CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

E. TANCHEV

van 11 juli 2019 ( 1 )

Zaak C‑447/18

UB

tegen

Generálny riaditeľ Sociálnej poisťovne Bratislava

[verzoek van de Najvyšší súd Slovenskej republiky (hoogste rechterlijke instantie van de Slowaakse Republiek) om een prejudiciële beslissing]

„Gelijke behandeling in socialezekerheidskwesties – Discriminatie op grond van nationaliteit – Geen migratie van een werknemer – Lidstaat van de woonplaats van een werknemer gewijzigd door uiteenvallen van een staat – Nationale bepaling van een lidstaat die het recht op een aanvullende prestatie voor het winnen van medailles tijdens de Olympische Spelen en andere internationale kampioenschappen verbindt aan een nationaliteitsvereiste – Tsjechische staatsburger met woonplaats in Slowakije”

1. 

Het hoofdgeding stelt het Hof in de gelegenheid zijn rechtspraak te ontwikkelen inzake de omstandigheden waarin aanvullingen op socialezekerheidsuitkeringen die zijn voorbehouden aan staatsburgers van een bepaalde lidstaat moeten worden uitgebreid naar alle Unieburgers die in die lidstaat wonen. De in deze zaak aan de orde zijnde aanvulling (hierna: „aanvullende prestatie”) wordt toegekend voor het winnen van medailles tijdens de Olympische Spelen en andere Europese en internationale sportevenementen.

2. 

Het betreft een ongewoon geschil omdat het niet voortvloeit uit de uitoefening van rechten op vrij verkeer, maar uit het feit dat Tsjecho-Slowakije, vóór de toetreding van de Tsjechische Republiek en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie op 1 mei 2004, in twee afzonderlijke staten is uiteengevallen. Daardoor kan een Tsjechisch staatsburger die in Slowakije zijn woonplaats heeft en een beroep doet op de aanvullende prestatie van de Slowaakse socialezekerheidsinstanties niet worden beschouwd als migrerende werknemer, aangezien hij ruim vijftig jaar binnen de grenzen van de huidige soevereine staat Slowakije heeft gewoond.

3. 

De Najvyšší súd Slovenskej republiky (hoogste rechterlijke instantie van de Slowaakse Republiek) wenst te vernemen of een dergelijke persoon zich niettemin kan beroepen op verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels ( 2 ) en het recht op socialezekerheidsvoorzieningen en sociale voordelen op grond van artikel 34 van het Handvest om de aanvullende prestatie te verkrijgen.

4. 

Ik geef het Hof in overweging deze vraag ontkennend te beantwoorden om de in deel IV hieronder uiteengezette redenen.

I. Toepasselijke bepalingen

A.   Unierecht

5.

Artikel 34 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie heeft als opschrift „Sociale zekerheid en sociale bijstand”. De eerste twee alinea’s luiden:

– „1.   De Unie erkent en eerbiedigt onder de door het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken gestelde voorwaarden het recht op toegang tot socialezekerheidsvoorzieningen en sociale diensten die bescherming bieden in omstandigheden zoals moederschap, ziekte, arbeidsongevallen, afhankelijkheid of ouderdom, alsmede bij verlies van arbeid.

– 2.   Eenieder die legaal in de Unie verblijft en zich daar legaal verplaatst, heeft recht op socialezekerheidsvoorzieningen en sociale voordelen overeenkomstig het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken.”

6.

De overwegingen 4 en 5 van verordening nr. 883/2004 luiden:

„4.

Het is noodzakelijk dat de eigen kenmerken van de nationale socialezekerheidswetgevingen worden gerespecteerd en er enkel een coördinatiemethode wordt uitgewerkt.

5.

Het is noodzakelijk dat in het kader van deze coördinatie wordt gegarandeerd dat alle betrokkenen binnen de Gemeenschap krachtens de verschillende nationale wetgevingen gelijke behandeling genieten.”

7.

Artikel 1 van verordening nr. 883/2004 vermeldt onder w) het volgende:

„[…] de term ‚pensioen’ [omvat] tevens renten, als afkoopsom uitgekeerde bedragen die in de plaats daarvan kunnen treden en terugstortingen van premies of bijdragen, alsmede, behoudens het bepaalde in titel III, verhogingen in verband met aanpassing aan het loon‑ of prijsniveau of aanvullende uitkeringen;”

8.

De leden 1, 3 en 5 van artikel 3 van verordening nr. 883/2004, met als opschrift „Materiële werkingssfeer”, luiden:

„1.   Deze verordening is van toepassing op alle wetgeving betreffende de volgende takken van sociale zekerheid:

a)

prestaties bij ziekte;

b)

moederschaps‑ en daarmee gelijkgestelde vaderschapsuitkeringen;

c)

uitkeringen bij invaliditeit;

d)

uitkeringen bij ouderdom;

e)

uitkeringen aan nabestaanden;

f)

prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten;

g)

uitkeringen bij overlijden;

h)

uitkeringen bij werkloosheid;

i)

uitkeringen bij vervroegde uittreding;

j)

gezinsbijslagen.

[…]

3.   Deze verordening is tevens van toepassing op bijzondere, niet op premie‑ of bijdragebetaling berustende prestaties, als bedoeld in artikel 70.

[…]

5.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

sociale en medische bijstand of

b)

prestaties in verband waarmee een lidstaat de aansprakelijkheid voor aan personen toegebrachte schade op zich neemt en voorziet in schadeloosstelling, zoals voor slachtoffers van oorlogshandelingen en militair optreden of de gevolgen daarvan, slachtoffers van criminaliteit, moord of terreurdaden, slachtoffers van schade die hun door overheidsdienaren in functie werd toegebracht, of slachtoffers die om politieke of religieuze redenen of omwille van hun afstamming nadeel werd berokkend.”

9.

