2.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 68/8


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 19 december 2019 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesgericht Salzburg en het Bezirksgericht für Handelssachen Wien - Oostenrijk) – Barbara Rust-Hackner (C-355/18), Christian Gmoser (C-356/18), Bettina Plackner (C-357/18)/Nürnberger Versicherung Aktiengesellschaft Österreichet en KL/UNIQA Österreich Versicherungen AG, LK/DONAU Versicherung AG Vienna Insurance Group, MJ/Allianz Elementar Lebensversicherungs-Aktiengesellschaft, NI/Allianz Elementar Lebensversicherungs-Aktiengesellschaft (C-479/18)

(Gevoegde zaken C-355/18 tot en met C-357/18 en C-479/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Vrij verrichten van diensten - Directe levensverzekering - Richtlijnen 90/619/EEG, 92/96/EEG, 2002/83/EG en 2009/138/EG - Recht van opzegging - Onjuiste informatie over de wijze van uitoefening van het opzeggingsrecht - Vormvoorwaarden voor de opzegging - Gevolgen voor de verplichtingen van de verzekeringsonderneming - Termijn - Verstrijken van het opzeggingsrecht - Mogelijkheid om de overeenkomst na de beëindiging ervan op te zeggen - Uitbetaling van de afkoopwaarde van de overeenkomst - Terugbetaling van de betaalde premies - Recht op vergoedende rente - Verjaring)

(2020/C 68/04)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechters

Landesgericht Salzburg, Bezirksgericht für Handelssachen Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Barbara Rust-Hackner (C-355/18), Christian Gmoser (C-356/18), Bettina Plackner (C-357/18), KL, LK, MJ, NI (C-479/18)

Verwerende partijen: Nürnberger Versicherung Aktiengesellschaft Österreich (C-355/18–C-357/18), UNIQA Österreich Versicherungen AG, DONAU Versicherung AG Vienna Insurance Group, Allianz Elementar Lebensversicherungs-Aktiengesellschaft, Allianz Elementar Lebensversicherungs-Aktiengesellschaft (C-479/18)

Dictum

1)

Artikel 15, lid 1, van de Tweede richtlijn 90/619/EEG van de Raad van 8 november 1990 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf, tot vaststelling van de bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van richtlijn 79/267/EEG, zoals gewijzigd bij richtlijn 92/96/EEG van de Raad van 10 november 1992, gelezen in samenhang met artikel 31 van richtlijn 92/96/EEG van de Raad van 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG (Derde richtlijn levensverzekering), artikel 35, lid 1, van richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering, gelezen in samenhang met artikel 36, lid 1, van deze richtlijn, alsook artikel 185, lid 1, van richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II), gelezen in samenhang met artikel 186, lid 1, van deze richtlijn, moeten aldus worden uitgelegd dat de termijn om het recht van opzegging van een levensverzekeringsovereenkomst uit te oefenen, ingaat op het moment dat de verzekeringnemer wordt meegedeeld dat de overeenkomst is gesloten, zelfs wanneer in de informatie die de verzekeringsonderneming hem verstrekt

niet wordt gepreciseerd dat het op de overeenkomst toepasselijke nationale recht geen enkele vormvereiste aan die uitoefening stelt, of

vormvereisten worden opgelegd die het op de overeenkomst toepasselijke nationale recht of de contractbepalingen in werkelijkheid niet stellen, voor zover de verzekeringnemer zijn opzeggingsrecht kan uitoefenen onder in wezen dezelfde voorwaarden als die welke met de juiste informatie zouden gelden. Het staat aan de verwijzende rechters om op basis van een algemene beoordeling waarbij met name het nationale wettelijke kader en de feiten in het hoofdgeding in aanmerking worden genomen, te bepalen of de fout in de aan de verzekeringnemer verstrekte informatie ertoe heeft geleid dat dit voor hem niet het geval was.

2)

Artikel 15, lid 1, van richtlijn 90/619, zoals gewijzigd bij richtlijn 92/96, gelezen in samenhang met artikel 31 van richtlijn 92/96, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer de verzekeringsonderneming de verzekeringnemer geen informatie over zijn opzeggingsrecht verstrekt, dan wel zodanig verkeerde informatie dat hij dit recht niet kan uitoefenen onder in wezen dezelfde voorwaarden als die welke met de juiste informatie zouden gelden, de termijn voor de uitoefening van het opzeggingsrecht niet ingaat, ook niet wanneer de verzekeringnemer via een andere weg verneemt dat hij een opzeggingsrecht heeft.

3)

Artikel 15, lid 1, van richtlijn 90/619, zoals gewijzigd bij richtlijn 92/96, juncto artikel 31 van richtlijn 92/96, en artikel 35, lid 1, juncto artikel 36, lid 1, van richtlijn 2002/83, moeten aldus worden uitgelegd dat, zodra de overeenkomst eenmaal is beëindigd en alle daaruit voortvloeiende verplichtingen – waaronder met name die van de verzekeringsonderneming, tot uitbetaling van de afkoopwaarde – zijn nagekomen, de verzekeringnemer nog steeds zijn opzeggingsrecht kan uitoefenen voor zover het op de overeenkomst toepasselijke recht niet de rechtsgevolgen regelt van het feit dat er geen of onjuiste informatie over het opzeggingsrecht werd verstrekt.

4)

Artikel 15, lid 1, van richtlijn 90/619, zoals gewijzigd bij richtlijn 92/96, artikel 35, lid 1, van richtlijn 2002/83 en artikel 185, lid 1, van richtlijn 2009/138 moeten aldus worden uitgelegd dat ze zich verzetten tegen een nationale regeling waarbij de verzekeringsonderneming de verzekeringnemer die zijn opzeggingsrecht uitoefent, enkel de afkoopwaarde is verschuldigd.

5)

Artikel 15, lid 1, van richtlijn 90/169, zoals gewijzigd bij richtlijn 92/96, artikel 35, lid 1, van richtlijn 2002/83 en artikel 186, lid 1, van richtlijn 2009/138 moeten aldus worden uitgelegd dat ze zich niet verzetten tegen een nationale regeling volgens welke, wanneer de verzekeringnemer zijn opzeggingsrecht uitoefent, een verjaringstermijn van drie jaar geldt voor de uitoefening van zijn recht op vergoedende rente dat gepaard gaat met de door hem gevorderde terugbetaling van de onverschuldigde bedragen, voor zover de vaststelling van een dergelijke termijn niet afdoet aan de doeltreffendheid van zijn opzeggingsrecht, waarbij het aan de verwijzende rechter in zaak C-479/18 staat om dit te verifiëren.


(1)  PB C 294 van 20.8.2018

PB C 427 van 26.11.2018.