ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)

5 december 2019 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Vervroegd ouderdomspensioen – Toegang – Vereiste dat het te ontvangen pensioen hoger is dan het wettelijk minimumbedrag – Inaanmerkingneming van uitsluitend het in de betrokken lidstaat ontvangen pensioen – Niet-inaanmerkingneming van het in een andere lidstaat ontvangen ouderdomspensioen – Verschil in behandeling van werknemers die hun recht van vrij verkeer hebben uitgeoefend”

In de gevoegde zaken C‑398/18 en C‑428/18,

betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Galicia (hoogste rechterlijke instantie Galicië, Spanje) bij beslissingen van 25 mei en 13 juni 2018, ingekomen bij het Hof op 15 juni respectievelijk 28 juni 2018, in de procedures

Antonio Bocero Torrico (C‑398/18),

Jörg Paul Konrad Fritz Bode (C‑428/18),

tegen

Instituto Nacional de la Seguridad Social,

Tesorería General de la Seguridad Social,

wijst

HET HOF (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: L. S. Rossi, kamerpresident, J. Malenovský en F. Biltgen (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: G. Hogan,

griffier: L. Carrasco Marco, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 2 mei 2019,

gelet op de opmerkingen van:

Bocero Torrico en Bode, vertegenwoordigd door J. A. André Veloso en A. Vázquez Conde, abogados,

het Instituto Nacional de la Seguridad Social en Tesorería General de la Seguridad Social, vertegenwoordigd door P. García Perea, R. Dívar Conde en L. Baró Pazos, letradas,

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door L. Aguilera Ruiz als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door N. Ruiz García, D. Martin en B.‑R. Killmann als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 juli 2019,

het navolgende

Arrest

1

De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van artikel 48 VWEU alsmede verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1, met rectificatie in PB 2004, L 200, blz. 1).

2

Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van twee gedingen tussen Antonio Bocero Torrico en Jörg Paul Konrad Fritz Bode enerzijds, en het Instituto Nacional de la Seguridad Social (nationaal instituut voor sociale zekerheid, Spanje; hierna: „INSS”) en de Tesorería General de la Seguridad Social (algemene socialezekerheidskas, Spanje) anderzijds, over de afwijzing van hun aanvraag om een vervroegd ouderdomspensioen te ontvangen.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

Overweging 9 van verordening nr. 883/2004 luidt als volgt:

„Het Hof van Justitie heeft meermalen advies gegeven over de mogelijkheid van gelijke behandeling van uitkeringen, inkomsten en feiten. Dit beginsel moet uitdrukkelijk worden aangenomen en nader ontwikkeld, waarbij de inhoud en de geest van rechterlijke vonnissen in acht moet worden genomen.”

4

In artikel 1, onder x), van deze verordening wordt de term „uitkeringen bij vervroegde uittreding” omschreven als een prestatie die wordt verstrekt voordat de betrokkene de leeftijd heeft bereikt die normaliter geldt voor het recht op pensioen en die bij het bereiken van die leeftijd wordt doorbetaald of door een andere ouderdomsprestatie wordt vervangen.

5

Volgens artikel 3, lid 1, onder d), van de verordening is deze van toepassing op alle wetgeving betreffende de takken van sociale zekerheid die onder meer de uitkeringen bij ouderdom betreffen.

6

In artikel 4 van de verordening, met als opschrift „Gelijke behandeling”, is bepaald:

„Tenzij in deze verordening anders bepaald, hebben personen op wie de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn, de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de wetgeving van elke lidstaat onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat.”