Artikel 4 van verordening nr. 883/2004 heeft als opschrift „Gelijke behandeling”. Het luidt als volgt:

„Tenzij in deze verordening anders bepaald, hebben personen op wie de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn, de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de wetgeving van elke lidstaat onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat.”

10.

Artikel 5 heeft als opschrift „Gelijkstelling van prestaties, inkomsten, feiten en gebeurtenissen”. Het luidt als volgt:

„Tenzij in deze verordening anders bepaald en rekening houdend met de bijzondere uitvoeringsbepalingen, geldt het volgende:

a)

indien de wetgeving van de bevoegde lidstaat bepaalde rechtsgevolgen toekent aan socialezekerheidsprestaties of andere inkomsten, zijn de betreffende bepalingen van die wetgeving ook van toepassing op gelijkgestelde prestaties die krachtens de wetgeving van een andere lidstaat toegekend zijn alsmede op de inkomsten die in een andere lidstaat verworven zijn;

b)

indien de wetgeving van de bevoegde lidstaat rechtsgevolgen toekent aan bepaalde feiten of gebeurtenissen, houdt die lidstaat rekening met soortgelijke feiten of gebeurtenissen die zich in een andere lidstaat voordoen alsof zij zich op het eigen grondgebied hebben voorgedaan.”

11.

Artikel 70 van verordening nr. 883/2004, met het opschrift „Algemene bepaling”, bepaalt:

„1.   Dit artikel is van toepassing op bijzondere, niet op premie‑ of bijdragebetaling berustende prestaties waarop wetgeving van toepassing is die, wegens haar personele werkingssfeer, doelstellingen en/of de voorwaarden voor het ingaan van een recht, kenmerken heeft van zowel de in artikel 3, lid 1, bedoelde socialezekerheidswetgeving als van de bijstand.

2.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder ‚bijzondere, niet op premie‑ of bijdragebetaling berustende prestaties’ verstaan prestaties die:

a)

bedoeld zijn:

i)

voor de extra, aanvullende of bijkomende dekking van de gebeurtenissen in de in artikel 3, lid 1, vermelde takken van de sociale zekerheid en om de betrokken personen een minimum voor levensonderhoud te garanderen in verhouding tot de economische en sociale situatie van de betrokken lidstaat;

of

ii)

om uitsluitend personen met een handicap een bijzondere bescherming te bieden, die nauw aansluit bij hun sociale omstandigheden in de betrokken lidstaat;

en

b)

uitsluitend worden gefinancierd door de verplichte belastingen ter dekking van de algemene openbare uitgaven en waarvoor de voorwaarden voor de toekenning en berekening niet afhankelijk zijn van de betaling van enige premie of bijdrage door de betrokkene. Prestaties ter aanvulling van op premie‑ of bijdragebetaling berustende prestaties mogen evenwel niet alleen om die reden als op premie‑ of bijdragebetaling berustende prestaties worden beschouwd,

en

c)

opgenomen zijn in bijlage X.

3.   Artikel 7 en de andere hoofdstukken van titel III zijn niet van toepassing op de in lid 2 van dit artikel bedoelde prestaties.

4.   De in lid 2 bedoelde uitkeringen zullen uitsluitend worden toegekend door de lidstaat waarin de betreffende persoon woont, overeenkomstig de wetgeving van deze staat. Deze prestaties worden verstrekt door, en voor rekening van, het orgaan van de woonplaats.”

B.   Slowaaks recht

12.

§ 1 van de Zákon č. 112/2015 Z.z. o príspevku športovému reprezentantovi a o zmene a doplnení zákona č. 461/2003 Z.z. o sociálnom poistení v znení neskorších predpisov (wet op de aanvullende prestatie voor sporters die voor het land zijn uitgekomen; hierna: „wet nr. 112/2015”), in de in het hoofdgeding toepasselijke versie, bepaalt:

„Deze wet regelt de betaling van een aanvullende prestatie voor sporters die voor het land zijn uitgekomen (hierna: ‚aanvullende prestatie’), als sociale overheidsuitkering, die tot doel heeft financiële zekerheid te bieden voor de sporter die – uitgekomen in nationale afvaardigingen van de Tsjecho-Slowaakse Republiek, de Tsjecho-Slowaakse Socialistische Republiek, de Tsjecho-Slowaakse Federale Republiek, de Tsjechische en Slowaakse Federale Republiek of de Slowaakse Republiek – een medaille heeft behaald bij de Olympische Spelen, de Paralympische Spelen, de Deaflympische Spelen, bij wereldkampioenschappen of bij Europese kampioenschappen.”

13.

§ 2, lid 1, van wet nr. 112/2015, in genoemde versie, luidt:

„Recht op de aanvullende prestatie heeft de natuurlijke persoon die:

a)

in de hoedanigheid van sporter die is uitgekomen in nationale afvaardigingen van de Tsjecho-Slowaakse Republiek, de Tsjecho-Slowaakse Socialistische Republiek, de Tsjecho-Slowaakse Federale Republiek, de Tsjechische en Slowaakse Federale Republiek of de Slowaakse Republiek,

1.

een gouden medaille (eerste plaats), een zilveren medaille (tweede plaats) of een bronzen medaille (derde plaats) heeft behaald bij de Olympische Spelen, de Paralympische Spelen of de Deaflympische Spelen,

2.

een gouden medaille (eerste plaats), een zilveren medaille (tweede plaats) of een bronzen medaille (derde plaats) heeft behaald bij wereldkampioenschappen, of een gouden medaille (eerste plaats) bij Europese kampioenschappen in een sportdiscipline die door het Internationaal Olympisch Comité is opgenomen in de Olympische Spelen, door het Internationaal Paralympisch Comité in de Paralympische Spelen of door het International Committee of Sports for the Deaf in de Deaflympische Spelen onmiddellijk voorafgaand aan de wereldkampioenschappen of de Europese kampioenschappen, of die hebben plaatsgevonden in het jaar waarin de wereldkampioenschappen of de Europese kampioenschappen plaatsvonden,

b)

de nationaliteit heeft van de Slowaakse Republiek,

c)

zijn vaste woonplaats heeft op het grondgebied van de Slowaakse Republiek of een persoon is op wie een bijzondere bepaling van toepassing is,

d)

geen buitenlandse uitkering van gelijke aard ontvangt,

e)

de pensioenleeftijd heeft bereikt en

f)

zich heeft beroepen op zijn recht op een pensioenuitkering uit hoofde van de bijzondere voorschriften.”

