoeld in de bijlage bij uitvoeringsverordening 2017/1167 niet kunnen worden beschouwd als „toebehoren” van prothesen in de zin van GN‑hoofdstuk 90. |
53 |
Deze bustehouders maken het immers niet mogelijk om borstprothesen aan te passen voor speciale werkzaamheden of geschikt te maken voor bijkomende gebruiksmogelijkheden of voor bijzondere werkzaamheden die verband houden met hun hoofdfunctie, aangezien die bustehouders niets aan deze functie toevoegen en de intrinsieke prestaties van de borstprothesen niet verbeteren. Hoewel zij volgens de aanwijzingen in de verwijzingsbeslissing dankzij hun zijopeningen wel kunnen dienen om de borstprothesen op hun plaats te houden, stellen zij deze prothesen echter niet in staat om een andere functie te vervullen dan die waarvoor zij bestemd zijn, die erin bestaat de chirurgisch verwijderde borst of borsten geheel of gedeeltelijk te vervangen. |
54 |
Gelet op het voorgaande dient te worden geoordeeld dat de Commissie, door de goederen omschreven in kolom 1 van de tabel in de bijlage bij uitvoeringsverordening 2017/1167 in te delen onder GN‑post 6212 en niet onder GN‑post 9021, de inhoud of draagwijdte van deze twee tariefposten niet heeft gewijzigd. |
Geldigheid van uitvoeringsverordening 2017/1167 uit het oogpunt van het in artikel 4, lid 3, VEU neergelegde beginsel van loyale samenwerking
55 |
Er zij aan herinnerd dat het beginsel van loyale samenwerking niet alleen de lidstaten verplicht om alle maatregelen te treffen die geschikt zijn om de reikwijdte en effectiviteit van het Unierecht te waarborgen, maar eveneens de instellingen van de Unie verplicht om over en weer loyaal samen te werken met de lidstaten (arrest van 4 september 2014, Spanje/Commissie, C‑192/13 P, EU:C:2014:2156, punt 87). |
56 |
Zo kan het beginsel van loyale samenwerking volgens de rechtspraak van het Hof in bepaalde omstandigheden de Commissie bij de opstelling van een rechtshandeling procedurele verplichtingen opleggen, met name in die zin dat van die instelling kan worden verlangd dat zij kennis neemt van de door een lidstaat tegen die handeling aangevoerde argumenten en deze onderzoekt (zie in die zin arresten van 20 september 2001, België/Commissie, C‑263/98, EU:C:2001:455, punten 94 tot en met 96, en 6 november 2018, Scuola Elementare Maria Montessori/Commissie, Commissie/Scuola Elementare Maria Montessori en Commissie/Ferracci, C‑622/16 P–C‑624/16 P, EU:C:2018:873, punt 84). |
57 |
In casu wijst evenwel niets erop dat de Commissie tijdens de procedure tot vaststelling van uitvoeringsverordening 2017/1167 de op haar rustende procedurele verplichtingen niet is nagekomen. Uit de verwijzingsbeslissing en de door het Verenigd Koninkrijk en de Commissie bij het Hof ingediende opmerkingen blijkt namelijk dat de Commissie en de lidstaten tijdens de aan de vaststelling van deze uitvoeringsverordening voorafgaande vergaderingen van het Comité douanewetboek in oktober en december 2016 wel degelijk op de hoogte zijn gesteld van het arrest van 13 juli 2016, dat het Verenigd Koninkrijk de gelegenheid heeft gehad om de redenering en voorgeschiedenis van dat arrest toe te lichten en dat dienaangaande van gedachten is gewisseld. Derhalve kan niet worden gesteld dat de Commissie het door het Verenigd Koninkrijk verdedigde standpunt niet heeft onderzocht of niet in aanmerking heeft genomen vóór de vaststelling van uitvoeringsverordening 2017/1167. |
58 |
Bovendien dient te worden benadrukt dat de Commissie bij de vaststelling van een tariefindelingsverordening niet gebonden kan zijn aan een arrest van een rechterlijke instantie van een lidstaat, ook al is het een hoogste rechterlijke instantie. Het is immers vaste rechtspraak dat wanneer de indeling van een specifiek product in de GN moeilijkheden kan opleveren of controversieel is, een dergelijke verordening door de Commissie na advies van het Comité douanewetboek wordt vastgesteld (arresten van 26 april 2017, Stryker EMEA Supply Chain Services, C‑51/16, EU:C:2017:298, punt 59, en 15 mei 2019, Korado, C‑306/18, EU:C:2019:414, punt 54), aangezien een dergelijke situatie van rechtsonzekerheid met name kan bestaan ingeval de rechtspraak of bestuurlijke praktijk in de lidstaten betreffende de tariefindeling van hetzelfde goed uiteenloopt. |
59 |
Dat was het geval na het arrest van 13 juli 2016, aangezien uit het dossier waarover het Hof beschikt blijkt dat de tariefindeling van de bustehouders die in het hoofdgeding aan de orde zijn, waartoe de Supreme Court of the United Kingdom had beslist, in strijd was met de indeling waartoe de douaneautoriteiten van andere lidstaten bij de afgifte van BTI’s hadden besloten. |
60 |
In dat opzicht zij eraan herinnerd dat volgens de rechtspraak van het Hof de omstandigheid dat de douaneautoriteiten van een andere lidstaat aan een derde buiten het geding dat aanhangig is gemaakt bij een nationale rechter wiens beslissingen volgens het nationale recht niet voor hoger beroep vatbaar zijn, voor een bepaald goed een BTI hebben afgegeven waarin een andere uitlegging aan de GN‑posten lijkt te zijn gegeven dan die welke voornoemde rechter meent te moeten geven voor een soortgelijk product dat in dat geding aan de orde is, deze rechter er ongetwijfeld toe moet aanzetten om bijzonder aandachtig te zijn bij zijn beoordeling of er redelijkerwijze geen ruimte voor twijfel kan bestaan over de juiste toepassing van de GN [zie in die zin arresten van 15 september 2005, Intermodal Transports, C‑495/03, EU:C:2005:552, punten 33 en 34, en 7 april 2011, Sony Supply Chain Solutions (Europe), C‑153/10, EU:C:2011:224, punt 42]. |
61 |
Gelet op het voorgaande dient te worden vastgesteld dat uit de onder de aandacht van het Hof gebrachte gegevens geenszins blijkt dat de Commissie met de vaststelling van uitvoeringsverordening 2017/1167 het in artikel 4, lid 3, VEU neergelegde beginsel van loyale samenwerking heeft geschonden. |
62 |
Bijgevolg dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat uit het onderzoek daarvan niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van uitvoeringsverordening 2017/1167 kunnen aantasten. |
Kosten
63 |
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht: |
Bij het onderzoek van de prejudiciële vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van uitvoeringsverordening (EU) 2017/1167 van de Commissie van 26 juni 2017 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur kunnen aantasten. |
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Engels.