7

Artikel 5 van deze verordening, met als opschrift „Gelijkstelling van prestaties, inkomsten, feiten en gebeurtenissen”, luidt:

„Tenzij in deze verordening anders is bepaald en rekening houdend met de bijzondere uitvoeringsbepalingen, geldt het volgende:

a)

indien de wetgeving van de bevoegde lidstaat bepaalde rechtsgevolgen toekent aan socialezekerheidsprestaties of andere inkomsten, zijn de betreffende bepalingen van die wetgeving ook van toepassing op gelijkgestelde prestaties die krachtens de wetgeving van een andere lidstaat toegekend zijn alsmede op de inkomsten die in een andere lidstaat verworven zijn;

b)

indien de wetgeving van de bevoegde lidstaat rechtsgevolgen toekent aan bepaalde feiten of gebeurtenissen, houdt die lidstaat rekening met soortgelijke feiten of gebeurtenissen die zich in een andere lidstaat voordoen alsof zij zich op het eigen grondgebied hebben voorgedaan.”

8

Artikel 6 van verordening nr. 883/2004, met als opschrift „Samentelling van tijdvakken”, bepaalt:

„Tenzij in deze verordening anders is bepaald, houdt het bevoegde orgaan van een lidstaat waarvan de wetgeving

het verkrijgen, het behoud, de duur of het herstel van het recht op prestaties,

[...]

afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst, van werkzaamheden anders dan in loondienst of van wonen, voor zover nodig, rekening met de overeenkomstig de wetgeving van een andere lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst, van werkzaamheden anders dan in loondienst of van wonen, alsof die tijdvakken overeenkomstig de door dat orgaan toegepaste wetgeving zijn vervuld.”

9

In hoofdstuk 5 van titel III van deze verordening, dat bepalingen inzake ouderdoms- en nabestaandenpensioenen bevat, bepaalt artikel 52, met als opschrift „Toekenning van uitkeringen”, in lid 1 het volgende:

„Het bevoegde orgaan berekent het bedrag van de verschuldigde uitkering:

a)

krachtens de door het orgaan toegepaste wetgeving alleen als uitsluitend op grond van de nationale wetgeving is voldaan aan de voorwaarden die recht geven op een uitkering (autonoom pensioen);

b)

door eerst een theoretisch bedrag en vervolgens het werkelijke bedrag (uitkering pro rata) als volgt te berekenen:

i)

het theoretische bedrag van de uitkering is gelijk aan de uitkering waarop de betrokkene aanspraak zou kunnen maken indien alle tijdvakken van verzekering en/of wonen, welke krachtens de wetgevingen van de andere lidstaten vervuld zijn, zouden zijn vervuld overeenkomstig de wetgeving die het orgaan op de datum van vaststelling van de uitkering toepast. Indien het bedrag van de uitkering volgens deze wetgeving onafhankelijk is van de duur van de vervulde tijdvakken, wordt dit bedrag beschouwd als het theoretische bedrag;

ii)

vervolgens stelt het bevoegde orgaan het werkelijke bedrag van de pro-rata-uitkering vast door op het theoretische bedrag het verhoudingsgetal van de duur van de tijdvakken van verzekering en/of van wonen, welke vóór het intreden van de verzekerde gebeurtenis krachtens de door het orgaan toegepaste wetgeving zijn vervuld, en van de totale duur van de tijdvakken van verzekering en van wonen welke vóór het intreden van de verzekerde gebeurtenis krachtens de wetgevingen van alle betrokken lidstaten zijn vervuld.”

10

Artikel 58 van dezelfde verordening dat deel uitmaakt van datzelfde hoofdstuk, met als opschrift „Toekenning van een aanvulling”, bepaalt:

„1.   Degene die uitkeringen geniet waarop dit hoofdstuk van toepassing is, mag in de lidstaat waar hij woont en krachtens welke wetgeving hem een uitkering verschuldigd is, geen lagere uitkering ontvangen dan de minimumuitkering welke door de betrokken wetgeving is vastgesteld voor een tijdvak van verzekering of wonen dat gelijk is aan de gezamenlijke tijdvakken welke overeenkomstig dit hoofdstuk in aanmerking zijn genomen.