14.

§ 3 van wet nr. 112/2015, in genoemde versie, luidt:

„Het bedrag van de uitkering bestaat in het verschil

a)

tussen het bedrag van 750 EUR en het totale bedrag van de pensioenuitkering volgens de bijzondere regelingen en buitenlandse pensioenuitkeringen van gelijke aard, indien de natuurlijke persoon

1.

een gouden medaille heeft behaald in de zin van § 2, lid 1, onder a), punt 1,

2.

een gouden medaille heeft behaald in de zin van § 2, lid 1, onder a), punt 2, bij wereldkampioenschappen of

b)

tussen het bedrag van 600 EUR en het totale bedrag van de pensioenuitkering volgens de bijzondere regelingen en buitenlandse pensioenuitkeringen van gelijke aard, indien de natuurlijke persoon

1.

een zilveren medaille heeft behaald in de zin van § 2, lid 1, onder a), punt 1,

2.

een zilveren medaille heeft behaald in de zin van § 2, lid 1, onder a), punt 2, bij wereldkampioenschappen of

c)

tussen het bedrag van 500 EUR en het totale bedrag van de pensioenuitkering volgens de bijzondere regelingen en buitenlandse pensioenuitkeringen van gelijke aard, indien de natuurlijke persoon

1.

een bronzen medaille heeft behaald in de zin van § 2, lid 1, onder a), punt 1,

2.

een bronzen medaille heeft behaald in de zin van § 2, lid 1, onder a), punt 2, bij wereldkampioenschappen of

3.

een gouden medaille heeft behaald in de zin van § 2, lid 1, onder a), punt 2, bij Europese kampioenschappen.”

II. Feiten en prejudiciële vraag

15.

Uit het medailleregister, dat wordt bijgehouden door het Ministerstvo školstva, vedy, výskumu a športu Slovenskej republiky (ministerie van Onderwijs, Wetenschap, Onderzoek en Sport van de Slowaakse Republiek), blijkt dat UB (hierna: „verzoeker”), een Tsjechisch staatsburger, de gouden medaille heeft behaald bij de Europese ijshockeykampioenschappen en de zilveren medaille bij de wereldkampioenschappen ijshockey, beide in 1971. Op 17 december 2015 heeft hij bij de Slowaakse socialezekerheidsinstanties een beroep gedaan op het recht op de betreffende aanvullende prestatie.

16.

Hem is dit recht vanwege zijn Tsjechische nationaliteit ontzegd op grond van § 2, lid 1, onder b), van wet nr. 112/2015. Verzoeker heeft in de procedure bij de Krajský súd v Košiciach (regionale rechter Košice, Slowakije) onder verwijzing naar het Unierecht aangevoerd dat de Slowaakse regeling een discriminerende werking had op grond van zijn nationaliteit. Ook heeft hij erop gewezen dat geen rekening was gehouden met de omstandigheid dat hij sinds 52 jaar in de Slowaakse Republiek woonde.

17.

De Najvyšší súd (hoogste rechtelijke instantie, hierna: „verwijzende rechter”) heeft uit de documenten betreffende het wetgevingsproces opgemaakt dat de regering van de Slowaakse Republiek in een vergadering van 22 april 2015 een wetsvoorstel betreffende de aanvullende prestatie voor sporters die voor het land zijn uitgekomen, had besproken, en hij is tot de slotsom gekomen dat de regering het, bijvoorbeeld in § 2, lid 1, onder b), „noodzakelijk [achtte] in lid 1, onder b), het volgende te bepalen: ‚b) de nationaliteit heeft van een lidstaat van de Europese Unie, van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of de Zwitserse nationaliteit’”, en het noodzakelijk had geacht in het wetsvoorstel te verwijzen naar het Unierecht betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.

18.

Op voorstel van een aantal parlementariërs in de Národná rada Slovenskej republiky (nationale raad van de Slowaakse Republiek) (wetgevend orgaan) is het wetsvoorstel over de aanvullende prestatie voor sporters die voor het land zijn uitgekomen in die zin gewijzigd dat in § 2 de woorden „van een lidstaat van de Europese Unie” zijn vervangen door de woorden „van de Slowaakse Republiek”.

19.

De motivering van genoemd voorstel was dat het ging om een sociale prestatie van de staat, die geen pensioenuitkering was en die tot doel had bij te dragen tot de financiële zekerheid van topsporters die, als Slowaakse staatsburgers, waren uitgekomen voor de Slowaakse Republiek of haar rechtsvoorgangers, en aangezien het wetsvoorstel niet ertoe strekte financiële zekerheid te bieden aan sporters die voor het land waren uitgekomen maar staatsburgers van andere staten waren, werd voorgesteld om de nationaliteit van de Slowaakse Republiek als een van de voorwaarden te stellen voor het recht op de aanvullende prestatie.

20.

Het wetsvoorstel betreffende de aanvullende prestatie voor sporters die voor het land zijn uitgekomen, is uiteindelijk aangenomen door het wetgevend orgaan, samen met een clausule betreffende de verenigbaarheid van het wetsvoorstel met het Unierecht (hierna: „verenigbaarheidsclausule”), volgens welke clausule het wetsvoorstel als „volledig” verenigbaar werd beschouwd, omdat noch het primaire, noch het secundaire, noch het tertiaire Unierecht op het wetsvoorstel van toepassing zijn.

21.

