23.12.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 432/8 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 november 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale ordinario di Roma - Italië) – Adriano Guaitoli e.a./easyJet Airline Co. Ltd
(Zaak C-213/18) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Verordening (EU) nr. 1215/2012 - Artikel 7, punt 1, onder a) - Bevoegde rechter voor verbintenissen uit overeenkomst - Gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan passagiers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten - Verordening (EG) nr. 261/2004 - Artikelen 5, 7, 9 en 12 - Verdrag van Montreal - Bevoegdheid - Artikelen 19 en 33 - Vordering tot compensatie en vergoeding van de schade als gevolg van de annulering en vertraging van vluchten)
(2019/C 432/08)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale ordinario di Roma
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Adriano Guaitoli, Concepción Casan Rodriguez, Alessandro Celano Tomassoni, Antonia Cirilli, Lucia Cortini, Mario Giuli, Patrizia Padroni
Verwerende partij: easyJet Airline Co. Ltd
Dictum
1) |
Artikel 7, punt 1, artikel 67 en artikel 71, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, en artikel 33 van het op 28 mei 1999 te Montreal gesloten Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, dat namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 2001/539/EG van de Raad van 5 april 2001, dienen aldus te worden uitgelegd dat de rechter van een lidstaat bij wie een vordering is ingesteld teneinde zowel de forfaitaire en gestandaardiseerde rechten te doen eerbiedigen die zijn vastgelegd in verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, als de verdere compensatie te verkrijgen die valt binnen de werkingssfeer van dat verdrag, zijn bevoegdheid wat het eerste onderdeel van de vordering betreft, moet beoordelen in het licht van artikel 7, punt 1, van verordening nr. 1215/2012 en zijn bevoegdheid wat het tweede onderdeel ervan betreft, in het licht van artikel 33 van dat verdrag. |
2) |
Artikel 33, lid 1, van het op 28 mei 1999 te Montreal gesloten Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer dient aldus te worden uitgelegd dat het voor rechtsvorderingen tot schadevergoeding die binnen de werkingssfeer van dat verdrag vallen, niet alleen de verdeling van de rechterlijke bevoegdheid tussen de staten die partij zijn bij dat verdrag regelt maar ook de verdeling van de relatieve bevoegdheid tussen de rechters van elk van die staten. |