2.   Het bevoegde orgaan van de lidstaat betaalt de betrokkene, gedurende de tijd dat hij op het grondgebied van deze staat woont, een aanvullend bedrag uit dat gelijk is aan het verschil tussen de som van de krachtens dit hoofdstuk verschuldigde uitkeringen [en] het bedrag van de minimumuitkering.”

Spaans recht

11

De Ley General de la Seguridad Social (algemene socialezekerheidswet), in de geconsolideerde versie die is goedgekeurd bij Real Decreto Legislativo 8/2015 (koninklijk wetgevend besluit 8/2015) van 30 oktober 2015 (BOE nr. 261 van 31 oktober 2015), bepaalt in de op de datum van de feiten in de hoofdgedingen geldende versie (hierna: „LGSS”) in artikel 208, lid 1:

„De toegang tot vroegtijdige uittreding op verzoek van betrokkene is gebonden aan de volgende voorwaarden:

a)

De betrokkene heeft een leeftijd die ten hoogste twee jaar minder bedraagt dan de leeftijd die in elk geval van toepassing is overeenkomstig het bepaalde in artikel 205, lid 1, onder a), zonder dat daarbij de in artikel 206 bedoelde verminderingscoëfficiënten van toepassing zijn.

b)

De betrokkene toont een minimumtijdvak van daadwerkelijke premiebetaling van 35 jaar aan, zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met het aandeel van de gratificaties. [...]

c)

Na vervulling van de algemene en specifieke vereisten voor deze uittredingsmodaliteit is het bedrag van het te ontvangen pensioen hoger dan het minimumpensioen waarop de betrokkene, gelet op zijn gezinssituatie, recht zou hebben bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Indien dit niet het geval is, is toegang tot deze vorm van vervroegde uittreding niet mogelijk.”

12

Artikel 14, lid 3, van Real Decreto 1170/2015, de 29 de diciembre, sobre revalorización de las pensiones del sistema de la Seguridad Social y de otras prestaciones sociales públicas para el ejercicio 2016 (koninklijk besluit nr. 1170/2015 inzake de herwaardering van pensioenen van het socialezekerheidsstelsel en andere sociale uitkeringen voor het jaar 2016) van 29 december 2015 (BOE nr. 312 van 30 december 2015) bepaalt:

„Indien na toepassing van het bepaalde in het vorige lid de som van de pensioenbedragen, zoals erkend uit hoofde van een bilaterale of multilaterale overeenkomst inzake sociale zekerheid door zowel de Spaanse wet als de buitenlandse wet, lager is dan het in Spanje op dat tijdstip geldende minimumpensioenbedrag, wordt de begunstigde, mits deze op het nationale grondgebied verblijft en voldoet aan de daartoe door de algemene bepalingen gestelde voorwaarden, het verschil tussen de som van de erkende pensioenen (het Spaanse en het buitenlandse) en het voornoemde minimumbedrag gewaarborgd.

Voor de op grond van de socialezekerheidsverordeningen [van de Europese Unie] erkende pensioenen is het bepaalde in artikel 50 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen [(PB 1971, L 149, blz. 2), in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1992/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 (PB 2006, L 392, blz. 1)] en artikel 58 van [verordening nr. 883/2004], van toepassing.

[...]”

Hoofdgedingen en prejudiciële vraag

13

Bocero Torrico, geboren op 15 december 1953, heeft op 16 december 2016 bij het INSS een aanvraag ingediend om een vervroegd ouderdomspensioen te ontvangen. Op het moment van deze aanvraag kon hij voor Spanje een tijdvak van premiebetaling van 9947 dagen, en voor Duitsland van 6690 dagen aantonen. Het ouderdomspensioen waarop hij in Duitsland recht heeft, bedraagt 507,35 EUR terwijl het pensioen waar hij in Spanje recht op heeft als vervroegd ouderdomspensioen 530,15 EUR bedraagt.

