6.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 222/10


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 19 maart 2020 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság — Hongarije) — LH / Bevándorlási és Menekültügyi Hivatal

(Zaak C-564/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Asielbeleid - Gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming - Richtlijn 2013/32/EU - Verzoek om internationale bescherming - Artikel 33, lid 2 - Gronden voor niet-ontvankelijkheid - Nationale regeling op grond waarvan het verzoek niet-ontvankelijk is wanneer de verzoeker in de betrokken lidstaat is aangekomen via een land waar hij niet aan vervolging of een risico op ernstige schade is blootgesteld of waar toereikende bescherming wordt geboden - Artikel 46 - Recht op een doeltreffende voorziening in rechte - Rechterlijke toetsing van administratieve beslissingen inzake de ontvankelijkheid van verzoeken om internationale bescherming - Beslissingstermijn van acht dagen - Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie)

(2020/C 222/10)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: LH

Verwerende partij: Bevándorlási és Menekültügyi Hivatal

Dictum

1)

Artikel 33 van richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een verzoek om internationale bescherming niet-ontvankelijk kan worden verklaard omdat de verzoeker het grondgebied van de betrokken lidstaat is binnengekomen via een staat waar hij niet aan vervolging of een risico op ernstige schade is blootgesteld, of waar een toereikend beschermingsniveau wordt gewaarborgd.

2)

Artikel 46, lid 3, van richtlijn 2013/32, gelezen in het licht van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die de rechter bij wie beroep is ingesteld tegen een besluit waarbij een verzoek om internationale bescherming niet-ontvankelijk is verklaard, een termijn van acht dagen toekent om uitspraak te doen, aangezien die rechter niet in staat is binnen een dergelijke termijn de doeltreffendheid te waarborgen van de materiële en procedurele waarborgen die het Unierecht aan verzoeker toekent.


(1)  PB C 436 van 3.12.2018.