De verwijzende rechter verklaart in zijn verwijzingsbeslissing dat hij zich bewust is van het feit dat wanneer hij een prejudiciële vraag aan het Hof voorlegt waarvan de rechtsgrond in het Handvest ligt, het Hof zal oordelen met inachtneming van de werkingssfeer van het Handvest overeenkomstig artikel 51, lid 1, ervan, op grond waarvan de bepalingen van het Handvest uitsluitend tot de lidstaten zijn gericht wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. ( 3 )

22.

Bijgevolg beklemtoont de verwijzende rechter dat hij geen uitlegging op zich vraagt van de in artikel 34 van het Handvest verankerde rechten op socialezekerheidsvoorzieningen en bijstand, maar eerder de aandacht vestigt op genoemde grondslag van het geschil in de procedure bij de nationale rechter, waarin moet worden geoordeeld over de legitimiteit van de handelwijze van een overheidsinstantie.

23.

Volgens de verwijzende rechter heeft de aanvullende prestatie voor sporters die voor het land zijn uitgekomen niet alleen de aard van een overheidsuitkering, zoals verklaard in de documenten van het wetgevingsproces. Uit de genoemde afzonderlijke bepalingen van wet nr. 112/2015 volgt dat de aanvullende prestatie gelijktijdig en regelmatig moet worden verstrekt, samen met de pensioenuitkering, met het doel het bedrag van de pensioenuitkering op 750 EUR te brengen [in de zin van het bepaalde onder a)], op 600 EUR [in de zin van het bepaalde onder b)], of op 500 EUR [in de zin van het bepaalde onder c)].

24.

Voorts staat vast dat verzoeker, als lid van een team dat voor het land is uitgekomen, zich in een andere positie bevindt dan zijn teamgenoten louter op grond van het feit dat hij, anders dan zij, niet de Slowaakse nationaliteit heeft, ook al heeft ook hij, met zijn eigen krachten en vermogen, bijgedragen aan het collectieve resultaat van het nationale team.

25.

De verwijzende rechter verklaart dat hij, alvorens te besluiten de prejudiciële vraag voor te leggen, de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie in vergelijkbare zaken nauwkeurig heeft bestudeerd, namelijk de arresten van 22 juni 2011, Landtová ( 4 ), en 16 september 2015, Commissie/Slowakije ( 5 ), betreffende kerstgratificaties, en Commissie/Slowakije ( 6 ), maar tot de slotsom is gekomen dat die arresten niet op de onderhavige zaak van toepassing zijn.

26.

Derhalve heeft de verwijzende rechter de procedure opgeschort en verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„1. Kunnen artikel 1, onder w), artikel 4 en artikel 5 van [verordening nr. 883/2004], gelezen in samenhang met het in artikel 34, leden 1 en 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie vervatte recht op socialezekerheidsvoorzieningen en op sociale voordelen, in omstandigheden als die van het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan toepassing van een bepaling van nationaal recht op grond waarvan het Slowaakse socialezekerheidsorgaan rekening houdt met de nationaliteit van de aanvrager als fundamentele voorwaarde met het oog op de vaststelling van het recht van sporters die voor het land zijn uitgekomen op een aanvullende prestatie op het ouderdomspensioen, ook indien een ander wettelijk vereiste, te weten deelname in een nationale afvaardiging van de rechtsvoorgangers, waaronder de Tsjecho-Slowaakse Socialistische Republiek, eveneens deel uitmaakt van die bepaling van nationaal recht?”

27.

Bij het Hof zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door de Tsjechische Republiek en de Slowaakse Republiek, alsook de Europese Commissie. Zij hebben alle drie deelgenomen aan de terechtzitting op 7 mei 2019.

III. Samenvatting van de schriftelijke opmerkingen

28.

De Tsjechische Republiek voert aan dat de betrokken aanvullende prestatie zonder twijfel binnen de materiële werkingssfeer van verordening nr. 883/2004 valt. Op grond van de vaste rechtspraak van het Hof kan een betaling enkel als een socialezekerheidsuitkering worden beschouwd wanneer zij op grond van een wettelijk omschreven situatie wordt toegekend zonder individuele en discretionaire beoordeling van de persoonlijke behoeften van de begunstigden, en verband houdt met een van de in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 883/2004 opgesomde risico’s. ( 7 )

29.

In de eerste plaats vormt de aanvullende prestatie een recht naar Slowaaks recht. Daarom is het geen optionele uitkering maar een verplichte betaling. In de tweede plaats wordt deze aanvullende prestatie automatisch uitgekeerd aan degenen die aan objectieve criteria voldoen, namelijk voor Slowakije of zijn voorgangerstaat zijn uitgekomen in specifiek genoemde internationale sportevenementen. Bijgevolg is er geen sprake van een individuele of discretionaire beoordeling en houdt de bevoegde autoriteit geen rekening met de persoonlijke behoeften van de aanvrager. In de derde plaats betreft het een aanvulling op het ouderdomspensioen, aangezien de aanvulling regelmatig en gelijktijdig met het ouderdomspensioen wordt verstrekt. Het betreft derhalve een pensioen in de zin van artikel 1, onder w), van verordening nr. 883/2004, dat tevens aanvullingen op pensioenen omvat. ( 8 ) De aanvulling vormt tevens een uitkering bij ouderdom in de zin van artikel 3, lid 1, onder d), van verordening nr. 883/2004, volgens de rechtspraak van het Hof. ( 9 ) Het feit dat de verstrekte aanvulling niet afhankelijk is van het betaalde salaris of vervulde tijdvakken van verzekering doet aan dit oordeel niet af. ( 10 )

30.

Artikel 4 van verordening nr. 883/2004 staat er derhalve aan in de weg dat toekenning van de aanvullende prestatie wordt verbonden aan een nationaliteitsvereiste. Doorslaggevend voor toekenning van de aanvullende prestatie is of de betrokken persoon voor zijn land of de voorgangers daarvan is uitgekomen en het vereiste resultaat heeft bereikt, en niet of de persoon de nationaliteit van de betrokken lidstaat heeft.