14

Bode, geboren op 4 juni 1952, heeft op 31 mei 2015 bij het INSS een aanvraag ingediend om een vervroegd ouderdomspensioen te ontvangen. Op het moment van deze aanvraag kon hij voor Spanje een tijdvak van premiebetaling van 2282 dagen, en voor Duitsland van 14443 dagen aantonen. In laatstgenoemde lidstaat geniet hij een ouderdomspensioen voor een effectief bedrag van 1185,22 EUR. Volgens Bode bedraagt het pensioen waar hij in Spanje recht op heeft als vervroegd ouderdomspensioen 206,60 EUR. Volgens de berekeningen van het INSS is het bedrag van deze laatste prestatie 99,52 EUR.

15

De aangevraagde pensioenen werden geweigerd op grond dat hun bedrag het maandelijkse minimumpensioen dat overeenkomt met de gezinssituatie van verzoekers in de hoofdgedingen op hun 65e verjaardag niet bereikt, namelijk 784,90 EUR in het geval van Bocero Torrico, en 782,90 EUR in het geval van Bode. Na klachten van de betrokkenen heeft het INSS deze weigeringen bevestigd.

16

Het door Bocero Torrico bij de Juzgado de lo Social no 2 de Ourense (arbeidsrechtbank nr. 2 Ourense, Spanje) tegen het INSS en het socialezekerheidsfonds ingestelde beroep, evenals dat welk Bode tegen deze instanties bij de Juzgado de lo Social no 2 de A Coruña (arbeidsrechtbank nr. 2 A Coruña, Spanje) heeft ingesteld, werd verworpen. Deze rechterlijke instanties hebben geoordeeld dat het bedrag van het „te ontvangen pensioen” in de zin van artikel 208, lid 1, onder c), LGSS, dat hoger moet zijn dan het minimumpensioen dat van toepassing is op de betrokkene wanneer deze de leeftijd van 65 jaar bereikt om van een vervroegd ouderdomspensioen te kunnen genieten, het bedrag is van het werkelijke pensioen ten laste van het Koninkrijk Spanje. Zij hebben zich gebaseerd op de doelstelling van de Spaanse wetgeving die wil voorkomen dat een aanvulling tot het wettelijk minimumbedrag van het ouderdomspensioen moet worden uitgekeerd aan personen die de wettelijke pensioenleeftijd nog niet hebben bereikt, waardoor zij op de arbeidsmarkt blijven.

17

Verzoekers in de hoofdgedingen hebben tegen die vonnissen hoger beroep ingesteld bij de Tribunal Superior de Justicia de Galicia (hoogste rechterlijke instantie Galicië, Spanje). Deze rechterlijke instantie wijst erop dat, ingevolge artikel 14, lid 3, van koninklijk besluit 1170/2015, de Spaanse wetgeving de toekenning van een pensioenaanvulling slechts toestaat voor het verschil tussen de som van de overeenkomstig het recht van de Unie verschuldigde uitkeringen, en het minimumpensioen in Spanje. Bijgevolg dienen de daadwerkelijk door Bocero Torrico en Bode in zowel Spanje als Duitsland ontvangen pensioenen in aanmerking te worden genomen, zodat geen van beiden recht heeft op een pensioenaanvulling. Hierdoor komen zij niet ten laste van het Spaanse socialezekerheidssysteem.

18

De verwijzende rechter vraagt zich af of de wijze waarop de uitdrukking „te ontvangen pensioen” in artikel 208, lid 1, onder c), LGSS door het INSS is uitgelegd om te bepalen of een werknemer in aanmerking komt voor een vervroegd ouderdomspensioen, te weten een uitlegging waarbij enkel het werkelijke pensioen ten laste van het Koninkrijk Spanje in aanmerking wordt genomen, een met het Unierecht strijdige discriminatie is. Hij merkt op dat een werknemer die recht heeft op een pensioen ten laste van ten minste twee lidstaten mogelijk niet in aanmerking komt voor een dergelijk vervroegd ouderdomspensioen, terwijl een werknemer die recht heeft op een pensioen van hetzelfde bedrag maar enkel ten laste van het Koninkrijk Spanje, wel in aanmerking zou komen.