31.

De Slowaakse Republiek bestrijdt deze uitlegging van het Unierecht. Zij wijst erop dat het oorspronkelijk de bedoeling was dat de Tsjechische en de Slowaakse Republiek de betrokken aanvullende prestatie gecoördineerd zouden aanpakken, waarbij beide landen de aanvulling zouden verstrekken aan inwoners die tijdens de genoemde internationale sportevenementen waren uitgekomen voor de Tsjecho-Slowaakse Republiek, ongeacht of zij Tsjechisch of Slowaaks waren, en mits dat niet in een dubbele uitkering zou resulteren. Om die reden heeft de Slowaakse Republiek aanvankelijk niet voorgesteld de aanvullende prestatie enkel toe te kennen aan Slowaakse staatsburgers. Dit deed zij pas toen de Tsjechische Republiek verzuimde een wet aan te nemen om toekenning van de aanvulling uit te breiden naar in de Tsjechische Republiek wonende Slowaakse staatsburgers. Als Slowakije de wet moest aanpassen, zou het de aanvulling derhalve verstrekken aan zowel Slowaakse staatsburgers die in de Tsjechische Republiek wonen als Slowaakse staatsburgers die in Slowakije wonen, alsmede aan Tsjechische staatsburgers die in Slowakije wonen.

32.

De Slowaakse Republiek voert aan dat de betrokken aanvullende prestatie geen socialezekerheidsuitkering vormt krachtens verordening nr. 883/2004 en evenmin behoort tot de bijzondere, niet op premie‑ of bijdragebetaling berustende prestaties zoals bedoeld in artikel 3, lid 3, en artikel 70 van deze verordening.

33.

Wat de eerste groep betreft, wordt dit bepaald door de constitutieve elementen van de uitkering, met name het doel en de toekenningsvoorwaarden. De aanvulling houdt geen verband met een van de in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 883/2004 opgesomde risico’s. ( 11 ) Volgens de rechtspraak van het Hof is het geen uitkering bij ouderdom. ( 12 ) De aanvulling wordt los van uitkeringen bij ouderdom verstrekt, ook wanneer de voormalig sporter geen pensioen ontvangt. Zij wordt niet verstrekt wanneer de pensioenuitkering een bepaalde grens overschrijdt. ( 13 ) De aanvulling wordt evenmin met dezelfde middelen gefinancierd als het ouderdomspensioen, maar rechtstreeks door de staat betaald. De aanvulling is niet gericht op tegemoetkoming aan de behoeften van de rechthebbenden. ( 14 ) De aanvulling is onder meer bedoeld om topsporters te belonen voor hun prestaties en om jonge sporters aan te moedigen. Het betaalde bedrag wordt evenmin vastgesteld op grond van het aantal verrichte bijdragen of de verzekeringstijdvakken. ( 15 )

34.

Wat de bijzondere, niet op premie‑ of bijdragebetaling berustende prestaties op grond van artikel 3, lid 3, en artikel 70 van verordening nr. 883/2004 betreft, wijst de Slowaakse Republiek erop dat de aanvullende prestatie geen verband houdt met een van de in artikel 3, lid 1, opgesomde risico’s. Met de aanvulling wordt evenmin beoogd een bestaansminimum te garanderen. Zij valt evenmin onder de in artikel 70, lid 2, onder a), bedoelde uitkering voor personen met een handicap en is niet opgenomen in bijlage X bij verordening nr. 883/2004, zoals in artikel 70, lid 2, onder c), vereist.

35.

Artikel 34 van het Handvest is niet van invloed op het standpunt van de Slowaakse Republiek. De aanvullende prestatie valt buiten de werkingssfeer van het Unierecht. ( 16 )

36.

De Commissie wijst erop dat de betrokken aanvullende prestatie in feite enkel van toepassing is op personen die de pensioenleeftijd hebben bereikt en een ouderdomspensioen hebben aangevraagd. Het feit dat het gaat om een aanvullende betaling staat niet eraan in de weg dat het een ouderdomspensioen in de zin van verordening nr. 883/2004 is. ( 17 ) Tegelijkertijd is de Commissie evenwel niet zeker dat de aanvulling binnen de werkingssfeer van verordening nr. 883/2004 valt. Het betreft een aanvulling om uitzonderlijke prestaties bij het uitkomen in nationale afvaardigingen te belonen, die wordt uitgekeerd aan een klein aantal mensen. De Commissie komt derhalve tot de slotsom dat de betrokken aanvullende prestatie niet binnen de werkingssfeer van verordening nr. 883/2004 valt, maar dat moet worden overwogen of zij binnen de werkingssfeer van verordening (EU) nr. 492/2011 ( 18 ) en het in het VWEU bepaalde valt.

37.

De Commissie oordeelt evenwel dat het niet nodig is te bepalen of de aanvullende prestatie een sociaal voordeel in de zin van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 492/2011 is ( 19 ), omdat de prejudiciële vraag kan worden beantwoord op grond van het primaire recht van het VWEU.

38.

In dit verband verwijst de Commissie naar artikel 18 VWEU en de beslissing van het Hof in de zaak Tas-Hagen en Tas ( 20 ), die volgens de Commissie inhoudt dat verzoeker zich kan beroepen op zijn status van werknemer uit hoofde van artikel 45 VWEU.

IV. Analyse

39.

De aanvullende prestatie valt niet onder verordening nr. 883/2004, verordening nr. 492/2011, of het primaire Unierecht inzake vrij verkeer waarnaar de Commissie verwijst. ( 21 ) Aangezien de situatie in het hoofdgeding niet door het Unierecht wordt „beheerst”, is artikel 34 van het Handvest niet van toepassing. ( 22 )

40.