19

In die omstandigheden heeft de Tribunal Superior de Justicia de Galicia de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag, die in de zaken C‑398/18 en C‑428/18 in identieke bewoordingen is geformuleerd:

„Moet artikel 48 VWEU aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling die als voorwaarde voor een pensioenuitkering uit hoofde van vervroegde uittreding stelt dat het bedrag van het te ontvangen pensioen hoger moet zijn dan het minimumpensioen dat de belanghebbende op grond van diezelfde nationale wetgeving zou ontvangen, waarbij ‚te ontvangen pensioen’ wordt uitgelegd als het daadwerkelijke, uitsluitend ten laste van de bevoegde lidstaat (in casu het Koninkrijk Spanje) komende pensioen, zonder inaanmerkingneming van eventuele daadwerkelijk ontvangen pensioenen uit hoofde van een andere uitkering van dezelfde aard ten laste van een of meerdere andere lidstaten?”

20

Bij beslissing van de president van het Hof van 25 juli 2018 zijn de zaken C‑398/18 en C‑428/18 gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling en voor het arrest.

De prejudiciële vraag

21

Om te beginnen dient te worden opgemerkt dat de prejudiciële vraag weliswaar uitdrukkelijk ziet op artikel 48 VWEU, doch de verwijzende rechter vermeldt in de motivering van zijn verwijzingsbeslissing ook bepalingen van verordening nr. 883/2004.

22

Dienaangaande zij er op gewezen dat vervroegde ouderdomspensioenen, als aan de orde in de hoofdgedingen, binnen de werkingssfeer van deze verordening nr. 883/2004 vallen. Krachtens artikel 3, lid 1, onder d), van die verordening is deze van toepassing op wetgeving betreffende uitkeringen bij ouderdom. De term „uitkering bij vervroegde uittreding” wordt bovendien gedefinieerd in artikel 1, onder x), van deze verordening.

23

In die omstandigheden dient de door de verwijzende rechter gestelde vraag te worden beantwoord in het licht van verordening nr. 883/2004 (zie naar analogie arresten van 18 januari 2007, Celozzi, C‑332/05, EU:C:2007:35, punt 14, en 18 december 2014, Larcher, C‑523/13, EU:C:2014:2458, punt 29).

24

Derhalve dient te worden aangenomen dat de verwijzende rechter met zijn vraag in wezen wenst te vernemen of de bepalingen van verordening nr. 883/2004 aldus dienen te worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de wettelijke regeling van een lidstaat die als voorwaarde voor het recht van een werknemer op een vervroegd ouderdomspensioen, stelt dat het bedrag van het te ontvangen pensioen hoger ligt dan het minimumpensioenbedrag waar deze werknemer krachtens die wettelijke regeling recht op zou hebben bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd, door het begrip „te ontvangen pensioen” te begrijpen als het pensioen ten laste van enkel deze lidstaat, met uitsluiting van het pensioen dat deze werknemer mogelijk ontvangt uit hoofde van gelijkgestelde prestaties ten laste van een of meerdere andere lidstaten.

25

Wat de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde bepaling van het Spaanse recht betreft, te weten artikel 208, lid 1, onder c), LGSS, wordt in de hoofdgedingen niet als zodanig ter discussie gesteld dat deze bepaling de uitkering van een vervroegd ouderdomspensioen afhankelijk stelt van de voorwaarde dat het bedrag van het te ontvangen pensioen hoger ligt dan het minimumpensioenbedrag waar de betrokkene recht op zou hebben bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd.

26

Dienaangaande moet worden vastgesteld dat geen enkele bepaling van titel I van verordening nr. 883/2004, met daarin de algemene bepalingen ervan, noch van titel III, hoofdstuk 5, van deze verordening, waartoe de bijzondere bepalingen behoren die met name van toepassing zijn op de ouderdomspensioenen, aan een dergelijke regel in de weg staat.