Met betrekking tot verordening nr. 883/2004 is het vaste rechtspraak van het Hof dat „het onderscheid tussen prestaties die buiten de werkingssfeer van verordening nr. 883/2004 vallen en prestaties die daarbinnen vallen voornamelijk berust op de constitutieve elementen van elke prestatie, met name het doel waarop zij is gericht en de voorwaarden waaronder zij wordt toegekend; het doet niet ter zake of een prestatie door een nationale wettelijke regeling als een socialezekerheidsuitkering wordt gekwalificeerd”. ( 23 ) Om binnen de werkingssfeer van verordening nr. 883/2004 te vallen, moet een wettelijke regeling in ieder geval verband houden met een van de in artikel 3, lid 1, van die verordening uitdrukkelijk opgesomde risico’s. ( 24 )

41.

De aanvullende prestatie die in deze zaak aan de orde is houdt geen verband met een van de in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 883/2004 uitdrukkelijk opgesomde risico’s (hierboven opgesomd in punt 8). Het Hof heeft steeds geoordeeld dat een prestatie als een „socialezekerheidsuitkering” kan worden aangemerkt voor zover zij aan de rechthebbenden wordt toegekend zonder individuele en discretionaire beoordeling van de persoonlijke behoeften, op grond van een wettelijk omschreven situatie, en verband houdt met een van de in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 883/2004 uitdrukkelijk genoemde eventualiteiten ( 25 ). Zij vormt veeleer een beloning voor prestaties tijdens internationale sportevenementen en voor vertegenwoordiging van het land. Het feit dat deze prestatie in de praktijk wordt verstrekt aan mensen die de pensioenleeftijd hebben bereikt, volstaat niet om haar te scharen onder uitkeringen bij ouderdom in de zin van artikel 3, lid 1. Zoals ter terechtzitting door de gemachtigde van Slowakije is toegelicht, wordt de aanvullende prestatie enkel in verband gebracht met ontvangers van het ouderdomspensioen die de door de lidstaat bepaalde wettelijke maximumuitkering ontvangen, zodat het ontvangen bedrag voor deze personen moet worden verlaagd. De vraag of iemand voor de aanvullende prestatie in aanmerking komt, houdt volgens de wet geen verband met de ontvangst van het pensioen.

42.

Volgens vaste rechtspraak van het Hof dienen dus de constitutieve elementen van de aanvullende prestatie, met name het doel waarop deze is gericht en de voorwaarden waaronder deze wordt toegekend, te worden beoordeeld om uit te maken of de aanvullende prestatie kan worden aangemerkt als een „uitkering bij ouderdom” in de zin van artikel 3, lid 1, onder d), van verordening nr. 883/2004 en dus een socialezekerheidsuitkering. ( 26 )

43.

De onderhavige aanvullende prestatie wordt toegekend aan personen die tijdens internationale sportevenementen goed hebben gepresteerd. Zij is bedoeld als beloning voor hun prestaties en om jongere sporters aan te moedigen. Derhalve kom ik tot de slotsom dat de aanvullende prestatie meer vergelijkbaar is met de kerstgratificatie in de zaak Commissie/Slowakije ( 27 ), die niet is aangemerkt als uitkering bij ouderdom in de zin van artikel 3, lid 1, onder d), van verordening nr. 883/2004, dan met het vakantiegeld dat uitsluitend wordt uitbetaald aan rechthebbenden op een rust‑ en/of overlevingspensioen en dat met dezelfde middelen wordt gefinancierd als de pensioenen, en dat volgens de beslissing van het Hof in de zaak Noteboom ( 28 ) wel onder deze bepaling valt. ( 29 ) In casu wordt de aanvullende prestatie niet betaald uit dezelfde middelen als de pensioenen maar direct gefinancierd door de staat, en bestaat er, zoals hierboven toegelicht, geen verband tussen de aanvulling en het pensioenstelsel, met uitzondering van een verlaging voor voormalig sporters die het maximale ouderdomspensioen krachtens de Slowaakse wet ontvangen.

44.

Hoewel ik erken dat de gratificatie in de zaak Commissie/Slowakije werd toegekend aan een grote groep rechthebbenden en de uitkering die in het hoofdgeding aan de orde is aan een kleine groep, vormt het bescheiden aantal rechthebbenden, doordat dit wordt gekoppeld aan prestaties tijdens topsportevenementen, juist een extra aanwijzing voor het verschil tussen deze prestatie en de aanvullingen die verband houden met het ouderdomspensioen.

45.

Wat de bijzondere, niet op premie‑ of bijdragebetaling berustende prestaties in de zin van artikel 3, lid 3, en artikel 70 van verordening nr. 883/2004 betreft, onderschrijf ik de in punt 34 hierboven genoemde argumenten van de Slowaakse Republiek, in die zin dat het onmogelijk is de aanvullende prestatie onder artikel 70 te laten vallen. Ik merk op dat artikel 3, lid 5, onder a), „sociale bijstand” uitdrukkelijk uitsluit van de werkingssfeer van verordening nr. 883/2004 ( 30 ) en dat artikel 70, lid 2, onder a), punt i), van deze verordening verwijst naar de in artikel 3, lid 1, vermelde takken van sociale zekerheid. Ook moet de prestatie bij wijze van vervangende, aanvullende of bijkomende prestatie de gebeurtenissen dekken die onder artikel 3, lid 1, vallen. ( 31 ) Zoals uitgelegd in punt 41 hierboven, ben ik tot de slotsom gekomen dat de aanvullende prestatie niet tot een van de in die bepaling opgesomde categorieën behoort, en dat het eerder een specifieke gratificatie is ter beloning van uitmuntende sportprestaties. De aanvullende prestatie is niet in bijlage X bij verordening nr. 883/2004 voorzien, en beoogt geen bestaansminimum te garanderen.

46.

De aanvullende prestatie valt evenmin onder artikel 7, lid 2, van verordening nr. 492/2011 als een „sociaal voordeel” waarvan de essentiële kenmerken uitkeringen die gepaard gaan met diensten die aan het land zijn bewezen, uitsluiten. Een regeling van nationale erkentelijkheid kan niet vallen onder artikel 7, lid 2, van verordening nr. 492/2011. ( 32 ) Het niet toekennen van de aanvulling aan Tsjechische staatsburgers die in Slowakije wonen, gaat voorts slechts voor een gering aantal werknemers in de Unie, namelijk Tsjechische staatsburgers die zijn uitgekomen voor de voormalige Republiek Tsjecho-Slowakije en die wensen te verhuizen van de Tsjechische Republiek naar de Slowaakse Republiek, in tegen het vergemakkelijken van de mobiliteit van werknemers ( 33 ).

47.

Met andere woorden: niet-toekenning van de aanvullende prestatie aan anderen dan Slowaakse staatsburgers resulteert niet in een mondiale of grootschalige ontmoediging van de mobiliteit in de Unie om in Slowakije te gaan werken ( 34 ) die voortvloeit uit de weigering van de Slowaakse autoriteiten om Tsjechische staatsburgers een aanvullende prestatie te betalen, hoewel er, zoals toegelicht in de schriftelijke opmerkingen van de Slowaakse regering en haar gemachtigde ter terechtzitting, vóór de aanneming van de wet die in het hoofdgeding aan de orde is gesprekken zijn gevoerd tussen de twee lidstaten om tot een gecoördineerd antwoord te komen waarin beide landen de aanvullende prestatie aan hun eigen staatsburgers zouden verstrekken, ongeacht hun woonplaats.

48.

Ten slotte haalt de Commissie onterecht de beslissing van het Hof in de zaak Tas-Hagen aan. In die zaak viel de weigering van de Nederlandse regering om haar eigen staatsburgers vanwege hun vestiging in Spanje een uitkering te verstrekken die door haar werd toegekend aan burger-oorlogsslachtoffers, onder het verbod op discriminatie op grond van nationaliteit uit hoofde van artikel 18 EG en was dit geen zuiver interne situatie, juist omdat de betrokkenen hun recht op vrij verkeer hadden uitgeoefend door naar Spanje, een lidstaat anders dan de lidstaat waarvan zij staatsburger waren, te reizen en er te verblijven. ( 35 ) Het Hof oordeelde dat „nu de uitoefening door Tas‑Hagen en Tas van een door de communautaire rechtsorde erkend recht, gevolgen heeft gehad voor hun recht om een uitkering volgens de nationale wettelijke regeling te verkrijgen, deze situatie niet kan worden aangemerkt als zuiver intern en zonder aanknopingspunt met het gemeenschapsrecht” ( 36 ).

49.

Evenwel wordt niet bestreden dat verzoeker zijn rechten op „vrij verkeer” krachtens artikel 45 VWEU nooit heeft uitgeoefend. De beslissing van het Hof in de zaak Tas-Hagen zou weliswaar tegengesteld zijn in een geschil tussen een Tsjechisch staatsburger en de Tsjechische socialezekerheidsinstanties in geval van weigering om een uitkering te verstrekken vanwege de uitoefening door een Tsjechisch staatsburger van zijn recht op vrij verkeer door in een andere lidstaat dan de Tsjechische Republiek – waaronder de Slowaakse Republiek – te gaan wonen, maar deze feiten zijn niet aan de orde in het hoofdgeding. In het hoofdgeding staat een Tsjechisch staatsburger die nooit zijn rechten op vrij verkeer heeft uitgeoefend tegenover de lidstaat waarin hij woont, namelijk Slowakije, waarin hij sinds de toetreding van die lidstaat tot de Europese Unie altijd heeft gewoond.

50.

Het geding valt buiten de materiële werkingssfeer van het Unierecht en derhalve is artikel 34 van het Handvest niet van toepassing.

V. Conclusie

51.

Derhalve geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vraag van de Najvyšší súd Slovenskej republiky (hoogste rechterlijke instantie van de Slowaakse Republiek) te beantwoorden als volgt:

„Artikel 1, onder w), artikel 4 en artikel 5 van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, gelezen in samenhang met het in artikel 34, leden 1 en 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie vervatte recht op socialezekerheidsvoorzieningen en op sociale voordelen kunnen, in omstandigheden als die van het hoofdgeding, niet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan de toepassing van een bepaling van nationaal recht op grond waarvan het Slowaakse socialezekerheidsorgaan rekening houdt met de nationaliteit van de aanvrager als fundamentele voorwaarde met het oog op de vaststelling van het recht van sporters die voor het land zijn uitgekomen op een aanvulling op het ouderdomspensioen, ook indien een ander wettelijk vereiste, te weten deelname in een nationale afvaardiging van de rechtsvoorgangers, waaronder de Tsjecho-Slowaakse Socialistische Republiek, eveneens deel uitmaakt van die bepaling van nationaal recht.”


( 1 ) Oorspronkelijke taal: Engels.

( 2 ) PB 2004, L 166, blz. 1, als gewijzigd bij verordening (EG) nr. 988/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot wijziging van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, en tot vaststelling van de inhoud van de bijbehorende bijlagen (PB 2009, L 284, blz. 43), met rectificatie in PB 2004, L 200, blz. 1.

( 3 ) Arrest van 26 februari 2013, Åkerberg Fransson (C‑617/10, EU:C:2013:105), en beschikking van het Hof van 28 november 2013, Sociedade Agrícola e Imobiliária da Quinta de S. Paio (C‑258/13, EU:C:2013:810).

( 4 ) C‑399/09, EU:C:2011:415.

( 5 ) C‑361/13, EU:C:2015:601.

( 6 ) Arrest van 16 september 2015, C‑433/13, EU:C:2015:602.