27

In het bijzonder vloeit uit artikel 58 van die verordening, dat bepaalt dat de rechthebbende op ouderdomsuitkeringen geen lager uitkeringsbedrag kan ontvangen dan het minimumbedrag dat in de wettelijke regeling van de woonstaat is vastgesteld, en dat het bevoegde orgaan van die staat hem in voorkomend geval een aanvulling moet betalen gelijk aan het verschil tussen de som van de verschuldigde uitkeringen en het bedrag van de minimumuitkering, niet voort dat een lidstaat verplicht is om een verzoeker een vervroegd ouderdomspensioen toe te kennen wanneer het bedrag van de uitkering waarop hij recht zou hebben, niet het minimumpensioenbedrag bereikt dat hij zou ontvangen bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd.

28

Verzoekers in de hoofdgedingen betwisten echter dat de bevoegde instanties en de Spaanse rechterlijke instanties, om te bepalen of een persoon in aanmerking komt voor een vervroegd ouderdomspensioen, het begrip „te ontvangen pensioen” uitleggen als zijnde enkel het pensioen ten laste van het Koninkrijk Spanje met uitsluiting van pensioenen ten laste van andere lidstaten waar de betrokkene eventueel recht op heeft.

29

Wat in de eerste plaats de bepalingen van verordening nr. 883/2004 betreft die van toepassing zijn op dergelijke omstandigheden, zij eraan herinnerd dat in artikel 5 van deze verordening het beginsel van gelijkstelling is neergelegd. Uit overweging 9 van deze verordening volgt dat de Uniewetgever in de tekst van deze verordening het in de rechtspraak ontwikkelde beginsel van gelijkstelling van uitkeringen, inkomsten en feiten heeft willen opnemen, opdat dit nader kon worden ontwikkeld met inachtneming van de inhoud en de geest van de rechterlijke beslissingen van het Hof (zie arrest van 21 januari 2016, Vorarlberger Gebietskrankenkasse en Knauer, C‑453/14, EU:C:2016:37, punt 31).

30

In dit verband bepaalt artikel 5, onder a), van verordening nr. 883/2004 dat, indien de wetgeving van de bevoegde lidstaat bepaalde rechtsgevolgen toekent aan socialezekerheidsprestaties of andere inkomsten, de betreffende bepalingen van die wetgeving ook van toepassing zijn op gelijkgestelde prestaties die krachtens de wetgeving van een andere lidstaat toegekend zijn alsmede op de inkomsten die in een andere lidstaat verworven zijn.

31

Zoals door de advocaat-generaal in punt 45 van zijn conclusie uiteengezet, moet deze bepaling worden geacht van toepassing te zijn in situaties als in de hoofdgedingen. Het „recht op socialezekerheidsuitkeringen” in de zin van die bepaling moet immers worden beschouwd als het pensioen waarop verzoekers in de hoofdgedingen recht hebben. Op grond van artikel 208, lid 1, onder c), LGSS brengt het recht op dit pensioen, indien het bedrag ervan hoger is dan het minimumpensioenbedrag dat bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd van toepassing is, het rechtsgevolg met zich mee dat verzoekers in de hoofdgedingen in aanmerking komen voor een vervroegd ouderdomspensioen.

32

Anders dan verzoekers in de hoofdgedingen echter stellen in hun schriftelijke opmerkingen, vallen de feitelijke situaties in de hoofdgedingen echter niet onder artikel 6 van verordening nr. 883/2004. Dit artikel met als opschrift „Samentelling van tijdvakken” bepaalt immers dat lidstaten voor de vaststelling van het recht op socialezekerheidsprestaties rekening houden met de overeenkomstig de wetgeving van een andere lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst, van werkzaamheden anders dan in loondienst of van wonen, terwijl het in casu gaat om de vraag of het pensioenbedrag waar verzoekers recht op hebben in een andere lidstaat in aanmerking moet worden genomen om te bepalen of zij recht hebben op een vervroegd ouderdomspensioen.