( 7 ) In dit verband haalt de Tsjechische Republiek de arresten aan van 16 juli 1992, Hughes (C‑78/91, EU:C:1992:331, punt 15), en 16 september 2015, Commissie/Slowakije (C‑433/13, EU:C:2015:602, punt 71). De doelen en voorwaarden van toekenning zijn doorslaggevend, en niet hoe de uitkering door de lidstaat wordt aangemerkt. Zie arresten van 16 juli 1992, Hughes (C‑78/91, EU:C:1992:331, punt 14); 10 oktober 1996, Zachow (C‑245/94 en C‑312/94, EU:C:1996:379, punt 17), en 16 september 2015, Commissie/Slowakije (C‑433/13, EU:C:2015:602, punt 70).

( 8 ) In dit verband haalt de Tsjechische Republiek het arrest aan van 20 januari 2005, Noteboom, (C‑101/04, EU:C:2005:51, punt 27).

( 9 ) In dit verband haalt de Tsjechische Republiek het arrest aan van 30 mei 2018, Czerwiński (C‑517/16, EU:C:2018:350, punt 45).

( 10 ) Hier haalt de Tsjechische Republiek het arrest aan van 20 januari 2005, Noteboom (C‑101/04, EU:C:2005:51, punt 29).

( 11 ) De Slowaakse Republiek verwijst naar het arrest van 25 juli 2018, A (Assistentie voor een persoon met een handicap) (C‑679/16, EU:C:2018:601, punten 32 en 33).

( 12 ) De Slowaakse Republiek verwijst naar het arrest van 16 december 2015, Commissie/Slowakije (C‑361/13, EU:C:2015:601, punt 56).

( 13 ) De Slowaakse Republiek verwijst naar de arresten van 20 januari 2005, Noteboom (C‑101/04, EU:C:2005:51, punt 27), en 16 september 2015, Commissie/Slowakije (C‑361/13, EU:C:2015:601, punt 56).

( 14 ) De Slowaakse Republiek verwijst naar de arresten van 5 juli 1983, Valentini (C‑171/82, EU:C:1983:189, punt 14), en 16 december 2015, Commissie/Slowakije (C‑361/13, EU:C:2015:601, punt 55).

( 15 ) Arrest van 5 juli 1983, Valentini (171/82, EU:C:1983:189, punt 14).

( 16 ) De Slowaakse Republiek verwijst naar het arrest van 16 september 2004, Baldinger (C‑386/02, EU:C:2004:535).

( 17 ) De Commissie verwijst naar de arresten van 20 januari 2005, Noteboom (C‑101/04, EU:C:2005:51, punten 2529); 16 december 2015, Commissie/Slowakije (C‑361/13, EU:C:2015:601, punt 55), en 30 mei 2018, Czerwiński (C‑517/16, EU:C:2018:350, punten 33 en 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 18 ) Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (PB 2011, L 141, blz. 1).

( 19 ) De Commissie verwijst naar de arresten van 31 mei 1979, Openbaar Ministerie/Even (207/78, EU:C:1979:144); 27 september 1988, Matteucci (235/87, EU:C:1988:460, punt 16), en 16 september 2004, Baldinger (C‑386/02, EU:C:2004:535, punten 1719).

( 20 ) Arrest van 26 oktober 2016, Tas-Hagen en Tas (C‑192/05, EU:C:2006:676, punten 16 en 30, en dictum).

( 21 ) De situatie in het hoofdgeding wijkt daarom fundamenteel af van de situatie die door het Hof is beoordeeld in zijn arrest van 22 juni 2011(Landtová,C‑399/09, EU:C:2011:415).

( 22 ) Zie bijvoorbeeld arrest van 8 mei 2019, PI (C‑230/18, EU:C:2019:383, punt 63).

( 23 ) Arresten van 30 mei 2018, Czerwiński (C‑517/16, EU:C:2018:350, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak), en 25 juli 2018, A (C‑679/16, EU:C:2018:601, punt 31).

( 24 ) Arrest van 30 mei 2018, Czerwiński (C‑517/16, EU:C:2018:350, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 25 ) Arrest van 14 maart 2019, Dreyer (C‑372/18, EU:C:2019:206, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 26 ) Arrest van 16 september 2015, Commissie/Slowakije (C‑361/13, EU:C:2015:601, punt 54).

( 27 ) Arrest van 16 september 2015, Commissie/Slowakije ( C‑361/13, EU:C:2015:601).

( 28 ) Arrest van 20 januari 2005, Noteboom (C‑101/04, EU:C:2005:51, punt 27).

( 29 ) Krachtens artikel 4, lid 1, onder c), van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1606/98 van de Raad van 29 juni 1998 (PB 1998, L 209, blz. 1). Deze bepaling is ingetrokken bij artikel 90 van verordening nr. 883/2004.

( 30 ) Zie bijv. arrest van 27 maart 1985, Hoeckx (249/83, EU:C:1985:139, punten 11, 12 en 14).

( 31 ) Arrest van 29 april 2004, Skalka (C‑160/02, EU:C:2004:269), waarin de betrokken uitkering een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie betrof, omdat het een pensioen verhoogde.

( 32 ) Arrest van 31 mei 1979, Openbaar Ministerie/Even (207/78, EU:C:1979:144, punten 23 en 24). Zie tevens arrest van 16 september 2004, Baldinger (C‑386/02, EU:C:2004:535, punten 17 en 19).

( 33 ) Arrest van 27 maart 1985, Hoeckx (249/83, EU:C:1985:139, punt 20).

( 34 ) Zie de situatie die het Hof heeft beoordeeld in zijn arrest van 10 maart 1993, Commissie/Luxemburg (C‑111/91, EU:C:1993:92), inzake voorgeschreven tijdvakken van wonen in Luxemburg voordat een geboorte‑ en moederschapstoelage kon worden uitgekeerd. Dit arrest was van invloed op alle vrouwelijke Unieburgers.

( 35 ) Arrest van 26 oktober 2006, Tas-Hagen en Tas (C‑192/05, EU:C:2006:676, punt 25).

( 36 ) Ibidem, punt 28.