33

Ook artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 883/2004, dat eveneens door verzoekers in de hoofdgedingen is aangevoerd, vindt geen toepassing in het kader van de beantwoording van de vraag van de verwijzende rechter. Die bepaling heeft immers ook betrekking op de samentelling van tijdvakken van verzekering of wonen overeenkomstig de wetgeving van alle betrokken lidstaten. Bovendien heeft zij geen betrekking op de verkrijging van het recht op een ouderdomspensioen maar op de berekening van de verschuldigde uitkeringen (zie in die zin, met betrekking tot de overeenkomstige bepalingen van verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1992/2006, arrest van 3 maart 2011, Tomaszewska, C‑440/09, EU:C:2011:114, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

34

In de tweede plaats dient te worden onderzocht of een nationale bepaling zoals artikel 208, lid 1, onder c), LGSS, zoals uitgelegd door de bevoegde instanties en de nationale rechterlijke instanties, verenigbaar is met artikel 5, onder a), van verordening nr. 883/2004.

35

Krachtens deze laatste bepaling moeten de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat voor de toepassing van een regel van nationaal recht, zoals artikel 208, lid 1, onder c), LGSS, niet alleen rekening houden met de socialezekerheidsprestaties die de wetgeving van die staat aan de betrokkene heeft toegekend, maar ook met gelijkgestelde prestaties die krachtens de wetgeving van elke andere lidstaat zijn toegekend.

36

Wat de ouderdomspensioenen betreft, heeft het Hof reeds de gelegenheid gehad het begrip „gelijkgestelde prestaties” van genoemd artikel 5, onder a), uit te leggen als verwijzende naar twee ouderdomsuitkeringen die vergelijkbaar zijn gelet op de doelstelling van die prestaties en de regelingen waarbij zij zijn vastgesteld (zie in die zin arrest van 21 januari 2016, Vorarlberger Gebietskrankenkasse en Knauer, C‑453/14, EU:C:2016:37, punten 33 en 34).

37

Uit het dossier waarover het Hof beschikt lijkt te volgen dat de ouderdomspensioenen waar verzoekers in de hoofdgedingen in Duitsland recht op hebben in die zin gelijkgesteld zijn met de pensioenen waar zij recht op zouden hebben als vervroegd ouderdomspensioen in Spanje, hetgeen evenwel door de verwijzende rechter moet worden nagegaan.

38

Hieruit volgt dat artikel 5, onder a), van verordening nr. 883/2004 zich verzet tegen een uitlegging van het begrip „te ontvangen pensioen” zoals het voorkomt in artikel 208, lid 1, onder c), LGSS, die enkel ziet op het pensioen ten laste van het Koninkrijk Spanje, bij uitsluiting van het pensioen waar verzoekers in de hoofdgedingen in Duitsland recht op hebben.

39

Deze conclusie vindt steun in het onderzoek van de situaties in de hoofdgedingen vanuit het oogpunt van het gelijkheidsbeginsel, waar de in artikel 5 van verordening nr. 883/2004 bedoelde gelijkstelling van prestaties, inkomsten, feiten en gebeurtenissen een bijzondere uitdrukking van is (zie in die zin arrest van 21 februari 2008, Klöppel, C‑507/06, EU:C:2008:110, punt 22).

40

Dienaangaande dient eraan te worden herinnerd dat het gelijkheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 4 van verordening nr. 883/2004 niet alleen openlijke discriminatie op grond van de nationaliteit van onder de socialezekerheidsregelingen vallende personen verbiedt, doch iedere verkapte vorm van discriminatie die door toepassing van andere onderscheidingscriteria in feite tot hetzelfde resultaat leidt (zie naar analogie arrest van 22 juni 2011, Landtová, C‑399/09, EU:C:2011:415, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

41

Zo moeten als indirect discriminerend worden beschouwd de voorwaarden van nationaal recht die, hoewel zonder onderscheid naar nationaliteit van toepassing, hoofdzakelijk of in de meeste gevallen migrerende werknemers treffen, alsook de zonder onderscheid van toepassing zijnde voorwaarden waaraan nationale werknemers gemakkelijker kunnen voldoen dan migrerende werknemers, of die in het bijzonder voor laatstgenoemden nadelig kunnen uitvallen (zie arrest van 22 juni 2011, Landtová, C‑399/09, EU:C:2011:415, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

42

De weigering van de bevoegde instanties van een lidstaat om voor de vaststelling van het recht op een vervroegd ouderdomspensioen de pensioenprestaties in aanmerking te nemen waar een werknemer die zijn recht op vrij verkeer heeft uitgeoefend recht op heeft in een andere lidstaat, kan deze werknemer in een minder gunstige situatie brengen dan een werknemer die heel zijn loopbaan in eerstgenoemde lidstaat heeft doorgebracht.

43

Een nationale wettelijke regeling als aan de orde in de hoofdgedingen kan niettemin worden gerechtvaardigd indien zij een doel van algemeen belang nastreeft, op voorwaarde dat zij geschikt is om de verwezenlijking daarvan te waarborgen en niet verder gaat dan noodzakelijk is om het gestelde doel te bereiken (zie in die zin onder meer arrest van 18 december 2014, Larcher, C‑523/13, EU:C:2014:2458, punt 38).

44

In dit verband hebben het INSS en de Spaanse regering ter terechtzitting aangegeven dat de toepassing, bij de vaststelling of er een recht bestaat op een vervroegd ouderdomspensioen, van de voorwaarde dat het minimumpensioenbedrag waar de betrokkene recht op heeft bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd is bereikt, tot doel heeft om het beroep op vervroegd ouderdomspensioen te beperken. Door uit te sluiten dat iemand recht heeft op een vervroegd ouderdomspensioen, wanneer het bedrag waarop hij aanspraak kan maken hem een recht zou verlenen op een aanvullend pensioen, wordt bovendien vermeden dat het Spaanse socialezekerheidsstelsel extra wordt belast.

45

Zelfs indien dergelijke overwegingen echter doelstellingen van algemeen belang kunnen vormen in de zin van de in punt 43 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, kunnen, zoals is opgemerkt door de advocaat-generaal in punt 49 van zijn conclusies, de argumenten van het INSS en de Spaanse regering niet rechtvaardigen dat de toepassing van een dergelijke voorwaarde werknemers die hun recht van vrij verkeer hebben uitgeoefend, discrimineert.

46

Gelet op het voorgaande dient op de vraag te worden geantwoord dat artikel 5, onder a), van verordening nr. 883/2004, aldus dient te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de wettelijke regeling van een lidstaat die als voorwaarde voor het recht van een werknemer op een vervroegd ouderdomspensioen, stelt dat het bedrag van het te ontvangen pensioen hoger ligt dan het minimumpensioenbedrag waar deze werknemer krachtens deze wetgeving recht op zou hebben bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd, door het begrip „te ontvangen pensioen” te begrijpen als het pensioen ten laste van enkel deze lidstaat, met uitsluiting van het pensioen dat deze werknemer mogelijk ontvangt uit hoofde van gelijkgestelde prestaties ten laste van een of meerdere andere lidstaten.

Kosten

47

Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 5, onder a), van verordening nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, dient aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de wettelijke regeling van een lidstaat die als voorwaarde voor het recht van een werknemer op een vervroegd ouderdomspensioen, stelt dat het bedrag van het te ontvangen pensioen hoger ligt dan het minimumpensioenbedrag waar deze werknemer krachtens deze wetgeving recht op zou hebben bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd, door het begrip „te ontvangen pensioen” te begrijpen als het pensioen ten laste van enkel deze lidstaat, met uitsluiting van het pensioen dat deze werknemer mogelijk ontvangt uit hoofde van gelijkgestelde prestaties ten laste van een of meerdere andere lidstaten.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Spaans.